De Lustige Jager, zingende vele vrolijke liederen, voor alle lieve Meisjes(1863)–Anoniem Lustige Jager, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Klucht van de drie Maagde. Wijze: De kat loert op de Muis. Daar waren drie jongen maagden, Te Gend in Vlaanderland, Ik hoorde haar droevig klagen, Hoe dat zij stonden verslagen; Dat de Jongmans gingen van kant En zij bleven vol minnebrand. Haar namen zijn niet vergeten, 't Was Grietje en Jocomijn. En Betje. zij spaken met reden; Ik wil er mij gaan verklenen, Gelijk een Jongman fijn, Want ik wil soldaat mee zijn. Wel Meisjes! dat 's wel verzonnen, Sprak Grietje, dat is goed; Kom laten wij kleeren gaan halen, Ik wil ze wel dubbel betalen; En gaan wij op staande voet, Hier bij een Kaptein met spoed. Zij scheerden elkander de haren, En een hoedje werd opgezet, Zij kleeden haar zonder minken, En gingen een pintje drinken; De kleeren pasten haar net, Want zij waren heel tout á fait. Toen gingen zij zamen treden, Naar een Kapitein hoort aan; Zij zeiden: Mijnheeren geprezen, Wij willen drie soldaten wezen, Wat geeft gij ons op de hand Wij willen strijden voor het land. [pagina 47] [p. 47] De Kapitein hoort haar spreken, Vraagt Gasten! hoeveel zal 't zijn, Dat ik u hand zal geven, Want ik zie en de raad verheven; Gij zijt er nog jong bedaard, Want gij hebt nog geenen baard. De jongste van hun drieën, Sprak tot den Kapitein, Zij zullen ons niet vervaarden, Al hebben wij geen baarden; Tot strijden zijn wij gezind, Want Oranje is onze vrind. Den Kapitein hoort haar spreken, Hij gaf haar een goed bescheid, Acht ducatons zal ik langen, Wilt ge die op hand ontvangen? Zij zeiden: ja kom aan, Want wij willen eens drinken gaan. Zij kregen het geld in tassen. Zij gingen bij dag en nacht, Met de soldaten krioelen, Zij lieten in Venus doelen, Haar schieten met groote bracht, Tot haar geld was doorgebragt. De Kapitein kwam het te hooren, Van zijnen Sergeant, Dat het drie vrijsters waren, Dat bragt hem in bezwaren; Hij sprak: hoe ben ik gebrast, Wilt ze doen zetten vast. Zij werden terstond gevangen, Gebragt voor de krijgsraad, Daar zag men haar schreijen tieren, Voor alle de Officieren; [pagina 48] [p. 48] Die lachten met groot geluid, En wezen haar vonnis uit. Als dat ze moesten rijden Zes uren op 't houten paard, Tot spiegel der jongvrouwen, Die haar kwamen aanschouwen; Zij riepen genâ met kracht, Maar zij werden braaf uitgelacht. Oorlof gij dochters verheven! Die gaarne hadden een man, Wilt voor den dienst u mijden, Dan zult ge op geen ezel rijden, Als deze drie maagdekens jent, Deden binnen de stad Gent. Vorige Volgende