Lust en Gratie. Jaargang 4
(1987)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
[pagina 45]
| |
Afbraakhet witte konijn op de autosloperij
snuffelt aan een bumper, een roestig portier
knabbelt aan gras, hipt heen en weer
krabt op de grond naast een olievat
het witte konijn op de autosloperij
ruikt aan een treeplank, een uitlaatpijp
geen signalen die te vertalen
en in zijn lijf te verwerken zijn
het witte konijn op de autosloperij
hurkt in elkaar onder een chassis
kijkt uit zijn donker naar het licht
nee, het witte konijn is niet zo blij.
| |
[pagina 46]
| |
Siëstaalles rust en rijpt in de middag
de hitte staat loodrecht in de straat
ik typ een paar regels van een gedicht, tastend
naar betekenissen en stop dan even
op het papier
vrijen snel twee vliegen
zomaar midden op mijn tekst
kortstondige extase die zich laat raden
voor de volgende aanslag hen stoort
losjes en onmenselijk
zoemen ze weg, ieder apart
naar een volgende onweerstaanbare geur
mijn woorden zijn weer zichtbaar maar relatiever
moeizaam schrijf ik verder over liefde
want wie ontcijfert wat overblijft
van ieders gevrij in der eeuwigheid
| |
[pagina 47]
| |
Marseilleeen zwerfkat bij het verlaten gekkenhuis
dat half afgebroken wacht op sloop
droomt in de zon naast een isoleercel
en let op haar kind dat scharrelt tussen gras
waar zijn de gekken gebleven?
een duif vliegt een open raam in
de zolder op naar haar nest,
onder de dakpannen wordt druk geritseld
er klinkt gekoer op een slaapzaal
waar zijn de gekken gebleven?
onkruid wiegt manshoog godszalig op het terras
geen deur meer om nog af te sluiten.
bladeren van platanen buiten
dwarrelen door een kantoortje
waar sleutels roesten aan een muur
waar zijn de gekken gebleven?
's avonds in het maanlicht giechelen hun stemmen
in gangen en portalen, gelukkig
om hun uiteindelijk gelijk want kijk:
er groeit een echte paardebloem op de trap!
waar zijn de gekken gebleven?
want zie: tussen de bloeiende grassen
jaagt de kleine kat, zonder een teisterend denken
alleen maar op zijn eerste insekten.
| |
[pagina 48]
| |
De laatste tredeTer herinnering aan mijn tante Judith Waagenaar er werd gebeld: ik trek voorgoed aan het touw
wie is daar? roept mijn kinderstem
en staar de trap omlaag
waar jij beneden, struikelend, in haast
dezelfde tree opnieuw begint
op weg naar mij je naam
en nooit vergeten tederheden roepend
ik groei en wacht op het uniek moment
dat uit het duister je gezicht
weer op zal stijgen in het licht
en mij eens de omhelzing wordt geschonken
met wie als enige mij zeker had herkend
maar gescheiden door voltooide tijd
kan ik niet dalen tot de laatste bocht
om wie ik als geen ander zocht
weer in het licht te halen
en jou en mij te redden van verlorenheid
raak ik ooit van jouw dood bevrijd?
aan turen in donkerte ontstegen?
je bent gestorven halverwege
maar blijft - steeds meer mijn kind -
om troost op weg naar mij.
| |
[pagina 49]
| |
wat ik moet redden bij een brand:
katten, foto's, dozen papieren
en dat ene boek van jou
met voorin je naam: Judith Waagenaar
geschreven in verbleekte inkt met een kroontjespen
wink's vreemdewoordenboek, het enige van jou dat mij bleef:
een bruin verschoten bandje.
ik blader er soms in, bepeinzend
welke woorden jij als meisje zocht
in de schemer lees je over mijn schouder mee
met een glimlach, licht nieuwsgierig
of ik nog ooit de juiste woorden vind
waarmee de zin van jouw vergeefse leven
zuiver zal worden doorgegeven
maar daar ik niet verder kom dan
‘lasciate omni speranza’, laat alle hoop varen
of ‘ende despereert niet’
voel ik nu je strelende hand over mijn haar
waarna je losjes aanwijst
wat ik steeds oversloeg:
Jom Kippoer, hebreeuws, Dag der Groote Verzoening.
| |
[pagina 50]
| |
Couveusevoor Jacques het zeer kleine kind in het doorzichtige
beweegt het traag het hoofd op het halsje?
beeft een ooglid over ongekende droom?
ja: het rekt de rechtervoet
zucht, draait de linkerhand in de pols
sabbelt aan de lucht
het zeer kleine kind in het afgeslotene
doet als bij toeval de ogen open
luisterend of iemand hem roept om wakker te worden
in dit leven en bij haar te zijn.
kijk, het heft zijn rechterhand in beverig bewegen
tast door het gedempte licht naar wat weerkaatst
in spiegeling van glas: het kijkt even,
is zij daar maar achter het koele glanzen
onaanraakbaar? het handje daalt, de blik draait weg
naar binnen gericht alsof het mijmert over wat hem wacht:
hoe hij, de weerloze, eens de onzichtbare wand
om zich heen in stukken zal slaan
en vrij omhoog zal zweven
anderen waarlijk aan te kunnen
| |
[pagina 51]
| |
Caféje komt met doelbewuste stappen
het café en mijn zoeker in
die ik al scherp had ingesteld
naar de wijzers van de klok
onopvallend, denk je, voor iedereen
buiten beeld duidelijk zichtbaar
waaiert je blik rond
zonder me te zien
en haastig bestel je aan de bar je eerste
je hoofd gaat schuil achter een man en profiel
maar je blijft aanwezig in je handen bezig met shag en vloe.
daar verdwijnt de man in een kwartslag naar achteren:
je verschijnt weer helder in beeld
in natuurlijke kleuren leg ik je vast
materiaal voor jaren heb ik in voorraad
en ja, je kijkt in mijn lens: je ziet me
en een straling doet je gezicht oplichten
ik zoom op je in: met het glas in je rechterhand
en je sigaretje in de linker, loop je onzeker
in beheerste slow motion naar me toe
en zo kom je haarscherp over
met je behoedzame kus, de enige beroering van mijn huid
vergroot je je over mij heen
in close-up uit.
| |
[pagina 52]
| |
mijn moeder vreest de muizen en de mieren
laag bij de gronds gespuis dat aan haar orde vreet
en heimelijk de weg naar korst en kruimel weet
al jaagt ze op haar knieën naar spleten en naar kieren
halfblind, hardhorend, ontwaart zij niettemin hun sporen
bewijs dat het kruipsel rustig verder eet
wellicht besmuikt langs tafelpoot of kastwand gleed
er is geknabbel en geknaag te horen
de reis met lege handen is haar toch aangezegd?
muizen, mieren, spinnen zullen haar overleven
hoe kan ik haar, die van mij houdt, ooit gif, muizeval en ragebol vergeven
hoe raakt zij niet van haar verbeten strijd onthecht?
in spiralen van generaties ben ik met haar opgenomen
in tij en ontij van liefde en haat
naar duistere wetten: wat haar ontgaat
dwingt mij tot inzicht komen
en tot aanvaarden wat ik aan haar mis.
in mijn tuin leven vredig mieren, muizen, spinnen
aan wie ik ben verwant en die ik kan beminnen
omdat haar wereld de mijne niet is
eens zal mijn lichaam zich verstrooien en los van mij
lankmoedig overgaan in klaver, madelief en gras
besnuffeld, belopen en beslapen door wat mij dierbaar was
beroerd door speelse wind, voltooid en vrij.
| |
[pagina 53]
| |
het is het zonlicht op de zee in beweging
dat ik miste, denk ik, de ruimte de wind en op het water
de gladde vlakken groen en donkergroen en blauw
en verder naar de horizon nog lichter en lichter dan de lucht
het is de wisseling in de vorm van de golven
die ik miste, denk ik, snel in ontstaan en snel in verdwijnen
gebald in de branding en dan weer vervloeiend
en terug in herhaling opnieuw naar mij toe
het is de spiegeling op het strand in de plassen
die ik miste, denk ik, de rimpels erin en dan weer de leegte
die niets toont dan de hemel, een overvliegende meeuw
of een glimp van mijn gezicht in het voorbijgaan.
|
|