Lust en Gratie. Jaargang 1
(1983-1984)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
De literaire salon komt als conditio sine qua non ter sprake in menig cafégesprek over lesbocultuur. Dat was al zo toen we nog boeken lazen om ons in te herkennen en we boven alles hoopten op nieuw ‘lesbisch’ werk van eigen bodem. Het beeld van de damessalon bleef, ook nadat de behoefte aan herkenning op strooibiljetten met plaatjes van lesbische continenten over Nederland uitwaaierde en het neusje van de lesbo-zalm zich ging interesseren voor literaire geschiedenis, het homosociale en het perverse. Toch bleef het hoofdzakelijk bij een verlangen, een gespreksthema, en meer dan enkele aanzetten tot een echte salon kwamen niet van de grond. Wie denkt dat de salons van Nathalie Barney en Gertrude Stein onze enige voorbeelden waren, vergist zich. In het zeer recente verleden kende New York een Women's Salon. Tussen 1975 en 1984 dreven vijf schrijfsters daar een beroemde kunstzinnige en literaire damessalon. Er is geen grote naam in de Noordamerikaanse vrouwencultuur of ze is er wel mee verbonden geweest. De New York Women's Salon, een product van de tweede feministische golf, hield tien jaar stand, lang genoeg om onze fantasieën over doelstelling, opzet en criteria van een salon aan te toetsen. Een salon op feministische grondslag, het bleek bijna een contradictio in terminis. Begonnen met | |
[pagina 28]
| |
prachtige idealen, raakten de initiatiefneemsters in de overbekende knopen verstrikt waarmee feministen groepsgewijs worstelden. New York Women's Salon, een wereldberoemd succes, maar ook een feministische mislukking.
Een bezoek aan de enig overgebleven initiatief-neemster en gastvrouw Erika Duncan. In Westbeth, Manhattan, is een goedkoop gemeentelijk woonproject voor kunstenaars, waar bijna tien jaar lang de New York Women's Salon werd gehouden. Het gebouw dateert uit het begin van de jaren zeventig, toen deze buurt nog gonsde van de bedrijvigheid van en naar de Hudson, vlees, vis, groente en andere aanvoer. Op het ogenblik worden de immense bedrijfsgebouwen aan de rand van Greenwich Village, in Westbeth en de naburige wijk Tribeca een voor een herschapen in dure woonfabrieken in gemeenschappelijk bezit, de zogenaamde co-ops. De portier van het kunstenaarsgebouw draagt mij op, naam wie ik wil bezoeken en tijdstip in het gastenboek te noteren, een gebruikelijke veiligheidsmaatregel, en belt naar boven. Zonder op te kijken knikt hij, de deur gaat open en ik stap een labyrinth van witte, hoogglans geschilderde en flauw TL-verlichte gangen binnen, elk tientallen meters lang. Links en rechts posten sombere, gesloten deuren en behalve het desolate gezoem van de luchtverversingsinstallatie is het stil. Op de negende verdieping is het. Erika Duncan, één van de oprichtsters en gastvrouwen, doet open. Een kleine vrouw met lang haar, coupe Madonna, die zich handenwringend verontschuldigt voor de klassieke ‘rommel’. Als ze even later in de keuken bezig is, ziet ze er zo hulpeloos onhandig uit dat ik mij niet kan bedwingen en de afwas ga doen. Erika, met lichte verbazing: ‘Er bestaan vrouwen die werkelijk van het huishouden genieten.’ Haar chronische onhandigheid wijt ze aan haar jeugd, haar moeder is psychotherapeute en van huiselijkheid in gezinsverband kwam niet veel terecht. Af en toe onderbreekt Erika's jongste dochter - ze heeft er drie - het interview om iets te vragen over huiswerk. Erika is geen moment ongeduldig, legt uit en neemt zonder onderbreking de draad van ons gesprek weer op. Haar mimiek en lichaamshouding lijken nog het meest op die van hopeloos verlegen mensen. Ze praat, lacht en fronst tegelijk en houdt haar armen strak tegen het lichaam, de polsen naar binnen gedraaid, de vingers ineengeknoopt. De flat telt twee verdiepingen, met een trap binnendoor, een tussenverdieping en een verhoging. De tussenverdieping is een geschenk van een bevriende kunstenares, een in violette tinten | |
[pagina 29]
| |
de salon. foto: freda leinwand
| |
[pagina 30]
| |
de salon. foto: freda leinwand. vlnr. adrienne rich, (...?), gloria orenstein, erika duncan
| |
[pagina 31]
| |
uitgevoerd podium, waarvan de stijl mooi aansluit bij de oude leunstoelen, Perzische tapijten en oudroze fluwelen 1970-bank in het zitgedeelte. Hier, met een magnifiek uitzicht op de Hudson en het zuidwestelijk deel van Manhattan, hebben de meeste bijeenkomsten van de Women's Salon plaatsgehad. De New York Women's Salon werd op 22 november 1975 opgericht door Marilyn Coffey (romans), Erika Duncan (romans), Karen Malpede (toneel), Carole Rosenthal (novellen) en Gloria Orenstein (kritiek). Zij hadden het zich opnieuw toeëigenen van de eeuwenoude en ongebroken salontraditie voor ogen, maar nu op feministische grondslag. Het was de tijd van het re-claimen op eigen voorwaarden. In een brochure schreef Karen Malpede plechtig: ‘De Women's Salon ondersteunt, moedigt aan en verzorgt een intelligent en ontvankelijk gehoor voor teksten die de persoonlijke en collectieve veranderingen voortbrengen, die het wezen van de feministische wereldbeschouwing vormen.’ Het ging dus niet alleen om belletrie en kunst, maar ook om politieke teksten. De maandelijkse Salonbijeenkomsten werden aanvankelijk gehouden in lofts, zolderetages van kunstenaressen en appartementen van schrijfsters. Later werd Erika's flat de vaste plek. Het werd al snel een gewild evenement, bezoekersaantallen van zo'n tweehonderd waren geen uitzondering. Er kwamen kunstenaressen, schrijfsters, journalistes, literaire critici, feministische lezeressen en af en toe een lezer. In de loop der jaren exposeerden vele beroemde en minder bekende kunstenaressen in de Salon en lazen talrijke schrijfsters voor uit eigen werk. Of ze presenteerden andere schrijfsters, actrices of kunstenaressen. Erika Duncan: ‘We zochten het ongewone, we lieten bijvoorbeeld jonge talenten aankondigen door vrouwen die het al gemaakt hadden en bekende vrouwen deden iets dat niemand van hen verwachtte. Alles kon in de Women's Salon, mits het origineel was, beaamden later enkele vaste bezoeksters. ‘Het moest geen hiërarchische bedoening zijn’, formuleert Erika het idealistische uitgangspunt. Als kind al had Erika een hekel aan competitiespelletjes. Mijn bezoek aan de Salon viel helaas in een maand dat er geen bijeenkomst was en toen de laatste Salon werd gehouden, in juni, was ik al weer weg uit New York. Maar ooggetuigen verzekerden mij dat de Women's Salon ‘precies was wat New York nodig had’. Vooral de inspiratie en de wijdse uitstraling werden geroemd. | |
[pagina 32]
| |
Een greep uit de lijst van optredende gasten: Barbara Deming, Vivian Gornick, Adrienne Rich, Tillie Olsen, Catherine Stimpson, Monique Wittig, Phyllis Chessler, Marge Piercy, Kate Millet, Alice Walker, Viveca Lindfors, Robin Morgan, Margaret Randall, Judith Malina, Susan Griffin, Andrea Dworkin, Dorothy Dinnerstein, Leslie Tanner, Gillian Hanscombe, Valerie Miner, Alix Kate Shulman, Karla Jay, Cherríe Moraga, Gloria Anzaldúa en Myriam Díaz-Diocaretz, die de contacten met zwarte en Latijnsamerikaanse vrouwen verzorgde. Ook de vijf gastvrouwen traden op. Overigens ontbreken vrouwen als Gayle Rubin en Pat Califia, die in de discussie over gender en seksualiteit een radicaal andere positie innemen dan Andrea Dworkin, Susan Griffin en Adrienne Rich. De Women's Salon werd lang gefinancierd uit particuliere donaties, abonnementsgelden van de nieuwsbrief en entree. Erika verkocht drankjes en kookte spaghetti of lasagna. Er was een boekentafel met uitgeversrestanten die Erika gratis kreeg en verkocht. De opbrengst ging gedeeltelijk terug naar de vaak onderbetaalde auteurs, omdat Erika vond dat die er recht op hadden. Ook werden boeken van marginale uitgeverijtjes verkocht. De overgebleven winst werd naar goed feministisch gebruik verdeeld tussen de Salon en andere feministische projecten. De laatste jaren kon de Salon zichzelf niet meer bedruipen, maar verzoeken om subsidie om de spreeksters te betalen - in Amerika werken mensen niet voor niets - werden steeds afgewezen door de New York State Council of Arts, omdat men niet uit de voeten kon met het particuliere en informele karakter van het project. Pas begin 1984 werd een verzoek om financiële ondersteuning eindelijk ingewilligd door de State Council.
Aan de vooravond van de eerste verjaardag van de Women's Salon schreef een van de oprichtsters, Gloria Orenstein, hoogleraar Engels op Douglas University en literatuurcritica, een beschouwing in het Women Artists' News over de wortels van het saloninitiatief, de filosofie erachter en de belevenissen in dat jaar. De salon stamt uit de zeventiende eeuw en diende om nieuw werk van kunstenaars, schrijvers en intellectuelen te stimuleren, zichtbaar te maken en aan de man of vrouw te brengen, door scheppende individuen op informele wijze met elkaar en hun publiek in contact te brengen. De vijf initiatiefneemsters wilden het beste van de traditionele literaire salon, als plaats in de geschiedenis waar een intellectuele vrouwencultuur uit de reconstrueren valt, combineren met het beste van de veel radicalere artistieke salon, die de avant-garde en door het establishment verworpen kunst beschermde. De New York Women's Salon | |
[pagina 33]
| |
moest nieuw werk van feministen, dat uit het nieuwe feministische bewustzijn was voortgekomen, de ruimte geven. Werk dat in de ogen van het (mannelijke) establishment geen genade kon vinden. De dames achter de Women's Salon hadden elk hun specifieke ervaring opgedaan met het verschijnsel salon en waar dat voor staat. Gloria Orenstein spreekt van een Salon Archetype, een droombeeld dat de vijf in hun hoofd hadden vóór ze begonnen. Erika Duncan had als enige al eerder een literaire salon georganiseerd, in New York. Karen Malpede had in haar onderzoek naar het radicale theater en in het werk bij ondermeer het Living Theatre en haar eigen feministische theatergezelschap The Rebecca Company, haar droombeeld belichaamd gezien: een grote familie, waarvan de leden niet door biologische bepaaldheid, maar door zelfgekozen, spirituele aantrekkingskracht bij elkaar gekomen zijn. Marilyn Coffey en Carole Rosenthal waren in New York komen wonen om het literaire leven te gaan leiden waarover ze altijd hadden gelezen, het leven in een stimulerende kunstenaars- en schrijversgemeenschap. In Gloria Orensteins ideaalbeeld speelde het delen van een visie op esthetiek een grote rol. Zij had de Parijse Surrealisten bestudeerd en zocht naar een groep gelijkgestemden die samen een herkenbare stijl vervaardigen. In zo'n groep ging het niet meer om één of meer geniale individuen die in betrekkelijke afzondering werken, maar om steun verlenen bij het oplossen van nieuwe problemen, nieuwe methoden uitvinden en daardoor bijdragen aan een unieke esthetiek. En dat moest, natuurlijk, een feministische esthetiek worden en een feministische grote kunstenaressenfamilie. De discussie over feministische kunst lag nog open, het was 1975 en op die noemer bij elkaar komen, werkte nog niet beperkend en voorschrijvend. Het was geen toeval dat de dames elkaar tegen het lijf liepen, op zoek naar ‘een niet-hiërarchische gemeenschap van gelijken, waaruit een groepsgeest van zusterschap zou oprijzen’, zoals Gloria Orenstein het in het idioom van de vroeg-tweede golf uitdrukte. De terminologie was nog niet beladen toen Orenstein dit schreef, het experimenteren met horizontale collectieven was in de vrouwenbeweging nog maar net begonnen en op de nuchtere groepsdynamische expert Jo Freeman na verwachtte iedereen er nog alle heil van.Ga naar voetnoot(1) Voor de oprichtsters leek het overigens ook een duidelijke stap vooruit om te streven naar een groepsgeest, immers, ze waren allen | |
[pagina 34]
| |
opgeleid in het mannelijke universitaire en literaire establishment, waar solidariteit tussen vrouwen nauwelijks bestaat. Erika Duncan, die zich pas na vier bijeenkomsten bij de Salon aansloot, kreeg een klassiek-feministische cultuurschok die eerste keer. Een onherroepelijke duik in het diepe van de vrouwelijke sensibiliteit, een ongekend intensief contact met andere vrouwen. Een belevenis waar de oudere generatie tweede golf-vrouwen nu nostalgisch op terugblikt en waarvan de literaire en (auto-)biografische neerslag tot de geestelijke bagage van de feministische jongeren zou moeten behoren. ‘Ik hoef je niet te vertellen dat mijn huwelijk vrij kort daarna op de klippen liep’, voegt Erika Duncan er met een ironisch lachje aan toe.
De vijf filosofeerden en fantaseerden heel wat af over hun voorgangsters, de salongastvrouwen, fakkeldraagsters van een specifiek vrouwelijke cultuur. Het begrip vrouwencultuur, of, zoals Orenstein het nog vóór de ingebruikneming van het begrip gender uitdrukte: female culture, was nog jong, maar we herkennen in hun discussies enkele topics die nu nog de damesgemoederen doen gisten. Door de eeuwen heen speelde de gastvrouw een prominente rol in het intellectuele en culturele leven. In haar artikel in het Women Artists' News (1976) wijdde Gloria Orenstein een passage aan mentorrelaties tussen achttiende- en negentiende- eeuwse salongastvrouwen en jonge vrouwen, aan wie de verfijnde kunst van het creëren en onderhouden van een salon werd overgedragen. Veelal waren de vrouwen opgevoed in vrouwenkloosters, voordat ze beschermelinge van een gastvrouw werden. Orensteins verhaal neemt een interessante wending als ze de salon bezingt als: ‘plaats waar vrouwen regeren in de positieve zin van hun traditionele machtslocatie. De salon was de foyer par excellence - de haard en het huis van menig zwervende intellectueel of kunstenaar. Als de samenleving aan vrouwen de koesterende taak heeft gedelegeerd, hebben Salonvrouwen die plicht getransformeerd tot een hoogstaand spiritueel mandaat. Zij hebben vele generaties denkers en kunstenaars onderhouden en gekoesterd en alleen al een blik op hun gastenlijst overtuigt ons dat de traditie van de Salonvrouwen een belangrijke sociologische determinant is in de evolutie van de westerse beschaving.’ Voor Erika, Gloria, Karen, Marilyn en Carole lag in de transformatie van de traditionele vrouwenrol een belangrijk paradigma voor female | |
[pagina 35]
| |
culture. Een intrigerende gedachte, omdat niet werd uitgeweid over enkele Problemen, die aan die traditionele vrouwenrol vastkleven, zoals de moederende of mensenreddende neiging, en hoe die problemen te transformeren. Even intrigerend is de vraag hoe een toch tamelijk elitair verschijnsel als de salon zich moest gaan verhouden tot dè feministische organisatie- en belevingsvorm bij uitstek: het collectief. Vragen die overigens in geen enkele discussie over onze eigen salonplannen zouden mogen ontbreken.
Hoe verging het de hoge idealen van de vijf Salon Founders? Het volgende fragment uit de januari-nieuwsbrief 1977 illustreert dat het verwerkelijken daarvan niet zonder verwarring ging. ‘(...) het spontane debat dat ontstond toen de schrijfsters kritiek van de Salon-oprichtsters en van het gehoor uitlokten. Plotseling zaten we hulpeloos gevangen in de patronen van destructie en veroordeling die we hadden geprobeerd uit ons functioneren te verwijderen. We riepen onszelf een halt toe en probeerden objectief te kijken naar wat er gebeurde. Dit zou nooit zijn voorgevallen op een bijeenkomst van gevestigde schrijvers. Maar we zagen ook dat de beginnende schrijfsters hun eigen gewicht niet hadden erkend. En dat was nodig, zelfrespect tonen om hun kwetsbare nieuwe visie tegen aanvallen af te schermen. Wéér zien we in dat we gedwongen worden om nieuwe manieren van met elkaar omgaan te vinden, om te zorgen dat we toegang krijgen tot eikaars werk, om te delen zonder dat het de grond in wordt geboord. We willen elkaar helpen door de meest kwetsbare, vroege stadia van artistieke groei heen. In dit uit de hand gelopen proza herkennen we een tragische tegenstrijdigheid. Kennelijk was er een aankomende dichteres op bezoek. De denkfout die werd gemaakt: een salon is een ontmoetingsplaats voor aankomende kunstenaars en hun publiek, en geen gelegenheid waar een debutant haar eerste gedicht bekritiseerd krijgt door een kamer vol onbekende mensen. Wat ging hier mis? Getrouw aan de wrede loop der groepsprocessen - | |
[pagina 36]
| |
die immers altijd een ravage bij het individu aanrichten als ze niet in bedwang worden gehouden door structuren en procedures - werd een schietschijf opgericht. Het doelwit, de jonge schrijfster, werd onder vuur genomen en kreeg later te horen dat ze zelf had gewild, of zich er in ieder geval voor had geleend. Natuurlijk, het was waar, maar daarmee was de verantwoordelijkheid van de aanvallers en de gastvrouwen nog niet afgedaan! Met al haar goedbedoelde, feministische retoriek heeft de New York Women's Salon niet kunnen verhinderen dat de stimulerende mentorrol in hypocriet vaarwater was terechtgekomen. Opvallend is de softe verpakking van het beschreven incident, dat toch niet mis was. Typerend voor de feministische subcultuur is vervolgens dat de problemen niet realistisch worden onderkend. Macht en ongelijkheid zijn immers taboe-onderwerpen in de vrouwenbeweging, waarvoor, een collectieve vluchtweg is geconstrueerd: de Alles-Is-(bij vrouwen)-Anders-Show. Na een grondige reiniging van patriarchale invloeden hoopt men in contact te komen met pure, onbezoedelde vrouwelijkheid. Alle ongelijkheid die feministen op deze manier onherroepelijk produceren, wordt gedempt met wéér een injectie democratie en nóg een lijntje filantropie, zoals ook in het hierboven geciteerde fragment.
Ook in het uitnodigingsbeleid van de Salon stak de ongelijkheid voortdurend de kop op. Erika Duncan vertelt van de heftige ambivalentie waarmee de erudiete, literair en academisch geschoolde oprichtsters worstelden, tussen het zoeken naar kwaliteit en het ondersteunen van beginnelingen. Er was veel remmend verzet tegen de gedachte aan hiërarchie. De neiging bestond om iedere vrouw die maar te kennen gaf dat ze ‘bezig was’ met schrijven - en dat waren er nogal veel, omdat het en vogue is dat feministen dat zeggen - uit te nodigen en te stimuleren, als letterlijke toepassing van de theorie dat vrouwenkansen niet belemmerd mogen worden. De reactie tegen de eenzijdige resultaatgerichtheid van de ‘mannenmaatschappij’ werd: exclusief procesgericht zijn, althans bij het uitnodigen van minder begaafde of ervaren spreeksters. Dat liet op zijn beurt de scheiding tussen proces en resultaat onverlet. De betrokken vrouwen werden overstelpt met aandacht, maar er werd niet eens van hen verwacht dat ze hun eigen werk even serieus namen. Het kwam vaak neer op vrijblijvendheid, of soms zelfs parasiteren. Op den duur raakten de Salonvrouwen gefrustreerd. Geen wonder, als we hun eigen carrières in aanmerking nemen en het feit dat ze jaren keihard voor hun positie hadden moeten werken en vechten. | |
[pagina 37]
| |
De brandende vraag die de oplettende lezeres nu stelt is: waarom meet iemand met twee maten, wat in de vrouwenbeweging zo vaak gebeurt? Waarom bejegenden de Salon Founders sommige spreeksters niet precies zo als zijzelf bejegend wilden worden, wanneer ze elders voor een spreekbeurt uitgenodigd zouden zijn? We moeten er tenminste vanuit gaan, dat de Salonvrouwen zelf wél serieus genomen wilden worden en dat zij niet wilden dat men hen de hand boven het hoofd hield. Het ontwijken van de kwaliteitskwestie heeft direct te maken met de onder feministen vaker gesignaleerde drang tot wegcijferen voor het goede doel. Zo moeder, zo dochter. De vraag naar de kwaliteit wordt menigmaal als iets onzedelijks voorgesteld - onsolidair, mannelijk, elitair - en daardoor opgeblazen tot een spookbeeld. Het ergste is nog dat daarmee de doelstelling van de vrouwencultuur regelrecht wordt ondermijnd, namelijk het stimuleren en beschermen van kunst, teksten, muziek, enzovoort, die door het (mannelijke) establishment worden ontkend of niet worden gedoogd. Als je niet je eigen kwaliteitscriteria bedenkt, verval je binnen de korste keren tot het aanmoedigen en verdedigen van flut. Immers, wat is een mooiere kans voor luiaards en minkukels dan onder de vlag van onderdrukking mee te gaan varen. Een blik op het aanbod van vrouwencultuur op het gemiddelde festival en de gevolgen worden zichtbaar en hoorbaar. Ook de Women's Salon conformeerde zich te vaak aan deze gang van zaken.
Volgens Erika Duncan speelde de angst voor hiërarchie een centrale rol in de Salon en dat verklaart waarom de voor de Salon noodzakelijke mentorrelaties niet uit de verf kwamen. Overwicht hebben door kennis en ervaring werd door het publiek al gauw uitgelegd als ‘veroordeling’. Maar ook de angst voor het lesbische was debet aan het in de oedipale, moederlijke sfeer trekken van de mentorrelatie. In elk damesblad worden jonge meisjes en vrouwen nu eenmaal verliefd op hun mannelijke leraar of uitgever. Erika: ‘Die honger, die emotionele intensiteit die op ons af kwam als we met beginnende schrijfsters en bezoeksters te maken hadden, was voor sommigen van ons enorm bedreigend. Het is moeilijk om die mentorrelatie vorm te geven, gezien het taboe op seksualiteit tussen vrouwen.’ Voor moederen geldt daarentegen dat het zó is ingeburgerd in vrouwenkringen dat het niet eens meer opvalt. Sterker nog: de economie van aandacht geven en ontvangen, zelfs in de intellectuele sector van de vrouwencultuur, drijft op dit principe. | |
[pagina 38]
| |
De organisatie van de Salon was een gigantische klus, omdat de bekendheid in de loop der jaren over de hele Verenigde Staten toenam. Er kwamen steeds meer gasten en de mailing list voor de nieuwsbrief groeide tot zo'n duizend namen. De verzending en administratie daarvan vereiste een geoliede organisatie, eigenlijk een vorm die onverenigbaar is met een salon. Ook deze schaalvergroting kwam de kwaliteit niet ten goede. Erika vertelt dat de Salon Founders werden overvallen door de grote toeloop. Zij riepen die echter geen halt toe, waardoor ze krachten ontketenden die recht tegen de bedoeling van een salon ingaan. Het initiatief schoot zijn doel voorbij en de nivellering sloeg soms zelfs toe, omdat van uitwisseling tussen kunstenares en publiek natuurlijk geen sprake kon zijn bij dergelijke aantallen. Bovendien gaat talent dat nog in de knop zit eerder ten onder in een grote groep dan dat het er zich gestimuleerd voelt. De organisatie van de Salon was de eerste jaren in handen van het vijfkoppige collectief van oprichtsters. De keuze voor een collectiefvorm was vrij automatisch geweest, niemand voeg zich af of dat wel bij een salon paste. Vrij snel na de oprichting verplaatste de Women's Salon zich voor vast naar Erika's appartement. Gaandeweg werd Erika door bezoeksters en anderen met de Salon vereenzelvigd. Niemand was gelukkig met die bijzondere positie en ook Erika zelf bekleedde haar met gemengde gevoelens. Niemand kwam overigens op het handige idee om de collectiefvorm dan maar te vergeten. Een bijna onvermijdelijk gevolg van een ontwikkeling waarin één individu om wat voor reden dan ook flink boven een collectief uitsteekt, is dat dat individu bloot-komt te staan aan kritiek die in werkelijkheid met de structuur te maken heeft. Zo ook in Erika's geval. Heel klassiek kreeg ze te horen dat ze teveel werk naar zich toe trok. Even onlogisch als dat altijd gaat, zweeg men in alle talen zodra het om waardering ging. Werd Erika hierdoor beïnvloed? ‘Door het gebrek aan waardering verlangde ik naar de tastbare gastvrouwenidentiteit, hoezeer die me ook het gevoel gaf een anonieme huisknecht te zijn. Net als vaker in haar leven was gebeurd deed Erika een beroep op het oude vertrouwde outsidersgevoel. Zelf zegt ze het niet zo, ze gelooft echt dat ze anders is en lijdt in stilte onder het feit dat het feminisme slecht met verschillen omgaat. Hoeveel troost de outsiderpositie haar ook schonk, hij had niet de paradoxale werking die nodig zou zijn geweest om de boel te veranderen. Maar Erika is niet het type dat shock-effecten beoogt in groepen, bijvoorbeeld door het negatieve beeld dat de andere collectiefleden van haar hadden, expres te overdrijven.
De Women's Salon dreef, op intense persoonlijke relaties. Toen dat | |
[pagina 39]
| |
de salon. foto: freda leinwand
| |
[pagina 40]
| |
bindmiddel niet meer werkzaam was, omdat vriendschappen uitraakten, voelde Erika er niets voor over te gaan tot een meer ‘zakelijk’ collectief. Dat bracht haar ertoe de verzending zelf te gaan doen, met behulp van studenten. Uiteindelijk, trouw aan de geschiedenis, keerde de New York Women's Salon terug naar één vrouw. Na tien jaar hield de New York Women's Salon op te bestaan. Enkele vaste bezoeksters en ook de organisatrices zijn hier niet rouwig om. Naar goed New Yorks gebruik benadrukken zij het komen en gaan van dergelijke culturele projecten, al naargelang de behoefte en de mode. In haar eigen schrijfgroepen, deels voortvloeiend uit de Women's Salon en deels in verband met haar baan als docent English Composition aan de New York University, lijkt Erika een uitweg te hebben gevonden uit de impasse waarin ze in de Salonperiode zat. Haar methode kreeg landelijke bekendheid, haar schrijfgroepen op de universiteit zijn aangewezen tot pilot project op het gebied van onderwijsexperimenten.Ga naar voetnoot(2.) Erika Duncan werkt met een buitengewoon gemêleerd gezelschap, variërend van weinig taalvaste, zeer onzekere mensen tot en met subtiele talenten in opkomst. Ze combineert remedial teaching en niveauverhoging in één klas, zonder dat de ene groep zich aan de andere hoeft aan te passen. Ze biedt absolute vrijheid van onderwerp aan en vraagt absolute betrokkenheid terug. Ze leert de studenten luisteren naar het hoe, in plaats van zich in het waarom te verdiepen. Er bestaat geen ware, ‘correcte’ schrijfstijl, haar leerlingen zwoegen op het ontwikkelen van een eigen stijl. Daarbij worden ze voortdurend gedwongen tot het maken van keuzes, tot exactheid, eerlijkheid tegenover zichzelf en helderheid, door een uiterst direct en alert opererende Erika. Binnen een semester kweekt ze persoonlijke en bekwame critici, die begrijpen waarom bepaalde technieken voor sommige mensen goed werken en voor anderen niet. Door het combineren van individuele aandacht voor ieders fragmenten en de eis tot betrokken, zorgvuldig luisteren naar het werk van een ander, zorgt Erika ervoor dat niemand zich verveelt of tekortkomt. In haar schrijfgroepen hoeft Duncan zich niet te conformeren aan de dichotomie tussen geloven in vrije expressie - alles is gelijk, iedereen is hetzelfde - en het hameren op orde en normen van buiten- en bovenaf. Wat haar in de Women's Salon niet lukte, slaagt wel voor de klas. Hoe zou ze zo'n salon nú aanpakken? | |
[pagina 41]
| |
‘Om te beginnen denk ik niet dat de Women's Salon definitief overleden is’, zegt ze met een geheimzinnig lachje. ‘Zoiets komt en gaat. Op dit moment is de behoefte weliswaar niet groot, New York is bezaaid met interessante ontmoetingsgelegenheden voor kunstenaressen en schrijfsters. Maar - het bloed kruipt waar het niet gaan kan - als ik nog eens Salon houd, zal het selectiever zijn. Meer gericht op wat ik zelf echt boeiend vind. Een salon moet idiosyncratisch zijn, ja, heel eigenaardig en particulier.’ |
|