Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
‘[...] in de Nederlandstalige poëzie valt [...] een grote steriliteit te constateren. Al te veel jaren overheerst, in stand gehouden door een eenzijdige poëziekritiek, het systeem van de abstracte, autonome of hermetische poëzie.’ Dit is een klein stukje uit de pittige inleiding van Elly de Waard in het boek De Nieuwe Wilden in de Poëzie (Sara, 1986) De Waard spreekt over het landschap van de Nederlandse poëzie als het landschap van de verstening. Overdreven? Nee, want de Nieuwe Wilden in de Poëzie komen niet uit de lucht vallen en wij zijn blijkbaar ook niet de enigen die last hebben van die verstening. De oudere jongeherenclub (A. van Dis, W. van Toorn, W. van Maanen en E. van Vliet) die de jury vormde voor het toekennen van de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, noemde in haar rapport de bekroonde bundel van Rogi Wieg, ‘een opvallend debuut in het rijke, maar vaak wat eenvormige landschap van de Nederlandse poëzie, waarin soms de vormbeheersing belangrijker lijkt dan persoonlijkheid en bewogenheid.’ Deze kritiek is minder aanstootgevend dan die van De Waard, maar je voelt achter dat keurige jury-rapport toch iets zinderen. Overal lijkt het te zinderen, want ook het literaire tijdschrift De Held, de spreekbuis van voornamelijk moderne jongeheren, opende de aanval om de poëzie van haar sokkel te schieten. En in Utrecht organiseerden allochtonen in mei een intercultureel dichtersfestival om uiting te geven aan hun ongenoegen over de eenzijdigheid van het Literaire Leven in Nederland.
Voor een nadere beschouwing van wat 1987 aan eenzijdigheid opleverde, ga ik eerst terug naar de Nacht van de Poëzie in Utrecht, een jaarlijkse, kermisachtige attractie die duizenden bezoekers trekt. In het vorige nummer van Lust & Gratie heeft de redactie al gewezen op het bedroevend geringe aantal vrouwen dat was uitgenodigd. Wat de bijdragen van vrouwen betreft, is het slechte nieuws eigenlijk altijd hetzelfde. En als een vrouw in het publiek schreeuwt: ‘Wij willen meer vrouwen’, dan kan de progressieve Volkskrant daarover alleen maar melden: ‘Het ging deze toeschouwer blijkbaar alleen om het geslacht en niet om de kwaliteit’. De pen op scherp en het verstand op nul, dat kenmerkt een groot aantal verslagen van de Nacht, met name als het gaat om de voordracht van Elly de Waard. Zo noemde Nico Slothouwer (zelf deelnemer aan de Nacht) in de NRC | |
[pagina 10]
| |
het optreden van Elly de Waard potsierlijk. Met leedvermaak las ik dat toen Nico Slothouwer zijn poëzie voorlas het podium onder zijn voeten bijna werd afgebroken. Bij Elly de Waard ‘is het doodstil en er wordt geluisterd naar haar gedragen regels over vrouwen en vrouwenliefde’ (Vrije Volk). Elly de Waard is de pispaal van de provinciaal-Amsterdamse kritiek en opvallend hierbij is dat er niet op haar werk wordt ingegaan. Haar laatste bundel Een Wildernis van Verbindingen (verschenen in oktober 1986) wordt door de kritiek volkomen doodgezwegen maar wel wordt er in kleine tussenzinnetjes druppelsgewijze gif toegediend. Een criticus als Frank Ligtvoet, die vorig jaar wel een hele pagina in de Volkskrant wijdde aan een interview met de dichteres, deed na het verschijnen van haar bundel er het zwijgen toe. Tom van Deel, criticus van Trouw, signaleerde de bundel in enkele nietszeggende regels voor de Prisma Lectuurvoorlichting. En dat was dat. Alleen in een stukje van Renate Rubinstein, maar zij is geen recensente, las ik enkele regels van bewondering voor Een Wildernis. Ik vraag mij af wat er allemaal in de koppen van die critici omgaat en hoe het komt dat er niet één een recensie schrijft, terwijl zij blijkbaar wel erg gepreoccupeerd zijn met het verschijnsel De Waard. ‘Het is een krabbenmand, mevrouw, die Amsterdamse critici-kliek’, zei een schrijver uit de Provincie tegen mij. ‘Wie eruit wil, wie een eigen geluid laat horen, wordt teruggetrokken.’ Ik moet veel denken aan die krabbenmand. De Nacht van de Poëzie, de overdonderende aandacht die de poëzie daar krijgt, wordt overschaduwd door de Leugen. De Leugen dat de kwaliteit van de Nederlandstalige poëzie wordt bepaald door blanke manlijke Nederlanders. Levensgroot was die avond een tekst op de muur geprojecteerd van Hans Faverey ‘Wie liegt, waait weg’. Wie weet komt alles toch nog goed.
Langzamerhand wordt voorspelbaar wat je in dag- en weekbladen leest over het literaire leven en het aandeel van vrouwen erin. Maar dat alles nog erger kan, bewijst het artikel van Arthur Lava ‘Het timbre van de tuinkabouter’ in De Held (februrari/maart 1987). Ondanks de pogingen van de redactie van De Held dames en feminisme niet over het hoofd te zien, wordt door publikatie van het artikel van Lava mijn aanvankelijk optimisme over de redactionele lijn van dit blad vakkundig de grond ingeboord. | |
[pagina 11]
| |
Jonge dichters in 1975
FOTO WILLEM DIEPRAAM Het artikel begint, de naam van de auteur indachtig, met wat vuurwerk: ‘De poëzie is ten dode opgeschreven. Als niemand ingrijpt zal zij binnen afzienbare tijd zijn bijgezet in de grafkelders van goede bedoelingen.’ Ha, leven in de tent. Leve de Held! Doorlezen: Lava spreekt in navolging van Eugène van Itterbeek over het zieke lichaam van de Muze. De Muze? Alles en iedereen kan ziek zijn, maar de Muze niet, lijkt mij. Die kijkt wel mooi uit. Als zij wordt opgeroepen door zieke aanbidders, gaat zij uit wandelen en dan treedt de verstening op. Doorlezen: een litanie van gruwelen over de poëzie trekt aan mijn oog voorbij met ‘algemene’ uitspraken over De Moderne Mens Hij, De Dichter Zijn en Hem. Mijn ergernis groeit. Waarom niet eerst de hand in eigen broek gestoken, o jongmens. Of zie ik het weer verkeerd en bedoelt Lava natuurlijk ook De Dichteres, Zij en Haar en gebruikt hij alleen voor het gemak het alomvattende Hij? Maar wie zich bezighoudt met poëzie, met woorden, met de subtiliteit van de taal, mag toch niet, voor het gemak, het alledaagse kiezen? Het Alledaagse Leven heeft echter geen behoefte aan het ingefluisterd krijgen van een geweten, zoals | |
[pagina 12]
| |
Lava in een ander verband terecht opmerkt. Mijn optimisme krijgt een knauw. Nu valt De Held ook al door de mand. Ik kan het niet geloven. Ik ben een goedzak en lees dapper verder: ‘De poëzie heeft te kampen met een chronisch gebrek aan bravoure en flamboyantie. Spontaan schedelklievende absurditeit is uit den boze. Men durft geen mestkevers omhoog te laten kruipen langs de behaarde benen van het publiek.’ Mijn laatste rest hoop verdwijnt bij deze behaarde benen. Hier schrijft een heer, voor heren en namens heren. Het luik boven De Held valt dicht en ik bries om zoveel dwaasheid, onbewustheid en eenzijdigheid. Aan het einde van zijn exposé realiseert Lava zich dat geen enkele dichteres de revue is gepasseerd. Hij komt vervolgens niet op de frisse gedachte zijn artikel te herschrijven. Nee, gewoon als een blinde mol verder gaan en er nog een schepje bovenop doen. Wat een truttebol! Diana Ozon was al gecomplimenteerd in De Held no. 5 dus over haar hoeft hij niet meer te spreken. ‘En Elly de Waard, tja Elly de Waard’, en dan volgen enkele onsmakelijke regels die niets met haar werk te maken hebben. Lachwekkend van onbenul zijn in dit licht ook de volgende regels van Lava: ‘Toch blijft het raadselachtig waarom het vrouwelijke geslacht zich zo zelden laat meesleuren door die krachtige reiskoorts der verbeelding, die de poëzie is, of zou moeten zijn. Of zijn het de uitgevers die de vrouwenpoëzie geen warm hart toedragen?’ Nee, het zijn niet de uitgevers die de poëzie van vrouwen geen warm hart toedragen, maar roededragers als Lava. Aan het einde van zijn artikel geeft Lava blijk van een verbluffend zelfinzicht: ‘Ik heb slechts met een wichelroede het heterogene landschap der poëzie bestreken. en van wichelroedes zegt men dat het uiterst onbetrouwbare instrumenten zijn...’
De poëzie zit in een dal en critici als Lava ruilen het ene dal in voor het andere. Hoe moet de nieuwe dichtkunst eruit zien? Volgens Lava, niet-intellectualistisch, geen klein geluk, niet alledaags, niet de gruwel van vergeelde symboliek als ‘de tuin’, geen duf precisiewerk. Poëzie moet kunnen hypnotiseren en er moet meer humor in. Een van Lava's favoriete gedichten is het gedicht ‘Ontwaken’ van Adriaan Bontebal: | |
[pagina 13]
| |
(...)
Als rijpe vruchten
vallen de eitjes van mijn schaamluis
op het dauwvochtige slaapkamerzeil
(...)
Afstandelijk, academisch is de poëzie van Bontebal in ieder geval niet. Dit is gegrepen uit het Alledaagse en toch ongewoon. Hier spreekt de manlijke stem. Het klein geluk van ‘Ieder ontwaken/ een feest’. Omdat veel van Lava's kritiek lijkt overeen te stemmen met de kritiek van feministen op het poëziebedrijf (met name de critici), hij uit de stal van De Held komt - een modern literair tijdschrift waarvan je in eerste instantie niet verwacht dat de redactie oudbakken seksisten bijdragen laat leveren - is het des te schrijnender getuige te zijn van een dergelijke onwetendheid en seksistische arrogantie.
Het lijkt alsof de kloof tussen dichters en dichteressen breder wordt en daaraan zijn met name organisatoren van evenementen, wetenschapbeoefenaars, redacties van bloemlezingen en anthologieën en critici of wat daarvoor doorgaat, kortom alle bemiddelaars tussen schrijfsters en lezerspubliek, schuldig. En naarmate vrouwen heftiger protesteren tegen deze gang van zaken, antwoordt de tegenpartij met wapens die steeds meer de normen van een fatsoenlijk gevecht overschrijden. Zo publiceerde Julian With, psycholoog, dichter en mede-organisator van het interculturele dichtersfestival in Utrecht, in eigen beheer een boekje Zwart racisme bestaat niet waarin hij tien bladzijden lang tekeer gaat tegen zijn collega-dichter Astrid Roemer (‘Roemer met wie ik zo intiem bevriend was. Roemer die ik overal prees als een van onze beste’). De smaak van braaksel is een delicatesse vergeleken bij de smaak die ik overhield na het lezen van Withs gescheld. With gaat er prat op dat hij zijn eigen zwarte groep bekritiseert maar zijn aanval op Roemer is ronduit laag en druipt bovendien van agressie en vooroordelen tegen hoeren, feministen en witte lesbiennes. Astrid Roemer spande een rechtszaak tegen With aan en de rechter besliste dat zijn boekje uit de handel moest worden genomen. | |
[pagina 14]
| |
De nieuwe wilden
FOTO: CATRIEN ARIËNS Het negeren, belasteren, verdraaien van feiten en ridiculiseren van vrouwen is iets van alle tijden, en 1987 was daarop tot nu toe geen uitzondering. Niet het kritisch oordeel, ingegeven door de liefde voor poëzie, viert hoogtij, maar redeloos gekwaak. Hier gaan verstand en gevoel niet samen, maar laten de heren zich drijven op stormen van onwetendheid, agressie, woede en ergernis die uitmonden in onvervalst seksisme en een spoor van vernielingen. Het is opvallend dat zowel Elly de Waard als Astrid Roemer, dichteressen die zich, zij het op zeer verschillende wijze, in hun werk politiek-feministisch uiten, ten prooi vallen aan vuige aantijgingen. Dit zijn naar mijn mening geen | |
[pagina 15]
| |
incidenten (sla daar de geschiedenis van vrouwelijke auteurs maar op na) en daarom moet er worden teruggeslagen. Eeuwenlang zijn schrijfsters onder het stof gewerkt als de aandacht van vrouwen voor hun eigen erfgoed, om wat voor reden ook, verslapte en de heren (Alles natuurlijk onbewust. U zult mij niet horen over de manlijke samenzweringstheorie. Mannen zijn gewoon zorgzaam wat hun eigen erfgoed betreft.) vanzelfsprekend het vrouwelijke aandeel in de Wereldliteratuur reduceren tot een voor hen acceptabel percentage, namelijk hoogstens 5 tot 8 procent.Ga naar voetnoot* Het merkwaardige van dit percentage is bovendien dat de namen van de genoemde vrouwen wisselen van boek tot boek, maar dat het percentage hetzelfde blijft. In de beroemde Norton Anthology serie komen vrouwen voor met een gemiddelde van 7%. En legt u daarnaast eens The Norton Anthology of Literature by Women, samengesteld door twee feministische critica's (Gilbert/Gubar), dan begrijpt u waar ik het over heb. Uit deze goudmijn van damesliteratuur haalde ik het volgende fragment van een gedicht uit 1919 van Amy Lowell: The Sisters
Taking us by and large, we're a queer lot
We women who write poetry. And when you think
How few of us there 've been, it's queerer still.
I wonder what it is that makes us do it,
Singles us out to scribble down, man-wise
The fragments of ourselves. Why are we
Already mother-creatures, double-bearing,
With matrices in body and in brain?
I rather think that there is just the reason
We are so sparse a kind of human being;
The strength of forty thousand atlases
Is needed for our every-day concerns
(...)
| |
[pagina 16]
| |
Het gedicht ‘The Sisters’ is een ode aan drie dichteressen: Sappho, Elizabeth Browning en Emily Dickinson. Er waren veel meer dichteressen, maar dat kon Amy Lowell niet vermoeden. Zij verbaasde zich wel over het geringe aantal en zocht naar een verklaring. Zij zou verbaasd zijn te horen dat ondanks de kracht van veertigduizend Atlassen die vrouwen nodig hebben om hun dagelijkse bestaan te leiden, er toch zo veel meer vrouwen zijn die bijdragen hebben geleverd aan de Wereldliteratuur. Er moeten steeds meer Sisters komen en liefst van diverse pluimage. Als wij de verstening van het landschap van de poëzie willen opheffen, moeten wij niet alleen beweging veroorzaken, zoals de Nieuwe Wilden in de Poëzie, maar vooral de beweging erin houden. Over de landsgrenzen kijken, ons niet beperken tot wit-westerse visies over de dichtkunst want in de zogenaamde marges van het bestaan bevinden zich de nieuwe kiemen. En als wij over het kleine geluk willen schrijven, dan schrijven wij over het kleine geluk; en als wij over onze tuin willen schrijven, dan schrijven wij over onze tuin; en als wij over het Hogere willen schrijven, dan schrijven wij over het Hogere; en als wij over het zogenaamde Lagere willen schrijven, dan schrijven wij daarover en in elke vorm die ons aanstaat. Elk dictaat is de dood voor de creativiteit. Of dat dictaat nu komt van de Oude criticus of de Jonge Held, het is al geestelijk provincialisme wat de klok slaat. Wij moeten op zijn tijd fors terugslaan, maar daarbij nooit de liefde voor de poëzie, want daar gaat het toch uiteindelijk om, verliezen. ‘Taking us by and large, we're a queer lot/ We women who write poetry.’ En dat zou zo moeten blijven. |
|