dat er uiteindelijk een wezenlijk verschil zou bestaan tussen wat vrouwen en wat mannen maken, maar het zal duidelijk zijn dat wij er, tot dat Utopisch ‘uiteindelijk’ is aangebroken, het beste aan doen de op dit moment wel degelijk grote verschillen die er bestaan tussen de visies van de beide seksen op kunst, en met name literatuur, en met name poëzie, zoveel mogelijk te benadrukken.
Lezeressen! Wat wij jullie niet genoeg in kunnen prenten is dit: de literatuur is vrij, alles kán er in, alles is er in mogelijk; zij hóeft niet gekunsteld, bedacht of ontoegankelijk te zijn, niet abstract, gewild nieuwerwets of wat dan ook; zij hoeft niet over kleine emoties of helemaal geen emoties te gaan - je kunt haar inrichten naar eigen smaak en inzicht en naar eigen opvattingen van kwaliteit. Niemand ánders heeft het patent op een stijl dan wij zelf. Denk toch aan het voorbeeld van Emily Dickinson. Onze positie van buitenstaansters in de gevestigde literatuur is onze kans, ons voordeel, onze mogelijkheid om een nieuwe en andere literatuur te scheppen. Het nadeel dat aan die positie vastzit, is dat wij harder zullen moeten vechten, dat wij zullen moeten opboksen tegen een ingekankerd gebrek aan respect, dat wij onze autoriteit zullen moeten afdwingen. Het beste zullen wij dat doen door onze krachten te bundelen waarbij verbeelding en analyse elkaar zullen moeten inspireren. Revoluties worden voorbereid en gerechtvaardigd door de kunst en met name door de literatuur. Zij is het die het diepste doordringt in het besef van de mensen. Zij is het die het nieuwe, het onuitspreekbare, het onvoorstelbare benoemt en daarmee denkbaar en hanteerbaar maakt.
Als ik nog eenmaal op Emily Dickinson mag terugkomen: in een net verschenen studie, ‘The Modern Poetic Sequence, The Genius of Modern Poetry’ van M.L. Rosenthal en Sally Gall (Oxford University Press, New York, 1983) worden Dickinson en Whitman als dé voorlopers van de moderne poëzie gezien. De verklaring die de beide auteurs geven voor het feit dat Dickinsons werk zo lang ongepubliceerd is gebleven is dat het, als het in haar tijd verschenen en begrepen zou zijn geweest, als ‘unbecoming for a lady’, als onfatsoenlijk, ongepast voor een vrouw, zou zijn verworpen.
Wat ons, willen wij tot de lang verwachte veranderingen komen, te doen staat, is om ‘as unbecoming as possible’ te zijn, zowel in woord als in daad. Ieder gezicht dat wij nu daarginds, in de gevestigde wereld, verliezen, draagt bij tot ons eigen gezicht; ieder woord dat wij op die manier schrijven maakt nu, nu er nog niet meer is dan een versplinterd en weggemoffeld verleden, geschiedenis.
Ik ben ervan overtuigd dat de Nieuwe Tachtigers de vrouwen zijn. Laat Lust en Gratie daarbij onze Nieuwe Gids worden.