Conclusie.
E. Eersame Constliefhebbende lieve Medebroederen, naer dat vrydaechs den laetsten Mey voorseyt t'Oordeel van die Prijs verdient hadden, by Rethorica (die om hooch boven 't Tonneel haer uyt een verchierde throone verthoonde) Solemnelicken in gedichte uytgesprooken was, (welcke wy u mede souden hebben geoffereert so dat ons niet en ware gemaect afhandich) in presentie vande Auditores aldaer gestelt, die eerst ende alvorens haer advijs elcx in t'bysonder: (d'ene vanden anderen niet wetende) van die Prijs souden hebben verdient in handen vande Iugien ofte Rechters, daer toe gecommitteert schriftelicken hadden overgelevert ende gegeven: zijn byden Keyser, Prinche, Factoor, ende gemeene Broeders der Acoleyen, (in sulcker forma gepersoneert als sy ten tyden vande inhalinge der Cameren waren) elcke Camere hun verdiende prijsen Reuerentelicken met ghedichten in hun Herbergen gebracht, die hun prijsen met dancksegginge Reden-rijckelicken met Sonnetten, Epigrammen, ofte Rondelen ontfingen. Ende daer naer hunluyden Adieu van gelijcken mede geseyt, als oock in Liedekens gesongen: mitsgaders ooc van dat den Prinche vande Acoleykens s'woensdaechs t'savonts daer te voren hare Keysers, Princhen, ende Factoors opte Camers maeltijt (by hun gegeven) so heerlicken hadden gefestiveert ende onthaelt. welcke Sonnetten Epigrammen etc. wy mede alhier souden hebben gestelt, hadden die ons alle ter handen gecomen. Ende zijn so vrolicken met hun Prijsen Triomphantelicken