Lust en Gratie. Jaargang 3
(1986)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
... wat ik weet, ging dwars door de
materie; en wij die aarde zijn,
kunnen elkaar vertellen wat we
weten: het licht is in ons.
Vrij naar Susan GriffinGa naar voetnoot1.
De laatste jaren raakte ik steeds meer geïnteresseerd in wat ik eenheidsherstellende ervaringen ben gaan noemen. Ik ken ze uit eigen ervaring en herken ze in de beschrijving van anderen. Vaak blijkt dat iemand na zo'n ervaring niet helemaal meer terugvalt in het verscheurende bestaan. Vaak betekent zo'n ervaring een keerpunt in de persoonlijke ontwikkeling. In de innerlijke biografie worden individuele ervaringen met belangrijke veranderingen in de cultuur beschreven. Het gaat om een integratie van de biografie en de culturele facetten van ons bestaan. Wat eenheidsherstellende ervaringen zijn, kan het beste verduidelijkt worden aan de hand van voorbeelden. Ik zal drie belevenissen van verschillende vrouwen beschrijven en interpreteren, om te laten zien dat die ervaringen gevarieerd voorkomen. Ik ben er van overtuigd dat vrijwel iedereen iets van deze eenheidsherstellende ervaringen kent, al is het misschien met een andere inhoud dan ik hier zal beschrijven. Het zijn ervaringen die iemand even uittillen boven de grenzen van het leven dat ze leidt en die zo een ruimer en voller bestaan tonen, dat plotseling tot de mogelijkheden behoort. Conni, Shug en de ik-figuur uit de roman ‘Boven water’ | |
[pagina 56]
| |
hebben alle drie zo'n ingrijpende ervaring. Deze drie vrouwen zijn geen geleerde, geen mystica en ze zijn allerminst heilig; het zijn doodgewone vrouwen, die duidelijk maken dat mensen alleen maar doodgewoon lijken als je er van buitenaf tegenaan kijkt. Vooral de zwarte schrijfster Alice Walker vertelt ons over ontwikkelingsmogelijkheden van zogenaamde gewone vrouwen, die tot voor kort alleen in verband werden gebracht met bijzondere mensen.
Eenheidsherstellende ervaringen zijn niet alleen op persoonlijk niveau van groot belang. Ook collectief gesproken zijn ze van veel waarde, omdat je door deze ervaringen de verstikkende beperkingen van de Westerse cultuur in de laatste twee eeuwen te boven komt. In ieder geval ben je voor de duur van de ervaring bevrijd van indelen in machtssectoren, van fragmenteren en meten; van gespletenheid, vervreemding en eenzaamheid. En tot die verstikkende beperkingen behoort ook het afgesneden zijn van oude inspiratiebronnen: matriarchale symbolen, kracht of energieën en opvattingen. We leven in een overgangstijd van een oude naar een nieuwe cultuurperiode. Veel van het oude kraakt in zijn voegen en het nieuwe is nog niet helemaal bovengronds en is - in ieder geval op collectief niveau - niet uitgekristalliseerd. Het is dan ook moeilijk om te beoordelen welke cultuurveranderende activiteiten levensvatbaar zullen blijken. Maar wel lijkt het mij duidelijk dat wij in de eenheidsherstellende ervaringen een aantal destructieve kanten van de ‘oude cultuur’ overstijgen. Dit te boven komen vraagt niet zo maar een verandering. Transformatie betekent: gedaanteverandering, herschepping; de omzetting van energie, bijvoorbeeld van elektriciteit in licht. Transformatieve kracht is dus een kracht die gedaanteveranderingen kan bewerkstelligen, die een omzetting teweeg kan brengen. Deze krachten of energieën behoren tot het vrouwelijke als archetype zoals we verderop zullen zien, en ze zijn van bijzonder belang in deze cultuurperiode. De drie voorbeelden die nu volgen, zijn tegelijkertijd variaties van eenheidsherstellende ervaringen. En ook al verschillen ze per persoon, er zijn ook constanten te ontdekken in de variaties; de constanten zal ik steeds in een samenvatting weergeven. Deze exemplarische werkwijze wordt op een andere plaats wetenschappelijk verantwoord.Ga naar voetnoot2. Hier gaat het in de eerste plaats om de inhoud | |
[pagina 57]
| |
van deze ervaringen en de herkenbaarheid ervan; ik hoop dat het veel lezeressen vergaat zoals het mij vergaan is: door me te verdiepen in deze materie articuleerde en verdiepte ik mijn eigen ervaringen en kreeg een beter besef van de waarde ervan. | |
Eerste variatie: het herstellen van een open verbinding met een ander en het andereHet eerste voorbeeld is uit de roman ‘Geschlecht der Gedanken’ van de Duitse schrijfster Jutta Heinrich van 1977.Ga naar voetnoot3. De hoofdpersoon, Conni, wil noch een vrouw, noch een man zijn zoals het hoort, omdat ze beide zijnswijzen weerzinwekkend vindt. De voorbeelden die haar ouders haar gaven over wat het betekent om vrouw en man te zijn, vindt ze onleefbaar. Conni weet eigenlijk niet wie ze is, onder andere omdat ze afgesneden is van haar gevoelens. Ze huilt nooit en lachen doet ze ook niet veel. Ze heeft een vreemde kilheid in haar fantasieën en macht hebben is waar het om draait in haar verbeelding. Conni heeft geleerd dat intimiteit gevaarlijk is. Ze raakt steeds dieper in een crisis en tenslotte, bijna aan het einde van het verhaal, komt het keerpunt: ze kan weer huilen. Het is of de ijskap van haar gevoelsleven begint te smelten. Ze zegt:
‘Voor het eerst van mijn leven voelde ik zo'n troosteloze eenzaamheid, dat ik in mijn innerlijk om mijn moeder riep en merkte dat ik voor het eerst haar voornaam noemde, die diep bedolven lag onder het beeld dat ik me van haar had gevormd.’ (p. 146)
Het beeld dat ze van haar moeder had gevormd, was het beeld van een miertje. Zo noemde ze haar moeder altijd in gedachten. Een nietig diertje, dat niet kan ophouden met sjouwen en werken en allang is vergeten waar al dat gesjouw goed voor is. Anders gezegd, het bewustzijn van de moeder brandt op een laag pitje. Op het dieptepunt van haar eenzaamheid roept Conni de voornaam van haar moeder, die diep bedolven lag onder de karikatuur van het sloofje. Conni herstelt het contact met haar gevoelsleven op die manier. Als dit gebeurt, zit ze buiten op een bank in het donker en kijkt naar de verlichte ramen van de flat waar haar moeder woont.
‘Weerloos aan mezelf overgeleverd zat ik uren zo op de bank, zo dicht | |
[pagina 58]
| |
bij haar dat mijn hart het hare voelde kloppen.’ (p. 146)
Een baby-achtige ervaring. Het contact met de warme nabijheid van een ander mens is gelegd. De ijsmuur die haar gespleten hield, begint af te brokkelen, omdat ze een leefbaar startpunt teruggevonden heeft. Ze beleeft een fundamentele ervaring opnieuw in de lijfelijke nabijheid van een vrouw: ‘mijn hart voelde het hare kloppen’.
In deze eerste variatie gaat het vooral om de belangrijke ervaring, al dan niet via jeugdherinneringen, dat we de ander en het andere in onszelf terug kunnen vinden en dat de ervaren kloof tussen ons en andere wezens of dingen de realiteit is van een perspectief dat je ook kunt verlaten. Er komt, al is het maar even, een open verbinding tot stand, bijvoorbeeld met de eerste mens in je leven, met de muziek in en buiten jezelf, met bomen, met een dier of tijdens het vrijen. De transformatieve kracht van deze ervaring zit onder andere in het verlangen die open verbinding weer terug te vinden en het verlangen je mogelijkheid tot een open uitwisseling uit te breiden en te verrijken, nu je weet dat dit bestaat. | |
De werkelijkheid van het ontwortelde ik en van het nog zwakke ikGedwongen door de crisis waarin Conni verkeert, houdt ze zich bezig met haar innerlijk en vindt diep in haar zelf de eerste mens terug. Zo doet Conni de eerste stap in de richting van het inzicht dat wie in de diepte het contact met zichzelf herstelt, daar ook de ander en de wereld terugvindt. Het is de eerste stap in de richting van het inzicht dat de kloof tussen haarzelf en anderen, tussen haar en de wereld, tussen haar en de kosmos, de werkelijkheid van het ontwortelde ik is. We voelen ons alleen verlaten vanuit de positie van het ik, dat het contact met zijn ‘moederlijke ondergrond’ verloren heeft (zie de tweede variatie). Zo gezien is de ervaring van Conni een voorbereiding op een meer omvattende beleving van verbondenheid. Conni is nog steeds gespleten aan het einde van het verhaal. De eerste regels van de brief die ze haar moeder schrijft aan het slot van het boek luiden zo: ‘lieve moeder, ik schrijf je dit vanuit een plaats die met hoge kille gebouwen tot de hemel reikt, ingeperst tussen twee vuile rivieren.’ (p. 159) Als je deze zin symbolisch opvat, is de ene levensstroom gespleten in twee rivieren. Conni woont tussen beide rivieren in, niet vrij en ruim, maar ingeperst. Uit het verhaal blijkt dat Conni noch een vrouw noch een man wil zijn, omdat ze beide bestaanswijzen afstotend vindt, vervuild | |
[pagina 59]
| |
met onleefbare normen. Conni zit klem tussen het vervuilde vrouw-zijn en man-zijn, tussen twee levensstromen die in ongespleten toestand één stroom zijn met twee oevers.Ga naar voetnoot4. Ze waagt zich niet in de levende en vervuilde stromen in haarzelf, maar blijft zich nog verschansen achter ongenaakbare kilheid, verheven boven het menselijke gedoe waar ze doodsbang voor is (‘hoge kille gebouwen’.) Ze schrijft verder: ‘Mijn kamer is erg klein, opdat ook niet nog het laatste restje van me verloren gaat. Ik lig op bed, zit voor de spiegel, die net zo nieuw is als ik voor mij.’ (p. 159) Ze ervaart zichzelf als nieuw. Er is dus werkelijk iets ingrijpends gebeurd; de verandering is wezenlijk. Maar Conni is op het nippertje aanwezig en dat laatste restje is nog te zwak voor een meer omvattende eenheidsherstellende ervaring. | |
Tweede variatie: het herstelde contact met de grond die ons draagtVoor een meer omvattende ervaring gaan we naar een verhaal waarin de hoofdpersoon wel een ontworteld ik heeft (ze is afgesneden van haar gevoelsleven), maar haar ik is veel sterker dan dat van Conni en daarom is er een eenheidsherstellende ervaring mogelijk, die meer omvat. Het verhaal is uit de roman ‘Surfacing’ van de Canadese schrijfster Margaret Atwood uit 1972.Ga naar voetnoot5. De inhoud van het boek zou je heel kort zo kunnen weergeven: de naamloze ik-figuur leeft in de kantlijn van haar eigen bestaan. Ze heeft zichzelf, zonder het te beseffen, opgesloten in de marge van wat haar leven zou kunnen zijn. Dan duikt ze in de diepte van haar innerlijke werkelijkheid en komt daarna weer boven water met meer inzicht in haarzelf, in anderen en in het menselijk bestaan.Ga naar voetnoot6. Ik zal eerst een gedeelte weergeven van het direct vertelde verhaal, zodat het voorbeeld van de eenheidsherstellende ervaring in de omgeving staat waar het thuishoort. De hoofdpersoon gaat haar vermiste vader zoeken in de Canadese wildernis, op de plaats waar haar vader het laatst verbleef en waar ze zelf is opgegroeid. Haar moeder is al jaren geleden overleden. Ze gaat terug naar haar oorsprong op minstens twee verschillende manieren. In de eerste plaats gaat ze naar het eilandje en het huis van haar jeugd. Ze gaat met | |
[pagina 60]
| |
haar vriend Joe en het echtpaar Anna en David. En naarmate ze langer met deze drie stadsmensen op het eilandje zit, gaat ze scherper zien dat zijzelf, Anna, David en ook Joe, een soort namaakmensen zijn, met piepschuim gevoelens en een ingeblikte lach. Terug in de natuur van haar jeugd ziet ze de vervreemding, het aangevreten zijn door een cultuur die gericht is op de buitenkant van dingen, van mensen en gebeurtenissen. Ze besluit, wanneer weet ze niet precies, de beslissende stap te zetten: als de anderen teruggaan naar de stad, blijft ze achter op het eiland. Ze begrijpt op de een of andere manier dat ze alleen moet zijn om te kunnen uitzoeken waarom ze maar half leeft. Ze moet alleen zijn om te kunnen uitzoeken wat er van waarde is in de geestelijke erfenis van haar vader en wat van waarde is in de geestelijke erfenis van haar moeder. Die erfenis wordt haar eigendom doordat ze iets doet wat ze niet van hem heeft geleerd: ze duikt in de diepte. Als ze voor de derde keer op eigen kracht de diepte induikt ziet ze het dode lichaam van haar vader als een schaduw. Dood is dood had haar vader geleerd (p. 25). Maar als ze niet terugschrikt voor die schaduw, voor haar schaduw, blijkt het erkennen van de dood haar weer levend te maken. Ze herinnert zich nu voor het eerst haar medeplichtigheid aan geweld in het verleden. Ze liet zich door haar getrouwde vriend overhalen haar kind te laten aborteren, omdat hem dat beter uitkwam. En ze liet uit angst voor de wraak van haar broer, dieren doodhongeren in zijn ‘laboratorium’. De bewustwording van haar passieve aandeel aan geweld, heft een gedeelte van haar gespleten zijn op: haar vermogen tot voelen keert terug. ‘Er sijpelde langzaam weer gevoel in me, ik tintelde als een slapende voet.’ (p. 174) Ze wordt zich bewust van de pijn om haar geaborteerde kind. Ze wordt er zich van bewust dat ze medeplichtig is aan het geweld, waarvan ze eerst alleen ‘Amerikanen’ en mannen beschuldigt. Ze wordt er zich van bewust dat ze niet kan liefhebben. Maar deze bewustwording, deze geestelijke erfenis van haar vader, is niet voldoende; ze heeft ook die van haar moeder nodig. De goden van haar vader ‘waren goden van het hoofd, geweien, die geworteld waren in de hersenen. Ik wilde niet alleen weten, maar ook kunnen handelen.’ (p. 183) ‘Als de hartlijn en de hoofdlijn samenvallen, ben je een misdadiger, een idioot of een heilige. Wat moet ik doen?’ (p. 191) Het is Anna, de aangepaste mens, die vindt dat hart en hoofd niet samen kunnen gaan. Toch is dat precies waar de hoofdpersoon van Atwoods verhaal naar zoekt. ‘Wat moet ik doen?’ Ze weet het niet. Maar er is nog iets dat bij de erfenis van vader hoort. De hoofdpersoon gebruikt een kaart van de omgeving waar haar vader kruisjes op had gezet. Ze heeft gedoken op de plaats van zo'n kruisje, toen ze haar gevoel | |
[pagina 61]
| |
terugvond en beschouwt dit nu als een heilige plaats; ‘plaatsen waar je de waarheid kon vinden’ had haar vader aangekruist. Plaatsen waar hij visioenen kreeg. De hoofdpersoon ziet een glimp van een andere wereld als ze in diepte duikt en ze neemt aan dat haar vader dit ook zag (p. 174). Zo erft ze van haar symbolische vader het vermogen om visioenen te zien, dat wil zeggen om waar te nemen met de innerlijke zintuigen. Het gaat om innerlijk zien en om inzicht, waardoor het onzichtbare reëel wordt. Maar uit het verloop van het verhaal is op te maken dat de hoofdpersoon met dit prachtige vermogen, dat bij onze erfenis als mens hoort, niets kan aanvangen zolang ze geen contact heeft met de vermiste erfenis van de symbolische moeder. ‘Wat moet ik doen?’ ‘De wereld redden, dat wil iedereen; mannen denken dat ze het met geweren kunnen en vrouwen met hun lichamen, de liefde overwint alles, overwinnaars hebben allen lief, hersenschimmen die opgewekt worden met woorden.’ (p. 99) Wat moet ik doen als ik niet meer geloof in hersenschimmen? Het verhaal geeft een impliciet antwoord op deze vraag. Wat de hoofdpersoon gaat doen, niet als een geplande actie maar luisterend naar impulsen van binnen uit zonder dat ze weet waar ze uit zal komen, kan beschreven worden als de tweede manier waarop ze teruggaat naar haar oorsprong. Als ze alleen achterblijft op het eiland, neemt ze niet alleen afstand van de dominante cultuur, ze stapt eruit. Ze verlaat haar eigen tijd door haar kleren uit te trekken en er met messen gaten in te steken, door van alles te verbranden, te offeren en zich te reinigen. Ze slaat een deken om en zoekt eten dat zo maar ergens groeit. Ze is gericht op wat de natuur haar te zeggen heeft. Ze luistert. Ze luistert naar de natuur en naar zichzelf. Ze luistert werkelijk naar de natuur en naar zichzelf en dan gebeurt er iets: ‘Om me heen ruist de ruimte, een uil roept, aan de overkant van het meer of binnenin me, de afstand krimpt. Een licht briesje, de golfjes praten tegen de oever, het water spreekt vele talen.’ (p. 217) Dit gebeurt 's nachts, tussen waken en dromen. De afstand tussen de innerlijke en uiterlijke werkelijkheid krimpt. Ze verlaat haar eigen tijden stapt een innerlijke omgeving binnen, waar een heel oude wijsheid werkelijkheid is.
‘Langzaam loop ik terug over het pad. Er is iets gebeurd met mijn ogen, mijn voeten zweven, ze komen afwisselend in mijn gezichtsveld, wel tien centimeter boven de grond. Ik ben helder als kristal, doorzichtig, mijn botten en het kind in mij zijn zichtbaar door de groene webben van mijn | |
[pagina 62]
| |
vlees, mijn ribben zijn schaduwen, mijn spieren gelei; met de bomen is het al net zo: ze lichten op, hun merg gloeit door het hout en de schors. Het bos schiet omhoog, het neemt reusachtige vormen aan, zoals vroeger, voor het gekapt werd, zuilen van bevroren zonlicht; grote keistenen zweven, smelten, alles is water, zelfs rotsen. Er bestaat één taal die geen zelfstandige naamwoorden kent, alleen werkwoorden die even langer duren. Dieren hebben geen taal nodig, waarom zou je praten als je een woord bent. Ik leun tegen een boom, ik ben een boom die leunt. Ik wankel uit het bos het felle zonlicht weer in en zak in elkaar, mijn hoofd slaat tegen de grond. Ik ben geen dier of boom, ik ben datgene waar de dieren en de bomen zich in bewegen en groeien, ik ben een plaats.’ (p. 220)
De dingen en zijzelf worden doorzichtig en verliezen hun vaste vorm. Atwoord doorbreekt met deze beschrijving het vanzelfsprekende alleenrecht van de Cartesiaanse waarneming. Al eeuwen geldt dat de fysieke zintuigen en het redenerende denken bepalen wat werkelijkheid is. Al het andere is pathologie, bestaat niet of bestaat in een andere werkelijkheid voor het rationele ego, dat zichzelf als centrum van de waarneming stelt. In het citaat zien we een werkelijkheid die niet uitsluitend met de fysieke zintuigen wordt waargenomen, maar ook met de innerlijke zintuigen. Een werkelijkheid waar niet uitgebreidheid (het ruimte innemen) het meest kenmerkende van de dingen is, maar waar de binnenkant naar buiten schijnt en de grenzen tussen de mens en wat haar omringt vloeiend worden: ‘Ik leun tegen een boom, ik ben een boom die leunt’; ‘ik ben datgene waar de bomen zich in bewegen en groeien’. Ze treedt uit haar ontwortelde ik-bewustzijn en wordteen plaats voor dieren en bomen. Ze is niet meer uitsluitend het rationele centrum van fysieke waarneming die de buitenwereld beschouwt. Ze is een ruimte voor wat is. Deze eenheidsherstellende ervaring is de erfenis van moeder. Het is de innerlijke kennis die in lang vervlogen tijden vanzelfsprekend was.Ga naar voetnoot7. Het is de wijsheid die in archaïsche tijden werd geleefd en die de hoofdpersoon | |
[pagina 63]
| |
in zichzelf terugvindt. In onze tijd is die erfenis van moeder innerlijke werkelijkheid, die niet gedragen wordt door de werkelijkheid die ons omgeeft en die mede daardoor niet meer zo gemakkelijk toegankelijk is. Wij moeten ons als het ware door vele belemmerende culturele lagen heen laten zakken, voordat we aankomen in het werkelijkheidsgebied waar we direct verbonden zijn met dieren, stenen, planten, mensen en met alles wat op onze planeet aanwezig is. Het kennen van deze verbondenheid is matriarchale wijsheid. Het is de grond die ons draagt. In de naam van een beweging die voor cultuurvernieuwing staat, namelijk het holisme, is onder andere dezelfde visie vervat: alles hangt met alles samen. Het verhaal van Atwood laat zien dat het niet om een verstandelijke benaming van een principe gaat, maar om doorleefde kennis. Voor zover het holisme een mannen-onderonsje blijft zoals bijvoorbeeld in het boekje ‘Holisme’,Ga naar voetnoot8. zal het zonder innerlijke kracht blijven. Want cultuurvernieuwing, onder andere gebaseerd op de integratie van een aspect van het vrouwelijke dat verbondenheid vertegenwoordigt, zal niet gebeuren zonder de creatieve inzet van vrouwen. | |
De betekenis van gewortelde daadkracht in ‘Boven water’De verbondenheid uit het citaat is de bodem waarin echte patriarchale wijsheid geworteld is. Iedere zogenaamde wijsheid van onze ‘vaders’ of van onszelf, die niet wordt gedragen door deze bodem is ontworteld en neigt tot arrogantie. Het is pseudo-wijsheid die haar oorsprong is vergeten. ‘Wat moet ik doen?’ De wereld verbeteren dat wil iedereen, vooral op de verkeerde manier en gericht op hersenschimmen. Het verhaal zegt dat bewustwording en de inzichten die daarbij horen, niet genoeg zijn om wat zinnigs te doen in een op vernietiging gerichte cultuur. Pas als de ik-figuur de eenheid herstelt met een innerlijke werkelijkheid waarin wij zijn opgenomen en worden gedragen door het geheel, pas dan kan ze weer handelen, dat wil zeggen helend handelen. Deze eenheidsherstellende ervaring geeft ons als het ware grond onder de voeten. ‘Gaining ground’ luidt de titel van een roman, die tot op zekere hoogte iets vergelijkbaars verbeeldt.Ga naar voetnoot9. De eenheidsherstellende ervaring uit het citaat reikt veel verder dan die | |
[pagina 64]
| |
van Conni. Conni herbeleeft de oorspronkelijke eenheid met haar fysieke moeder. Daarin beleeft ze de grondervaring dat de ander er is, zoals zijzelf er is: ‘mijn hart voelde het hare kloppen’. Dat is haar nieuwe startpunt: bestaan, hart en nabijheid als één gegeven. Maar haar ik is nog erg zwak. Conni zou haar ik kunnen verliezen in confrontatie met maatschappelijke krachten of met innerlijke krachten. Maar de ik-figuur uit ‘Boven water’ reist vastbesloten naar een archaïsch gebied in haar innerlijk dat vóór-persoonlijk is. ‘... ik heb geen naam meer,’ zegt ze dan ook (p. 205) en toch komt ze daarna weer als persoon te voorschijn. Haar ik is sterk genoeg om de confrontatie aan te gaan met de innerlijke krachten waarvoor het ik geen koning is. Haar ik is sterk genoeg om haar oorsprong te erkennen en de eigen afkomst niet te verloochenen. Die afkomst kun je met de terminologie van E. Neumann aanduiden als ‘het elementaire vrouwelijke’. Neumann geeft een beschrijving van de structuur van het vrouwelijke als archetype in zijn boek ‘Die grosse Mutter’.Ga naar voetnoot10. De eerste eenheid uit die structuur beschrijft hij als de tendens om te bewaren en vast te houden, te beschermen en te voeden. Kernsymbool van deze tendens is van alles dat iets bewaren kan, zoals een schaal, beker, vat, kelk en de graal. Dit geheel uit de structuur heet het elementaire vrouwelijke. De tweede eenheid uit de structuur van het vrouwelijke als archetype is de op verandering gerichte tendens en heet het transformatieve vrouwelijke. Alles wat dynamisch en veranderlijk is kan als symbool dienen: de jaargetijden, geboorte, de veranderingsmysteries van het bloed: alles wat transformatieve kracht bezit. Een structuur bestaat uit samenhangende eenheden; in dit geval is er sprake van een polaire samenhang in de tendens om te bewaren en te voeden en de op verandering gerichte tendens, de op metamorfose gerichte tendens die dus ook de dood omvat. Het vrouwelijke als symbool of archetype is een dynamische eenheid in deze beschrijving van Neumann. De graal bijvoorbeeld is niet alleen een beeld van de tendens om te bewaren en te voeden (het elementaire vrouwelijke), maar heeft tegelijkertijd transformatieve kracht waardoor de graal in het beroemde verhaal geheimzinnig en sacraal kan zijn. Als we nu opnieuw naar een paar zinnen uit het laatste citaat kijken, kunnen ze duidelijker worden. ‘Ik ben geen dier of boom, ik ben datgene waar de dieren en de bomen in bewegen en groeien, ik ben een plaats.’ De hoofdpersoon uit Atwoods verhaal vereenzelvigt zich met een plaats waar | |
[pagina 65]
| |
leven kan bewegen en groeien, met de symbolische baarmoeder, met het elementaire vrouwelijke. Deze identificatie is allesbehalve vanzelfsprekend: er is een heel proces nodig in het verhaal van Atwood voor de hoofdpersoon uitkomt bij deze eenheidsherstellende ervaring. Als ze tenslotte weer terugkeert naar haar eigen tijd, kijkt ze in de spiegel en ziet ‘een vrouw in haar natuurlijke staat...’ (p. 213) Het is haar gelukt, zou je kunnen zeggen: zonder te desintegreren heeft ze de eenheid hersteld tussen haar ik en de ‘natuurlijke grond’, dat wil zeggen het elementaire vrouwelijke. Door deze ervaring wordt haar ik gedeeltelijk gezuiverd van zijn geperverteerde culturele trekken. Het ik-niveau dat dicht bij de cultuur blijft en het ‘natuurlijke’ niveau zijn weer verbonden. In deze zin wordt de tegenstelling tussen natuur en cultuur opgeheven, zodat er een nieuwe eenheid tussen die twee ontstaat. En van daaruit kan er zinnig worden gehandeld. Aan het einde van het verhaal heeft de hoofdpersoon besloten mee terug te gaan met haar vriend Joe die haar komt zoeken. Ze zit nog verscholen en hoort hoe Joe haar ongeduldig roept. Dan staat er: ‘Vertrouwen is je overgeven. Ik neig al naar voren, naar de vragen en eisen, maar mijn voeten bewegen nog niet.’ Vertrouwen en overgave herinneren ons onmiddellijk aan de geperverteerde conditionering tot vrouw. Maar haar voeten bewegen nog niet; ze staat nu stevig genoeg om weerstand te bieden en haar eigen weg te gaan, met of zonder Joe; met of zonder man, dat is niet waar het op aankomt. Haar ik is zo sterk dat ze de verleiding kan weerstaan om niet in het stadium van zelfsprekende verbondenheid zonder persoonlijk bewustzijn te blijven hangen. Dat zou een terugval betekenen naar een periode die voorbij is, zowel historisch gezien (ca. 4000 jaar en langer geleden) als persoonlijk, wanneer je geen kind meer bent. Er is dus geen sprake van regressie, wat onder andere uit de laatste zin van het boek blijkt: ‘Het meer is kalm, de bomen om me heen vragen en geven niets.’ De bomen om haar heen zijn geen goden meer die vragen en geven. De bomen zijn zichzelf en ook haar ziel is rustig. De tweede variatie zou je als volgt kunnen samenvatten. In deze ervaring verdiep je het contact met jezelf doordat je de eenheid herstelt met de archaïsche, collectieve grond die ons draagt, met de bron van natuurlijke, vitale krachten die ons beschermen en voeden. Deze krachten kun je aanduiden met het elementaire vrouwelijke. De transformatieve werking van deze ervaring heeft te maken met de herstelde eenheid, waardoor samenwerking mogelijk wordt met krachten of energieën die je eerst onder de duim moest zien te houden. | |
[pagina 66]
| |
Derde variatie: De eenheidsbelevingHet laatste voorbeeld gaat over een eenheidsherstellende ervaring, die kan worden aangeduid met het woord ‘eenheidsbeleving’.Ga naar voetnoot11. Deze eenheidsbeleving vindt niet plaats op het voor-persoonlijke niveau. Het is niet een ervaring die bij de erfenis van onze voorouders hoort. Het gaat hier niet om de voor-bewuste, vanzelfsprekende verborgenheid van het begin, maar om het verbonden zijn dat wordt beleefd met behoud van het individuele bewustzijn. Het voorbeeld is te vinden in de prachtige roman ‘The Color Purple’ van de zwarte Amerikaanse schrijfster Alice Walker. Dit boek kwam uit in 1982.Ga naar voetnoot12. De hoofdpersoon heet Celie, misbruikt, vernederd en achteloos behandeld door iedereen die met haar te maken heeft. Vanaf de tijd dat ze nog een meisje is, schrijft ze brieven aan God; de enige mens waar ze van houdt, haar zus, zit ver weg in Afrika. Celie is als een koe verkwanseld aan Albert, haar man, die haar gebruikt om zijn huishouden goed te laten lopen en aan haar klaar te komen. Dan is er nog Shug, die al zo'n twintig jaar blues zangeres is in Noord-Amerika en zich dus heeft weten te handhaven in een wereld die haar vijandig gezind is. Shug en Celie ontmoeten elkaar als ze de middelbare leeftijd ongeveer hebben bereikt, maar Celie heeft Shug vanaf haar jeugd uit de verte en in stilte bewonderd. Ze krijgen een liefdesverhouding en leren elkaar goed kennen. Het citaat dat nu volgt is een gesprek tussen Celie en Shug. Ze zitten samen op de waranda van Alberts huis. Celie zegt: ‘Ik schrijf niet meer aan God, ik schrijf jouw. | |
[pagina 67]
| |
stiefvader en 'n zus die ik waarschijnlijk nooit meer zie. Trouwens, zeg ik, de God die ik geschreven heb en tot wie ik gebid heb is 'n man. En hij gedraagt zich ook als de mannen die ik ken. Makkelijk met alles, vergeetachtig en gemeen.’ (p. 203) Het gesprek gaat verder en Shug legt uit dat ze alle belangstelling voor God verloor toen ze ontdekte dat deze blank was en een man. Ze vertelt Celie dat God geen hij is en geen zij, maar een het.
‘Maar waar lijkt 't dan op? vraag ik. 't Lijkt nergens op, zegt ze. 't Is geen film. 't Is niet iets waar je los van de andere dingen, of van jezelf, naar kan kijken. Ik geloof dat God alles is, zegt Shug. Alles wat er is en was en nog zal komen. En als je dat kan voelen en daar blij om bent, heb je 't gevonden. Shug is me 'n mooie, dat kan ik je wel vertellen. Ze fronst 'r wenkbrauwen 'n beetje, leunt achterover in d'r stoel en lijkt net 'n roos. Ze zegt, Me eerste stap bij die ouwe blanke man vandaan waren bomen. Toen de lucht. Toen de vogels. Toen andere mensen. Maar op 'n dag toen ik heel rustig zat en me moederziel-alleen voelde, wàs ik trouwens ook, kwam 't over me: dat gevoel dat ik 'n deel was van alles om me heen en helemaal niet in me eentje. Ik wist dat als ik 'n snee in 'n boom maakte me arm zou bloeden. En ik lachte en huilde en rende om 't huis. Ik wist precies wat 't was. Als 't gebeurt dan is 't ook raak, net als met je weet wel, zegt ze grinnikend en streelt me hoog op me dij.’ (p. 207)
Jezelf verlossen van de godsbeelden uit de oude cultuur is een heel proces. Shug noemt verschillende stappen in dat proces. Het draait erom - zoals ik ook uit eigen ervaring weet - dat je weer in staat bent tot direct contact, beter gezegd tot een moeilijk beschrijfbare open verbinding met wat om je heen is, zoals bomen, lucht, de zonsondergang, vogels, dieren en tenslotte ook mensen. Door die intimiteit herken je de bomen, de lucht, de vogels en de mensen in jezelf op een heel directe manier. In de eerste variatie kwam dit ter sprake. Zou je de ervaring van een open verbinding met de moeder zoals Conni die op volwassen leeftijd beleeft, nog kunnen aanduiden met de term symbiose, de eenheidsbeleving die Shug beschrijft is wezenlijk anders. Shug ervaart een verbonden-zijn dat samengaat met een krachtig individueel bewustzijn. Het zelf-zijn van Shug is in deze ervaring geen belemmering, maar juist voorwaarde. En dat ze de eenheidsbeleving kan integreren komt omdat die opgenomen is in een heel proces van zelfbevrijding. Kenmerkend voor eenheids belevingen is het besef deel te zijn van alles | |
[pagina 68]
| |
wat bestaat, met behoud van het individuele bewustzijn (‘Ik wist precies wat 't was’, wat er gebeurde.) Het ik-bewustzijn van deze zwarte vrouw verdwijnt niet zoals de druppel die opgaat in de oceaan. Haar persoonlijke bewustzijn blijft helder aanwezig als ze ervaart hoe alle grenzen tussen haar en wat bestaat worden uitgewist. Kenmerkend is ook de overweldigende ontroering, zodat je haast niet weet wat je doen moet van vreugde (‘En ik lachte en huilde en rende om 't huis’). En tenslotte gaan eenheidsbelevingen samen met een waarheidservaring die staat als een huis. Dat komt op een meer indirecte manier tot uitdrukking in de zekerheid waarmee Shug over haar ervaring vertelt. Als we de drie variaties nog eens overzien, dan kunnen we zeggen dat eenheidsherstellende ervaringen ons bijzondere en waardevolle inzichten verschaffen over onszelf en de wereld; ze verschaffen kennis die ons kan genezen van onze cultuurkwalen. Ik ben ervan overtuigd dat ik-kracht en andere ik-kwaliteiten een belangrijke rol spelen bij eenheidsherstellende ervarigen. Maar het lijkt me ook juist dat er ik-kracht bestaat die hiervoor belemmerend is. Kunnen loslaten is een kwaliteit van een krachtig en niet van een angstig en onzeker ik. Het gaat er niet om je ik op te geven, maar ik zou mijn belemmerende ik moeten opgeven. Daarom nog een laatste woord over een mogelijke kwalitatieve verandering van het ik, dat vaak te zwak is of ook een niets ontziende, darwinistisch georiënteerde verslinder die niet van ophouden weet. | |
Ons diamanten ikDe zwarte dichteres Audre Lorde zegt in een gedicht dat het ik van zwarte mensen in aanleg een diamant is. Een diamant is gekristalliseerde koolstof, is rehabilitatie van zwart-zijn en van de natuur.Ga naar voetnoot13. Het is een schitterend beeld van wat ons ik zou kunnen zijn. Zwarte kool, ontstaan uit de aarde, wordt in voortgaande processen tenslotte diamant. Het beeld drukt ook uit dat verandering van kool naar diamant niet plaatsvindt in één weekend (change can be fun and ease, voor f 470, - exclusief de maaltijden), maar ons toekomstige diamanten ik is wel als kiem in het heden aanwezig. Zwarte kool die haar oorsprong niet ontkent en bestand is tegen eenheidsbelevingen, wordt iets dat kan stralen en dat tegen grote druk bestand is. Het transformatieve vrouwelijke is duidelijk aanwezig in het beeld van | |
[pagina 69]
| |
ons als zwarte kool. Dit beeld staat niet voor het ontwortelde en arrogante ik dat zegt: ‘Ik ben die ik ben’, om vervolgens deze wens op het goddelijke te projecteren. Het staat niet voor het angstig-woedende en tirannieke ik, dat zich onbeseft voortdurend bedreigd voelt door de realiteit van het elementaire en transformatieve vrouwelijke dat het wil beheersen of ontkennen, waarmee macht en beheersen het belangrijkste wordt. Het uitgekristalliseerde ik kent z'n oorsprong en z'n plaats. Het weet dat het voorkomt uit de voor-persoonlijke matriarchale grond van vanzelfsprekende verbondenheid. Het is geen bolwerk en ook geen tiran, maar het uitgekristalliseerde ik kent zijn plaats als waardevolle hulp, als beweeglijke focus van ons bewustzijn in het concrete, alledaagse bestaan. Ons diamanten ik is geschikt voor zeer veelomvattende eenheidsbelevingen en het heeft de stralende mogelijkheid om licht door te laten. |
|