Lust en Gratie. Jaargang 1
(1983-1984)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
1.De wereld stoot mij af, een maan
Die van de horizon afglijdt om op te gaan
In een geboorte, ongewenst en ongemeen -
Het is middernacht, ik lig alleen.
| |
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
[pagina 105]
| |
2.De duisternis verstoffelijkt zich tot werkelijkheid,
Ik ben de lamp die in de afgrond van zijn val kijkt en ik leid
Van angsten en van vrezen een bestaan,
Een draad is mijn trapeze en daar hang ik aan.
| |
[pagina 106]
| |
3.Als mijn pupil zich aan de jouwe hecht,
Houd hem dan vast, want ik zink weg,
Ons beider focus is verwijd
Ontsloten tot oneindigheid.
| |
[pagina 107]
| |
[pagina 108]
| |
[pagina 109]
| |
4.Contact - mijn ogen schoten wortel in mijn hart!
De wind die door de passen naar beneden duikt
Maakt dat de geest wervelt,
Zoals de wind zelf, in zijn huid.
| |
[pagina 110]
| |
5.De woorden vallen uit de schaal
Van de computer als seconden uit een digitaal -
Damp wappert van de thee als losse meisjesharen,
Ik zie dit helderder dan ik mij kan verklaren.
| |
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
[pagina 113]
| |
6.Verlangen is een blind en stom begrip,
Een koelwater dat altijd opgewonden is.
Denk het in hoge mate cerebraal en weet,
Het paradijs is als de dieren, animaal.
| |
[pagina 114]
| |
7.Je borsten zijn als druppels zelf van melk,
Nu je je bukt en je je tors over mij welft -
Een even ongerepte lijn als die van sneeuw
Die afdaalt naar een dal met voedsel waar ik niet mag zijn.
| |
[pagina 115]
| |
8.Je naaktheid ligt varkensvolmaakt,
Je roze vlees schijnt door de ramen,
Naakt als een beest dat wordt geslacht,
Naakt, op een gevoel na van zich schamen.
| |
[pagina 116]
| |
[pagina 117]
| |
9.Mijn moed gevatte hand glijdt langs je hals, je borst,
Symbool van waarnaar en van wat
Ik dorst - o laat mij op je liggen, een soldaat
Die aangeschoten is en sterven zal op straat.
| |
[pagina 118]
| |
10.Als ik dan voor je sterven moet, laat het
Met vliegend vaandel zijn dat ik voor je sterf,
Als ongedoofde peuken in een nacht van as
En even waardig, even ongetemd.
| |
[pagina 119]
| |
[pagina 120]
| |
[pagina 121]
| |
11.Liefde is vlees, het is een bloem doorvoed
Met bloed, een handschoen voor één vinger, het gemoed -
Een lichaam, nat van aandacht, dat ik lik,
De spil waarom je billen draaien, dat is liefde, dan ben ik.
| |
[pagina 122]
| |
12.Ik volg de nerven van je vlees
Of ik een blinde was, ik lees
De wil af van je levendheid, zo dicht
In je nabijheid ben ik nooit geweest.
| |
13.Mijn tong schrijft letters op je rug
Die naast mij ligt en mij beschut,
In mijn verzuchting kom ik op verhaal
En wat ik schrijf is schuttingtaal.
| |
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
[pagina 125]
| |
14.Ik ben een dichter die zijn weg
Alleen moet gaan, die monden volstopt
Met het voedsel van zijn woorden en die zich
Afvraagt: doe ik goed zo?
Ik kijk
| |
15.Naar het rijzen van de maan haar schijf
Die in melkwitte plassen vormen
Van het raam over de vloer
Heeft uitgegoten en ik schrijf.
| |
[pagina 126]
| |
16.Stil is het verkeer van brieven, als van fietsen,
Maar nu het pad is opgebroken en je hand verlamd,
Nu is er niets meer dat ons bindt en hangt
Het web van mijn gedachten als losse rafels in de wind.
| |
[pagina 127]
| |
[pagina 128]
| |
17.En altijd lekken de daken
Op andere plekken, als ze gemaakt zijn, altijd
Blaast wind in de muren gaten,
Ring van koude om mijn nek.
| |
[pagina 129]
| |
18.Het waaien mengt zich met het brullen van water
In de machine - o wat kost meer, dit
Of het zweet waarmee koorts slapende
Mijn borst bedekt?
| |
[pagina 130]
| |
[pagina 131]
| |
19.De stilte van de telefoon en vorst
Die ijlend op de aarde ligt. Mijn hand grijpt,
Glijdend langs de draad, de knop
Van het elektrisch licht. Slaap,
| |
20.Dieper dan het kussen, dieper dan de nacht,
Winter en inkeer is er, imker ben ik van een droom
Die sneeuwend terugkeert naar de korf, de borst,
Van werken het geringe loon.
|
|