Lust en Gratie. Jaargang 3
(1986)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Ze kwam afscheid nemen - zo onontkoombaar stelde ze het om mij te dwingen niet weer een uitvlucht te gebruiken en haar te ontlopen. Ik maakte dus menig pas op de plaats - zweeg lang en verbeten maar stemde tenslotte in. Ze wilde op zaterdag komen en liefst bij me blijven tot een paar uur voor haar vertrek op zondag. In zijn uitvoering leek het een onmogelijk verzoek, maar ik gaf toe want ze ging weg - en ver genoeg om mij voor afzienbare tijd met rust te laten. Dergelijke argumenten gebruikte ik ook om de woede die als vrieskou de trekken van Clotho's gelaat hadden verscherpt te doen wegtrekken: Clotho's lippen vormden geen mond meer maar een wond die zich constant hernieuwde. Daarom deed het vanaf dat moment zeer om naar haar te kijken wanneer ze de dingen van de dag deed, zoals zich 's morgens in de diepste vroegte bij mij melden om nauwgezet en synchroon de ruimte met mij tot leven te brengen. Ze hield van me: in toonaarden had ze mij dat duidelijk gemaakt - een jaar lang meer dan driemaal daags zittend op dezelfde kruk, haar bluesgitaar tegen het lijf gedrukt, de ogen rond en recht op mij gericht en terwijl ze nauwgezet met het rechterbeen het ritme begeleidde liefkoosden haar vingers de snaren - sonore tonen die nergens op sloegen dan op mij. Zo luisterde ik - starend naar haar hoofd waar dicht krullend | |
[pagina 12]
| |
haar zelfs het licht afweerde en haar schouders drongen zich op omdat die wat onverdraaglijk is hadden verdragen. Misschien was ik daarom ontdaan toen ze op vrijdagmorgen abrupt recht stond - wijdbeens, het instrument als een schild voor haar op de vloer plantte en mij beval op generlei wijze aandacht te schenken aan het herdenken van haar geboortedag, die helaas-helaas juist op die zondag viel. Natuurlijk klonterden mijn gedachten zich in ijltempo keihard samen: vanwege de manier bijvoorbeeld waarop ze dacht mij te bestraffen en daarbij bereid bleek haarzelf pijn te doen èn omdat ze haar eigen geschiedenis met mij maar mooi was vergeten: Was zij niet de laatste die zich had gevoegd bij de reeks van dames die mij hartstochtelijk en met moederlijke zorg omringden?! Was zij het niet voor wie ik vlagen van machteloosheid van anderen had getrotseerd en uiteindelijk was zij de enige geworden voor wie ik dagelijks van harte de deur open deed. Maar mijn woede spatte stuk op de geschiedenis van haar toewijding: het juiste sap 's ochtends, de uitgekiende maaltijden 's middags, in de avond de voor mij zo behoeftige stilte en in de nacht haar lijf als een oever waaraan mijn ankers zich hechtten. En weer bleek dat ook zij mij niet alleen wilde geven waar ik noodlijdend om vroeg - maar meer. Ze wilde ook Grietje Bie zijn en Merel en weer bleek dat ook haar belang geblokkeerd werd door mijn stationair verlangen naar nog meer mensen. Waarom, aldus troostte ik wanneer ze zich klagend aan mijn omhelzing onttrok - waarom wil je zee zijn en strand en tegelijk de baai die voor hechting zorgt? Grietje Bie bevrijdde mij keer op keer uit de worggreep van de zelfspot en Merel bewaakte mijn lauwerkransen. Die twee vrouwen had ik nodig als het luchtruim en zonder hen was ik gedoemd met Clotho de verstikkingsdood te sterven.
Terwijl ik haar gedachtenloos nastaarde op haar wekelijkse gang naar de buurtmarkt, werd ik opgeschrikt door de deurbel. Op dat moment verwachtte ik beslist niet Grietje Bie die mij, gestoken in een uitzonderlijk stuk van haar garderobe, acuut een droom kwam brengen: mi-gudu, er is een hand die mij rond de hals streelt op weerzinwekkende wijze - zo hatelijk, zo doelbewust en die hand met de zeer lenige vingers ken jij want dat is wat jou weghoudt van me! Gedetailleerd ging ze op in haar droombeelden en ze vertelde uitbundig hoe ze badend in het angstzweet om mij had geroepen. En de waanzin dat het niet echt een droom betrof werd gesterkt door de angst die in haar dolde als een bromtol. En de droom bleef zich herhalen. Nacht na nacht na nacht. Terwijl ze sprak bekeek ze tastend mijn handen en liet ze voorzichtig haar lippen mijn tien vingertoppen beroeren en ik drukte aandachtig mijn | |
[pagina 13]
| |
uit: cartes et figures de la terre. centre georges pompidou, paris 1980
| |
[pagina 14]
| |
tanden in haar kin - we kreunden simultaan en het verlangen om nóg eens samen met haar het ruimste sop te kiezen overspoelde mij. Ze hield zich windstil en maakte zich los met haar vingers - klein, driftig, vierkantig - uit mijn klauwen waarvan zenuwbanen en bloedvaten mij op dat moment een ontworteld gevoel bezorgden. Misschien was het daarom dat ze zei dat mijn handen alles te maken hadden met de oorsprong van Het Leven - niets met De Dood. Ze likte ze in hun palmen.
Er werd aangebeld. Vluchtig en licht. Met loodzware benen en een soortgelijk gemoed liet ik Merel binnen. Mijn wrevel had ze afgeweerd door luchtig op te merken, meer tegen Grietje Bie dan tegen mij, dat ze inderdaad onze afspraak had laten ontsporen omdat een broer alleen op dit moment genegen was haar met koffer en al naar mijn woonplaats toe te rijden en dat ze meteen wilde weggaan als ze mij daardoor desastreus ontregeld had. Te laat-te laat: omdat ze de deur gewoontegetrouw niet dicht had getrokken stond Clotho in de opening met uitpuilende supermarkttassen - bloedspuwend. Ik raakte niet in paniek - ik ordende. Dus, ik probeerde de last van Clotho over te nemen - ze weigerde bruusk. Ik probeerde de bagage van Merel naar een onduidelijke plek te verrijden - ze zat klem. Ik probeerde innemend Grietje Bie ver genoeg te krijgen om met mij door te zakken - ze sloeg dat resoluut af. Aldus verkeerden mijn drie hartsvriendinnen als lijfwachten minutenlang met mij in sacrale stilte - zo intens dat ik mij afvroeg waarom wij niet gewoon met z'n vieren op de vloer gingen hurken en de wijnkelk van mond tot mond lieten gaan, lang genoeg om zoals het een nest slangen vergaat met mekaar verstrengeld te raken. Maar mijn geliefden hielden als waarachtige dames de blikken op oneindig, de benen kuis gekruist en verzetten zich zelfs tegen het monogame ritme van onze ademhaling. Ik stierf daarbij duizend doden want aan mij trokken voorbij flitsen die oplichtten aan de eerste ontmoeting met elk van hen. Eerst Merel in de trein - een gemoedelijk gesprek met het uitwisselen van herkenning en een onverwachte zoen bij het uitstappen: zomaar andervrouws lippenrood op mijn naakte mond; het betreffende traject kreeg meteen daarna voor langer dan een jaar een intiem karakter. Want toen verscheen Grietje Bie aan het firmament - schitterend en ver op een concert waar de romantiek van Merel mij heen had gevoerd en helaas-helaas: terwijl de hand van mijn begeleidster teder rustte op mijn bovenbeen lekte het vuur van mevrouw Bie mij tot voorbij de huid. Hartstocht is sindsdien wat ons voortdrijft iedere keer weer naar hetere | |
[pagina 15]
| |
woestijnen. Desondanks was Clotho er gewoon een keer met haar sportauto en een hoofd vol bezwaren - alsof ze uit de lucht was gevallen: in mijn krachtenveld is ze gebleven alsof ze doodsangst heeft voor nog eens diepte en nog eens hoogte. Het moeten mijn zuchten zijn geweest - zwaar en ontmoedigend, die verandering in de situatie brachten. Grietje Bie drapeerde met veel misbaar haar cape rond haar opgevulde schouderstukken en vertrok in een wolk van erotiserend okselzweet. Met z'n drieën renden we naar het raam, maar alleen ik bleef wachten tot ze nergens meer was. Dat ze mogelijk de droom bij mij had achtergelaten was iets wat weemoed bracht.
Intussen had Merel de vrijheid genomen zich in mijn werkkamer te nestelen. Alsof ze daar al uren had gezeten bladerde ze in een tijdschrift en zonder op te kijken reageerde ze op mijn aanwezigheid: Zonnebloem, ik heb het weer ontzettend koud, weet je! Ze had zich als meestal in het zwart gekleed en haar fragiele gestalte op de slanke tiepstoel naast het blanke buro maakten mijn weemoed schrijnend. Maar de omstandigheden vroegen om tactvol handelen, dus liep ik naar het fornuis om het vuur te ontsteken voor iets warms. Ze had het steeds vaker koud de laatste tijd - het merkwaardige verschijnsel van een soort ziekte waar alleen lichaamswarmte tegen bestand scheen te zijn. De eerste keer had ze werkelijk klappertandend voor mijn huis staan wachten tot ik omstreeks middernacht arriveerde en wanhopig had ze geklaagd over de kou die in haar lichaam woekerde alsof ze bezig was langzaam en zeker te bevriezen, erger nog! Binnenskamers had ik alles wat zacht en warm is om haar heen gewikkeld - de haard heftig opgevoerd - haar gelaafd met hete grog. Maar geen vuur was heet genoeg - ze bleef vrieskoud en ik vroeg mij huiverend af of het pigment dat haar huid bijna blauwzwart kleurde een martelende behoefte vertoonde aan instant zonlicht: het was haast winter in Holland en ontnuchterend. Die nacht heb ik voor het eerst op haar gelegen - huid aan huid zoals zij dat wenste, uren en uren tot de ijstijd weggetrokken was. Bloedstollend was daarom de powesi die Clotho in de mond nam om haar bezitsdrang bot te vieren enkel en alleen maar omdat ik op dat moment thee zette voor Merel: | |
[pagina 16]
| |
lover there will be another one
to hugger over you beneath the sun
tomorrow see the things that never come today
when you see me fly away without you
shadows on the things you know
feathers fall around you and show you the way to go its over
Ik luisterde verbeten tot ze uitgezongen was en vroeg haar onmiddellijk te gaan en mij met mijn vogel alleen te laten. Ze had geknikt maar zette onverstoord haar bezigheden voort, nu neuriënd en volgde tegelijk elke handeling die bedoeld was om de winter te lijf te gaan. Ik bleef kalm onder haar drift tot Merel ineens in de keuken stond en naar ons staarde - ik probeerde naar haar te glimlachen: ze was een vlinder vandaag in haar japon van zwarte zijde en zoals ze daar stond, trillend maar ingetogen. Pas toen ze vroeg of ze met de kopjes kon helpen ontdekte Clotho haar nabijheid: EEN WINDSTOOT VOELDE IK EN EEN BONS WEERGALMDE. Een gast lag languit op de keukenvloer en een andere gast stapte daar laconiek overheen, zelfs de eetkamer uit èn fluitend. Het was haast winter in Holland en ontnuchterend, windstil - dus, alles gooide ik open en trok behoedzaam het slappe lijf naar een koele plek. Nog voor ik mij iets af kon vragen sloeg ze de ogen open en krabbelde ze ontdaan overeind. Ze kon niet begrijpen wat er was voorgevallen. Ze had zich geen moment daarvoor beroerd gevoeld. Ze was nog net door haar huisdokter uitermate gezond bevonden. Angst klopte in mijn keel. En verontwaardiging. Daarom - toen ze gewoon op de bank zat met in de ene hand het schoteltje en in de andere hand een dampende kop ging ik op zoek naar Clotho. Tegen het aanrecht stond ze, haar gitaar te stemmen - doodgemoedereerd. Onze blikken staken als degens en sloegen vlammen uit als bij een hartstochtelijk gevecht. Alles - alles wat ze gezegd had en wat op Merel sloeg moest ze terugnemen - luidop, en meteen mijn woning verlaten. Niets gebeurde dan dat haar stem in herhaling verviel: when you see me fly away without you - shadows on the things you know - feathers fall around you - and show you the way to go - its over - when you see me fly away without you. Op. Neer. Op. Neer. En Clotho stond waar ze stond tegenover me - als een te ver overhellend rotsblok. Het was Merel die mijn woning verliet. Omdat ze nog wat afspraken had en omdat ze tenslotte voor zaterdag met mij had afgesproken - om er te blijven tot zondag, dus tot vlak voor haar vertrek naar Schiphol. Dat had ze met vaste stem benadrukt terwijl ze met een kushand naar Clotho de deur dichttrok - haast onhoorbaar. | |
[pagina 17]
| |
Die avond moest ik voor mijn werk in Amsterdam zijn. Hoewel we sinds de incidenten van die middag niets tegen mekaar hadden gezegd zaten we omstreeks negentien uur op de snelweg. Verslaafd geraakt aan haar toewijding zat ik naast haar - ontspannen als altijd. Ze reed vol inzicht en geconcentreerd - als altijd. Weer onderging ik haar rijvaardigheid als een vorm van kunst: het was heerlijk om te kijken naar hoe haar profiel zich verhield tot de aluminium frames van haar portierraam en het oplichtende verkeer daarbuiten - en hoe ze haar beide handen liet glijden langs het stuur: zoals ik zelf geleefd wilde worden - liefkozend en vasthoudend. Ik hield zelfs van de ademhaling van haar automotoren, het geluid van buitenaardse bronst. Opeens - opeens sneeuw - bij Gouda, verwoed en onophoudelijk. Alles en overal was plotseling verblindend wit. Alsof de avond zich had omgewenteld. Het snelverkeer was een langzaam rijdende stoet geworden en mijn rust was hoogspanning. Clotho staarde strak door haar voorruit. De ruitenwissers hielden mijn uitzicht beperkt. Op. Neer. Op. Neer. In een ritme dat mij de droom in herinnering bracht. Alsof Grietje Bie over de sneeuwvlakte zwalkte en riep: mi-gudu, er is een hand die mij rond de hals streelt op weerzinwekkende wijze - zo hatelijk, zo doelbewust en die hand met de zeer lenige vingers ken jij want dat is wat jou weghoudt van me! In onverklaarbare doodsangst smeekte ik Clotho terug te rijden naar huis - voorzichtig, voorzichtig. Ze nam de eerste afslag huiswaarts, bijna gespannen. Ze wist dat ik elke manoeuvre van haar nauwgezet volgde - haar kunst was overlevingstechniek geworden uit lijfsbehoud. Toen ik eindelijk de sleutel in het slot van mijn voordeur dreef begon ik onbedaarlijk te wenen.
Nog nauwelijks ontwaakt - hortend en stotend nam ik de zaterdagochtend in me op, terwijl ik het beddegoed verwisselde en flarden van dromen mijn morgenmijmer blokkeerden. Maar de angst was verdwenen en het sneeuwen was opgehouden en mijn gemoed was vervuld van slechts verwachting. Nog voordat ik in warm met zeezout versterkt water ging liggen deed ik de telefoon van de haak om duidelijk aan te geven dat ik voor zolang bezet was, in voortdurend gesprek. Toen ze arriveerde stond zelfs de thee reeds op het lichtje, er brandde wierook en een celloconcert vulde de resterende ruimte. Ze had een opmerkelijke ruiker voor me - brokaatwitte bloemen met iets van geel in een vierkante stenen vaas. De bloemen roken sterk - de bloeigeur van opengehaalde aarde bij goed onderhouden kerkhoven, | |
[pagina 18]
| |
vond ik. Maar daar ik mij haast heilig had voorgenomen deze uren vooral aan Merel te geven, hoorde ik niets te zeggen of te doen wat haar met mijn weemoed zou kunnen besmetten. Ze kwam tot rust bij venkelthee en mij - ze hervond haar inspiratie bij sandelwood en mij - ze hield van Slavische dansen en mij. En we kenden mekaar genoeg en we wisten goed de weg in het mijnenveld van onze relatie. Toch was er iets vreemds tussen ons: haar gelatenheid die mij tot wonderlijke tederheid dwong in mijn omgang met haar - alsof er een ander in mij met haar verkeerde. Iets waar ik geen vat op had omdat het krachtiger was dan al mijn gedachten. Ze had haar eigen kleding uitgetrokken, mijn Merel en een versleten jumpsuit van mij aan en sokken van me; en terwijl ik me afvroeg of ze haar gebit ook toevallig met mijn borstel poetste, deelde ze me brokkelig vanuit de badkamer mee dat zij speciaal bij mij wilde zijn om te praten, te eten, te slapen en of ik alsjeblieft - alsjeblieft haar wilde behandelen als een vriendin die een oneindige reis ging maken - mijn niet-aflatende aandacht wilde ze voor de komende vierentwintig uur.
Zonnebloem, waarom ik naar die waarzegster ben gegaan weet je: zodra ik vliegreizen ga maken raadpleeg ik het orakel. Altijd krijg ik hetzelfde verhaal te horen en deze keer werd er iets bemoedigends aan toegevoegd - de reislust zou worden bevredigd. En ik vroeg hoe het mij met de liefde zou vergaan en je raadt het nooit Zonnebloem: de grootste liefde wacht mij aan het einde van deze reis! Bewaar dit geheim voor me.
Stel dat ik langer wegblijf, Zonnebloem veel langer dan mijn plannen toelaten; stel dat niet jij mijn grootste liefde bent en dat ik zo ben betoverd dat ik zelfs de dwaling kwijt ben; stel dat mijn verlangen naar jou ondergaat in de drift van getemde reislust; stel dat het orakel weer de waarheid heeft gesproken dan wil ik je vragen mij minstens dit te beloven: zie je deze fles wijn - ze komt rechtstreeks uit de kelders van een Mexicaanse wijnhandelaar, de vader van mijn eerste minnares - nog voor we haar hebben leeggedronken zal ik je hebben verteld waarom je nooit-nooit over mij moet praten met de schenkster - zij zal je opzoeken, deze vrouw en wachten tot je mijn naam noemt - neem mijn naam niet in de mond bij haar - ze heeft mij pijn gedaan op een manier die ook vernederend is voor jou - ze heeft mijn afkomst vertrapt en mijn vrouwzijn en ze heeft alles wat ze me ooit gegeven heeft in naam van de liefde driftig opgeëist van kraaltjes en spiegeltjes tot mijn herinneringen toe en omdat ik de laatste niet terug kon geven heeft ze mij zo mishandeld dat er niets meer bestaat - van haar en mij is niets over dan mijn verzoek: beloof me buiten bereik van deze vrouw te blijven?! | |
[pagina 19]
| |
Over afstand gesproken Zonnebloem, de afstand tussen een masseur en een klant hoort klein te zijn, nietwaar. Zeker als de klant goed betaalt en maandenlang geduldig de pijnlijke behandeling ondergaat. Mijn masseur heeft onlangs gezegd dat ik niet meer terug hoef te komen, omdat ze het gevoel krijgt dat ze me niet meer in de hand heeft - ik ontglip haar. Haar behandeling deed mij zoveel goeds. Maar als de ijstijd langzaam wegtrekt sinds ik naar een warm land uitwijk, als dat het is wat zij bedoelt, dan is het niet iets om mij zorgen over te maken. Weet je trouwens dat het lijf-aan-lijf massage betrof - lach maar tot de tranen uit je ogen komen want het was lekker, pijnlijk. Maak er ook een geheim van als je dat nodig vindt - maar dat is dan jouw geheim.
Mijn moeder - hoor je mij of alleen het Philharmonisch orkest, Zonnebloem - mijn moeder gaat zo ontzettend op in de kerk, dat ik haar geen groter genoegen kon doen dan met haar de dienst te bezoeken. Schrik niet, dat is wat ik onlangs heb gedaan. Alleen om haar te laten weten dat ik vooral respect heb voor de keuzes die zij maakt zelfs al begrijp ik die niet. Achteraf heb ik ontzettend moeten lachen: niets - niets was mij vreemd, niets was naïef, alles was mij verdomd vertrouwd zelfs, zoals ze mij aan haar gemeente presenteerde, zo van: broeders en zusters, dit is één van mijn zes kinderen, dus één van de zes die achter mij staan ook al zien jullie ze nooit. Na de dienst bood ik puur uit ontroering wat kennissen en haar een koffietafel aan in de prachtige Oude Molen in de stad. Zonnebloem, ik heb mij in jaren niet zo dicht bij mijn moeder gevoeld. Dat is wat mij samenbrengt met haar: de eredienst. God weet dat ik mij heb voorgenomen vaker met haar mee te gaan op zaterdag.
Merel liet veel aan mijn verbeelding over. Hoe meer ze prijs gaf, hoe achterdochtiger ze informeerde naar mijn betrouwbaarheid. Zo vaak al had ik haar gezegd dat het mij zelfs moeite kost me te houden aan afspraken die ik met mijzelf maak - dat trouwbeloften pas na bewezen trouw hoorden te worden afgelegd. Ik stelde echter geen vragen. Ik absorbeerde en deelde ongewild mijn weemoed met haar. Soms hield ze lange tijd de ogen dicht terwijl ze sprak. Soms stond ze op om Antonin Dvorak terug te spoelen. Soms keek ze alleen maar naar me zonder een woord te zeggen. We aten samen - aan een met zorg gedekte tafel - haar lievelings éénpansgerecht - ze nam er ijs bij dat ze zelf flambeerde met geurige cognac en de kaarsen wilde ze laten branden tot de kandelaars volkomen leeg waren. Aldus werd het avond.
De nacht begon moeizaam. Mijn gast negeerde resoluut de logeerkamer | |
[pagina 20]
| |
- vroeg niet om een slaapzak voor de werkkamer - vleide zich niet op de bank in de woonkamer: Merel deed een nachtpon van mij aan en gleed onder het dek - rechts van mij. Omdat mijn verwondering maar niet op wilde houden en zich als een diep en scherpzinnig zwijgen uitte, vroeg ze hoe ik me voelde bij haar opdringende aanwezigheid. Ik voelde niets. Ik bedoel dat juist onder de gegeven omstandigheid er voor mij geen verschil bestond tussen voelen en denken - ervaring was ik. Daarom rolde ik van mijn rug op mijn rechterzij en van die zijde op mijn buik zó, dat ik dicht genoeg bij haar was om een arm over haar heen te leggen - een arm die achter haar een vredesteken vormde. Er viel immers niets te zeggen wat mij betrof. De nacht vorderde moeizaam. Zij noch ik verviel tot innerlijke rust. Integendeel - onze ademhaling verraadde grootse spanning. Neem woorden Merel, zei ik moeizaam, als je bang bent om jouw lichaam in te zetten want ik sta helemaal open voor je wat je over te dragen hebt of minstens wilt delen. Het was de bekende stilte voor de bui die ik met geluid had onderbroken. Wat daarop volgde was een stormachtig vertoon van geven en van nemen, van beminnen en van verachten, van hartstocht en van zielsstilte, van gewond raken en van geheeld zijn, van hoog en van laag, van klank en van geur en tenslotte één huiveringwekkende klacht vrijgelaten door zoveel lippen tegelijk, die gelukkig - gelukkig tegen de potdichte ramen te pletter sloeg: God geef me de dood!
Het was haast winter in Holland en ontnuchterend koud, vooral deze ochtend. Mijn naakte romp, mijn schrijnende gedachten. Urenlang wilde ik onder de koudste douche staan bij gebrek aan een zeestroom waartegen ik zou kunnen vechten om uiteindelijk te verliezen wat de nacht met Merel mij had gebracht. Want juist de nacht wist beslist nog beter dan zij dat ik elke ontrouw aanging, zelfs die van Het Woord maar nooit-nooit-nooit die van De Daad. En ik schaamde mij diep want ik wist dat wellicht noodgedwongen een onmogelijkheid was gehaald - waar bleven de gevallen engelen met hun overwinnaarskoren?! Meteen waren vergeven en ooit zouden worden vergeten de zonden van geslachtelijke ontrouw waarmee geliefden door mij naar de onderwereld waren verbannen - voor eeuwig. Luidkeels riep ik ze terug en ze kwamen terug en Merel vroeg of ik vooral door wilde gaan met zingen en of ik wist dat het stortende water mijn voortreffelijkste begeleidster was. Ik zong en ik zong en heel mijn zelf waste ik in schuld. In mijn bed lag Merel en mijn nachthemd had ze als een tiara om het hoofd gewonden en ze maakte onsamenhangende opmerkingen: | |
[pagina 21]
| |
Zonnebloem, jouw bed slaapt lekker - Zonnebloem in jouw linkerhoek hangt een enorm spinneweb - Zonnebloem, zo banaal goddelijk is het tussen ons nog nooit geweest, amen-amen! Toch hielp ik haar bij het aankleden; dat wil zeggen dat ik haar aanmoedigde helemaal in het wit te vertrekken zoals ze van plan was geweest, omdat ze die ochtend weer weerzin voelde jegens die kleur. Ze haatte wit en ze haatte blauw en ze haatte rose. En ze haatte alles wat haar die kleuren in herinnering bracht - de hemel bij voorbeeld en de zee. Daarom hield ze van de nacht en de aarde, bijvoorbeeld.
Haar broer was verrast toen hij haar zag en kuste mij dankbaar op het voorhoofd - teder. Met z'n drieën werd er ontbeten en zij had de cassette opgezet die we die avond hadden volgespoeld met allerlei dansmuziek. Zwijgzaam was de heer in ons midden. En nauwelijks aanwezig. Hij controleerde de koffer, paspoort, ticket en het reisschema. Zwijgend ruimde ik de tafel af met mijn ogen bij Merel. Toen ik weer dicht bij haar stond pakte ze mijn hand en leidde mij naar de spiegels van mijn werkkamer. Met twee geparfumeerde handen hield ze mijn gelaat vast en sprak tegen mij aan melodieus als engelbewaarders wanneer die spreken namens God. En opeens was er iemand in de mooiste ogen die ik ooit heb aanschouwd, mijn-god! Eén die ik nooit-nooit eerder had ontmoet! Die zich aan mij vertoonde ongegeneerd mij aankeek - aankeek alsof het niet de eerste maar de laatste maal was! En ik had mij losgemaakt - huilend. En ik was naar het raam gelopen - huilend. En zij liet zich in haar jas helpen door haar broer. Intussen braken mijn snikken door het huis en haar jammerklachten kenden geen weerga: NOOIT ZOUDEN WIJ MEKAAR WEERZIEN.
NAWOORD: op de dag van de vliegramp sliep Clotho weer voor het eerst bij me. De veranderde omstandigheden hadden haar weer dichtbij gebracht. Maar ze had nergens in mijn woning de slaap kunnen vatten. Merel was alom aanwezig, beweerde ze. Daarom besloot ze die zondag alleen door te brengen aan het strand - ver van mij. Ze had haar gitaar meegenomen. Het was sneeuwwit in Holland en ontnuchterend blauw. De bronst van de nerfnaakte bomen buiten was angstaanjagend. Weemoedig zette ik venkelthee, sandelwood wierook in een vaatje en | |
[pagina 22]
| |
Slavische dansen op. Mijzelf tot rust wiegend stond ik voor de spiegels. Doodse stilte in huis. Toen haperde de muziek en ik hoorde hoe de band verstrikt raakte. Ineens vloog de voordeur open. Een enorme windstoot joeg door de kamers - omgordde me. Mijn huiver was hoorbaar. Toen de telefoon ging wist ik wat er was gebeurd zonder het ooit te kunnen begrijpen.
lente '86 Dit verhaal verschijnt in de bundel ‘Boosaardig’, oorspronkelijke Nederlandse griezelverhalen, bijeengebracht en van inleiding voorzien door Robert-Henk Zuidinga, Uitgeverij Sijthoff, Amsterdam. Verschijnt oktober 1986. |
|