Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Schrijven uit zelfbehoudLeïla Sebbar heeft de Franse nationaliteit maar is geboren in het koloniale Algerije van de jaren veertig als dochter van een Franse moeder en een Algerijnse vader. Op achttienjarige leeftijd vertrok zij naar Frankrijk om letteren te studeren en zij woont er nog steeds. In het kader van haar journalistieke werk voor het immigrantentijdschrift Sans Frontière raakte Sebbar betrokken bij de gang van zaken ten aanzien van immigranten in openbare instanties en immigrantenwijken in Parijs. Zij bestudeerde dossiers van kinderrechters en voogdijraden en informeerde zich bij betrokkenen aan beide kanten. Dat inspireerde haar tot het schrijven van romans als: Fatima ou les Algériennes au square (1981), Shérazade, 17 ans, brune, frisée, les yeux verts (1982), Parle mon fils, parle à ta mère (1984), Le Chinois vert d'Afrique (1984) en Les carnets de Shérazade (1984). Drie van deze romans zijn intussen ook in het Nederlands vertaald.Ga naar eind1. Algerije is voor Leïla Sebbar ver weg. Ze heeft het twintig jaar geleden verlaten, maar juist die jarenlange ballingschap stelde haar in de gelegenheid een grote fijngevoeligheid te ontwikkelen voor wat zich bij immigranten in Frankrijk afspeelt: ‘Ik leef niet echt in de wereld van de migranten’, vertelt ze, ‘Ik heb ook geen job in die sector, maar ik ben er emotioneel wel heel erg bij betrokken. Ik ben zelf een bannelinge die zich tusen twee talen en twee culturen bevindt. In Frankrijk heb ik het gevoel dat ik iets mis en in Algerije is het net zo. Ik heb altijd weer de indruk dat ik moet kiezen.’Ga naar eind2. Sebbar zegt van zichzelf dat zij aan een paar bizarre obsessies lijdt: ‘Wat me altijd boeit zijn zwarten, vrouwen, kinderen en Arabische migranten. Voor mij is er geen verschil tussen de situatie van bijvoorbeeld zwarten en vrouwen, ze werden allen gekoloniseerd.’Ga naar eind3. Schreef zij in de jaren zeventig nog journalistieke artikelen en essays, nu keren deze obsessies voortdurend terug als thema's in haar romans. Beelden als de Arabischtalige moeder die spreekt met haar Franstalige kind en de jonge immigrante die vlucht, wegloopt van huis... zijn niet weg te | |
[pagina 17]
| |
denken uit haar literaire werk. In Fatima ou les Algériennes au square staat het vijftienjarige meisje Dalida op het punt de deur achter zich dicht te trekken en ze laat haar jeugd in de immigrantenwoonwijk nogmaals de revue passeren. In Parle mon fils, parle à ta mère en Le Chinois vert d'Afrique zijn het zoons die weggelopen zijn van huis en bij hun moeder langs komen om te genieten van haar ‘galette’ die zo eigen is aan de Noordafrikaanse keuken. De avontuurlijke romans Shérazade en Les carnets de Shérazade gaan over een zeventienjarig Algerijns meisje ‘met groene ogen en bruine krullen’, aldus het signalement van de politie. Zij is weggelopen uit een buitenwijk van Parijs, zwerft door de binnenstad, woont in kraakpanden, bezoekt discotheken en... bibliotheken. Shérazade is namelijk stapelgek op lezen! Zij blijft ongrijpbaar en onvindbaar, net als haar makkertjes die ook clandestien als ballingen leven en zich ontworteld voelen. Zij steekt de draak met het gezag, steelt om te overleven, komt in aanraking met het terrorisme, doorkruist de prostitutie- en drugsscene en dringt door in de rijke mode- en reclamewereld. Shérazade is vrijgevochten, liefdevol, gewelddadig, avontuurlijk en intelligent tegelijk. Zij incarneert de nieuwe normen over liefde, geld, tijd en stad van de jonge generatie immigranten. Sebbar geeft als commentaar: ‘Ik stel heel veel hoop in die woelige, rusteloze immigrantenjongeren. Zij dragen de wil tot verandering in zich en zijn niet zo afschuwelijk gericht op zekerheid en pensioen. Ze staan aan de kant van het leven en niet volop in de consumptiemaatschappij, want dat is een maatschappij van doden. Ik houd van die rebelse non-conformisten. Ze zijn turbulent, ze derangeren. Ze willen weg uit het getto waarin hun ouders leven en een eigen plaats veroveren in de maatschappij, zonder zich te gedragen volgens de normen. Ik denk dat zij de enigen zijn die de Franse, de Westeuropese samenleving wakker kunnen schudden. Ze zijn opstandig, stellen eisen, raken soms verslaafd aan heroïne of komen in de prostitutie of delinquentie terecht. Maar ze leven! Ze nemen risico's. Ze willen geen slachtoffer meer zijn, zoals zoveel van hun ouders. Ze rebelleren tegen hun eigen ouders en de Arabische tradities, maar ook tegen de westerse normen.’Ga naar eind4. In Les carnets de Shérazade lift Shérazade mee naar Marseille met een Franse chauffeur van een bestelwagen. Ze luisteren samen naar de radio, praten met elkaar en kibbelen. Shérazade schrijft in haar dagboek en vertelt Gilles fantastische verhalen over haar liefdesavonturen, haar angsten en haar dwaasheden. Zo traceert zij op een wijze die doet denken aan de verhalen van Duizend-en- | |
[pagina 18]
| |
een-Nacht haar persoonlijke geschiedenis in Frankrijk en verzint een nieuw land waar het Oosten en het Westen elkaar kruisen. In het thema van weggaan, een tocht afleggen, vindt Sebbar de emotie die zij zoekt. Iets wat zij zelf als ‘kruising van vlees en bloed’Ga naar eind5. altijd al kwijt is. De enige emotie die voortdurend terugkeert in haar boeken: ‘dat ogenblik van ontmoeting, ook al is het gewelddadig, tussen de Europeaan/se en de Ander (de immigrant/e) is eigenlijk het enige wat me wezenlijk boeit. Het enige wat me van verveling afhoudt. (...) Door die vlucht, die in al mijn romans terugkeert, wil ik aantonen dat immigrantenkinderen uit dat migrantenmilieu weg moeten. Hoe zwaar ook, dat vluchten kan vruchtbaar zijn. Vluchten betekent namelijk ook: de Anderen kruisen en als er iets is waar ik in geloof, dan zijn het culturele kruisingen. In die zin gaat Shérazade confrontaties aan met anderen èn met wat ze zelf is; die culturele kruisingen zullen de kracht van Europa worden.’Ga naar eind6. Volgens Sebbar doen vooral meisjes hun best om uit het getto te raken, naar school te gaan, intellectuele wapens te vergaren. Meestal worden ze hierin bijgestaan door hun moeder. Sebbars moeders zijn echte romanfiguren. Ze spreken Frans, de enige taal waarin de schrijfster zichzelf uit kan drukken, want Arabisch beheerst zij niet. Een taal die Arabische immigrantenmoeders in werkelijkheid vrijwel nooit tegen hun kinderen zullen gebruiken. Zo praat de Arabische moeder in Parle mon fils, parle à ta mère volgens Sebbar te intiem en te veel tegen haar zoon voor een Arabische vrouw. Maar ze staat wel model voor alle Arabische moeders en de luisterende zoon is een symbool van de migratie. Sebbars eigen moeder is Française. In de poëtische getuigenis Als ik de taal van mijn moeder spreek, die zij in 1978 publiceerde en die in dit nummer van Lust & Gratie is opgenomen, schrijft zij over haar zoektocht als ‘dochter van een vader in ballingschap in de cultuur van de Ander, de Kolonisator, ver van familie en vrienden en in onmin met de islamitische religie en de Arabische tradities èn dochter van een moeder in geografische en culturele ballingschap, die met een drama een familie van landbouwers uit de Dordogne had verlaten om een Arabier te volgen naar een ver land.’Ga naar eind7. Sebbar beschrijft in deze getuigenis de relatie tot haar moeder, een stijve, strenge lerares Frans die geen woord Arabisch spreekt en haar dochter heeft gevangen in de Franse taal, de taal van de Ander, de Kolonisator. Hoewel haar vader van huis uit Arabischtalig is, heeft hij nooit een dusdanige vat op Leïla's opvoeding gekregen, dat zij ook Arabisch heeft geleerd. Hij was zelf | |
[pagina 19]
| |
Leïla Sebbar. Foto: Omer d'Hoe
| |
[pagina 20]
| |
leraar Frans op een Franse school en sprak thuis met haar moeder ook altijd Frans. Het enige woord dat aan de taal van haar moeder ontsnapt is, is dan ook haar naam: Leïla Sebbar. Pas na vele omwegen komt Leïla tot het inzicht dat ze trots kan zijn op die naam. Vooral door het onderzoek Le mythe du bon nègre ou l'idéologie coloniale dans la production romanesque du XVIIIe siècle, dat zij tijdens haar letterenstudie uitvoert, realiseert zij zich dat ook zij, net als haar vader, een ‘goede neger’ is zolang zij haar eigen naam ontkent.Ga naar eind8. Gevangen in de taal van haar moeder is dat immers het enige woord dat haar nog met de taal en cultuur van haar vader verbindt. Zij eindigt haar getuigenis dan ook met Leïla Sebbar, een naam waar ze eindelijk trots op kan zijn, omdat ze begrepen heeft hoe belangrijk die is voor iemand als zij, ‘een culturele kruising, geboren uit liefde tussen het Oosten en het Westen’.Ga naar eind9. Het is alsof je haar hoort zuchten: ‘Nu weet ik eindelijk wie ik ben!’ Maar nee, vijf jaar later start zij een intensieve correspondentie met de Canadese schrijfster Nancy Huston over hun leven in ballingschap. Deze correspondentie die heeft geduurd van mei 1983 tot januari 1985 is gepubliceerd in Lettres parisiennes (1986). Huston is geboren op het Noordelijk Halfrond, in het Engelstalige, door de Verenigde Staten ‘overheerste’ Canada. Sebbar is geboren op het Zuidelijk Halfrond in het Franstalige koloniale Algerije. Ze zouden elkaar waarschijnlijk nooit hebben ontmoet als zij niet samen in de jaren zeventig in de vrouwenbeweging hadden gesproken over revolutie... Ze vinden herkenning bij elkaar in dezelfde opstandigheid, dezelfde taal, hetzelfde werk, beiden ver van het geboorteland. Het is alsof zij twintig jaar lang zonder heimwee in Frankrijk hebben gewoond. En dan opeens ontdekken zij dat Parijs hun ballingsoord is. Anderhalf jaar lang schrijven zij elkaar, traceren de zoektocht naar hun identiteit, koesteren hun ballingschap en leggen de subtiele lijnen bloot die hun positie als vrouw, schrijfster en bannelinge met elkaar verbindt. Maar het is nog treffender dat beide vrouwen ‘kruisingen van vlees en bloed’ zijn en al dan niet buiten hun eigen wil om concessies hebben gedaan. Nancy Huston heeft van vaders kant wortels in Ierland en van moeders kant wortels in Schotland, Frankrijk en Duitsland. Zij is in haar jeugd zo vaak verhuisd dat ze pas haar rustpunt vond in Parijs waar ze van taal kon veranderen. Sebbar sprak de Franse taal al, maar had juist verandering van omgeving nodig. Beide schrijfsters zijn op enkele korte vakantiebezoekjes na nooit meer naar hun geboorteland teruggekeerd. Via deze ‘autopsie de l'exil’ komen zij erachter dat | |
[pagina 21]
| |
deze ballingschap in ruimte en taal hen de inspiratie tot schrijven geeft, Leïla schrijft bijvoorbeeld aan Nancy:
‘In fictie voel ik me vrij subject (vrij van vader, moeder, clan, dogma's...) en sterkt de last van ballingschap me. Alleen daar verenig ik lichaam en ziel en sla ik een brug tussen twee wallen. Als ik ergens mijn tijd niet kan besteden aan schrijven, voel ik me nooit lekker, voortdurend op het punt van hysterie en depressie..., van criminele dwaasheid jegens iedereen die het me onmogelijk maakt te bestaan op die unieke, eenzame, ongerepte plek.’ Uit: Lettres parisiennes (1986: 138)
Leïla Sebbar is dus al twintig jaar weg uit Algerije, maar heeft er in haar jeugd zeventien jaar geleefd. Ze is bang om naar Algerije terug te gaan, want ze wil er niet op een nostalgische manier naar toegaan. Ze vreest dat zij er vooral het vage Algerije van haar kindertijd zal gaan opzoeken en zo haar inspiratiebron droog zal leggen: ‘Ik zou me beroven van een soort inspiratie die de mijne is. Als ik schrijf zoals nu over Algerijnse en MaghrebijnseGa naar eind10. toestanden, dan doe ik dat omdat ik Algerije mis.’Ga naar eind11. Sebbar zet in één van haar brieven aan Huston uiteen hoe de bewustwording van haar positie als bannelinge haar heeft duidelijk gemaakt waarom ze in de studenten- en de vrouwenbeweging altijd toeschouwster was; een situatie die haar doet schrijven. Rekent zij in Als ik de taal van mijn moeder spreek nog alleen af met de Franse onderdrukker, in deze correspondentie kritiseert zij ook onverdraagzame Arabische immigranten: | |
Parijs, 16 maart 1984Nancy,
(...) Men heeft mij vaak mijn vage, onduidelijke identiteit verweten. De houding van journalisten tegenover mijn boeken heeft me dat duidelijk gemaakt. Ik weet zelf zo ongeveer wie ik ben en wat ik ben en ik kan het vertellen. Maar zij begrijpen er niets van, informeren zich ook niet goed (...) en hebben me soms Maghrebijnse of Algerijnse en dan weer immigrante of dochter van immigranten genoemd. Ballingschap leidt onherroepelijk tot misverstanden. | |
[pagina 22]
| |
Telkens als ik over mezelf moet praten als schrijfster van boeken, moet ik uitleggen dat ik van gemengde afkomst ben, herhalen dat Frans mijn moedertaal is, uitleggen waarom ik geen immigrante of ‘beur’Ga naar eind12. ben maar gewoon een bannelinge (...), afkomstig uit het land van mijn vader waaraan ik herinneringen heb en wonend in het land van mijn moeder, mijn taal, mijn werk en mijn kinderen, waar ik niet echt mijn draai vind... Telkens als ik me tegenover een onbekend, gemengd publiek bevind en gedwongen word mijn identiteit te verklaren, heb ik moeite om uit mijn woorden te komen. Ik betrap mezelf op de woorden: ‘dat is nogal gecompliceerd... dat is een heel verhaal... dat kan ik niet zo snel beantwoorden...’ Of ik hoor mezelf presenteren in negatieve termen: ‘Ik ben niet de persoon die u denkt, die u zoekt, die u wenst... (...) Ik ben geen Franstalige Maghrebijnse schrijfster... Ik ben niet van Franse afkomst... Arabisch is niet mijn moedertaal... Wanneer er in het publiek Maghrebijnse intellectuele ballingen of immigranten zitten die er niet in slagen mijn identiteit vast te stellen worden die opmerkingen bitter teruggekaatst en word ik met name door de mannen aangevallen omdat ze erachter willen komen wie ik ben, met welk recht ik in mijn boeken Arabische mensen introduceer, terwijl ik geen Arabisch spreek en waarom ik er behoefte aan heb over Arabische mannen, vrouwen en kinderen te spreken als ik geen volbloed ben... Als ik zeg dat ik geen Arabisch spreek veroorzaak ik meestal een schandaal. Een Marokkaanse student in Lyon eiste eens van me dat ik van naam zou veranderen. Hij voelde zich bedrogen omdat hij met mijn naam een Arabische vrouw had verwacht die Arabisch zou spreken en daarmee het recht had om over Arabische mensen te schrijven. Ik ben voor hen op slag verdacht, nog meer dan voor Fransen. Die begrijpen niet dat ik de naam van mijn vader heb behouden om te schrijven in mijn moedertaal, Frans, en toch deel uitmaak van de Franse literatuur als Frans schrijfster... Om zowel de ene als de andere groep tevreden te stellen, zou ik een anonieme, universele schrijfnaam moeten hebben; dan zou ik identificeerbaar zijn als schrijfster in de functie van schrijfster met de naam van een schrijfster... Hoe kan ik nu snel uitleggen wat al moeilijk is om aan mezelf duidelijk te maken? Als ik over ballingschap praat, en dat is de enige manier waarop ik mijn tegenstrijdigheden kan verklaren, is dat zó complex dat ik mezelf iedere keer kwalijk neem dat ik het heb gesimplificeerd. Als ik over ballingschap praat, bedoel ik ook culturele kruisingen, want op dat trefpunt van ontmoeting en | |
[pagina 23]
| |
scheiding leef en schrijf ik. Hoe kan ik dan een eenvoudige identiteit accepteren? Maar voortaan weet ik dat ik die ambiguïteit zonder schuldgevoel moet kunnen toegeven, verklaren en bevestigen en de tijd moet nemen om de subtiliteiten van mijn bijzondere positie uiteen te zetten: ‘Ik ben Française, Frans schrijfster van Franse moeder en Algerijnse vader... en de thema's van mijn boeken zijn niet mijn identiteit; ze zijn het teken, de tekens van mijn geschiedenis als kruising, als iemand van gemengde afkomst die geobsedeerd is door haar zoektocht en uitvluchten, de surrealistische ontmoeting van de Ander en de Zelf, de kruising van platteland en stad, verstand en gevoel, traditie en moderniteit, Oosten en Westen. (...) Leïla Uit: Lettres parisiennes (1986: 124-126)
Leïla Sebbar schrijft uit noodzaak voor haarzelf èn om mensen zoals zij bestaansrecht te geven op literair vlak in een taal - de taal van haar moeder - die zeer ver van het Arabisch staat, de taal van een bepaalde geschiedenis. Een eerste stap op weg naar die ‘Zelf’ kunt u hierna lezen in Als ik de taal van mijn moeder spreek; een ontdekkingsreis naar de waarde van haar naam. |
|