| |
| |
| |
Gehazi.
'k Heb weinig lust den mensch, wien het ditmaal geldt, mijn vriend te noemen, ofschoon hij past in de rij mijner academische kennissen en ik een tijdlang hem werkelijk heb liefgehad, neen! niet zoozeer liefgehad als wel bewonderd. - Laat mij mogen zeggen: met liefde bewonderd en met bewondering liefgehad.
's Morgens, als de zon pas is opgegaan en de dauw nog op het veld ligt, zijn alle bloemen even schoon, onderscheidt het oog de giftplant niet van 't genezende kruid. Kom tegen den avond, dan weten wij er meer van.
Ik noemde den held van mijn kleine drama Gehazi. Iedereen begrijpt, dat dit zijn familienaam niet was; evenmin de naam dien hij bij den doop van zijn peter gekregen had. Ik herdoopte hem aldus, omdat hij in mijn oog in rechte linie een afstammeling was van den knecht des profeten, die het zilver van Näaman den Syriër, 't welk zijn heer versmaad had, op diens naam
| |
| |
in ontvangst nam en voor dat feit met melaatschheid gestraft werd. Ook mijn Gehazi borstelde graag profetenmantels en stak, waar hij kon, het aardsche slijk in zijn zak.
Ieder weet, dat zulke lieden door de groote menigte dikwijls met de profeten zelven verward worden, en 't kan dus niet dan lofwaardig zijn hen te teekenen. Als Näaman de Syriër geweten had dat Eliza's knecht hem een valschen wissel presenteerde, zou hij dien, aan handen en voeten gebonden, naar den profeet terug gestuurd hebben.
Ik was al in mijn derde jaar toen ik, door bemiddeling van een gemeenschappelijken vriend, Gehazi meer van nabij leerde kennen. Hij had den naam van zeer knap te zijn. Slechts een paar medestudenten durfden het tegendeel beweren. Zij hadden hem op het gymnasium gekend; ze wisten precies hoe zwaar hij woog. Doch ze vonden geen gehoor, ja, werden bij zijn candidaats-examen in de letteren in 't ongelijk gesteld. Terwijl zij zelf maar even den tweeden graad haalden, kreeg Gehazi met glans den eersten. Als er een hooger dan de eerste geweest was, zouden de professoren dien hebben toegekend. Hoe konden ze anders! Ook voor hooggeleerden blijven zekere handigheden, die den diplomaat vormen, een verborgenheid. Zóo wijs is een professor nooit, dat niemand hem bij den neus kan nemen.
Er liep sinds lang een praatje, dat Gehazi bezig was met het beantwoorden van een prijsvraag over zeker ingewikkeld vraagstuk. Gehazi had dat praatje niet tegengesproken, maar integendeel geheimzinnig geglimlacht als
| |
| |
wij er op zinspeelden. Zelfs had hij, op een voor mannen van 't vak duidelijk voelbare wijze, nu en dan aan dezen of genen hoogleeraar een paar losse vragen gedaan, die met het vraagstuk in verband stonden; ja, zelfs eens op de thee, met de oudste dochter van den Rector magnificus, welke dame Latijn kende, er over gebabbeld als over de groote quaestie van den dag. In de bibliotheek kon men hem weken achtereen zien rondsnuffelen en op laddertjes staan, om een boek te zoeken dat niemand van ons ooit had hooren noemen en waarin, naar hij zei, iets heel bijzonders over een hoogst belangrijk onderwerp staan moest. Gehazi was echter geen collegiehengst. Hij kwam zelden op 't appèl, doch verzuimde nooit, als hij kwam, na afloop eenige oogenblikken te blijven, ten einde professor inlichtingen te vragen omtrent dit of dat wat professor wel daghelder in het licht gesteld had, maar hij, Gehazi, nog niet ten volle, tenminste niet in overeenstemming met zijn onverzadelijken dorst naar kennis, begrepen had.
Gehazi had voorts de gewoonte alle spreuken en kernachtige gezegden, die hij hier of daar ontmoette,, in een alphabetisch register op te teekenen.
Daaraan ontleende hij, wanneer 't pas gaf, citaten. Iedereen kan weten welk een effect dit maakt. Gehazi kon, na zoo'n aanhaling, veelbeteekenend zwijgen. Als men er meer van weten wilde, verwees hij zijn tegenpartij naar een erkende autoriteit.
Ik herinner mij den dag van Gehazi's Candidaats, zooeven vermeld, nog als dien van gisteren. Al wie maar even kon had zich naar 't auditorium begeven. Er was zelfs een rijtoer naar Darthuiserberg om uitgesteld.
| |
| |
Gehazi was doodkalm. Hij vertelde ons lachend, dat hij de drie laatste dagen uit beginsel niets had uitgevoerd en zoo pas een roman, die op dat moment aan de orde was, uit de hand had gelegd. ‘Ik krijg toch nooit meer dan den derden graad’, zei hij, ‘als ik er doorkom’. - - - Wij, die zooveel kalmte bij die gelegenheid niet ten toon spreidden, waren er dupe van. Als hij, Gehazi, maar den derden of ook den tweeden graad kreeg, was 't beter dat hij zakte. De heele academie zou er schande van spreken.
Zooals men reeds weet, zakte Gehazi niet maar kwam hij er met den eersten graad door; minder, naar 't mij voorkwam, om zijne antwoorden op 't examen zelf, dan tengevolge van de tentamina, die vooraf gegaan waren, en om den roep, die van hem uitging. Nooit hoorde ik een student op zijn examen zoo weinig antwoorden, nooit een professor zich zoo vermeien in het uitmeten van 't gewicht der vragen die gedaan-, der antwoorden die verlangd werden. Professoren zijn ook menschen. Zij hooren, en met reden, liever zichzelf dan anderen. Als men nu en dan met een licht hoofdknikje of een enkel woord van toestemming hen aanmoedigt, dan zijn er maar weinigen die de verzoeking kunnen weerstaan van meer te verraden dan wenschelijk is. Vooral in mijn tijd, toen nog het sierlijk Latijn, zoeter dan honig, van alle hooggeleerde lippen vloeide, was er een buitengewone mate van zelfverloochening toe noodig om de lippen niet eens af te likken. Gehazi kende dat zwak en eerbiedigde 't. Hij zei ja en neen, maar zorgde dat hij elk antwoord liet voorafgaan door een korte herhaling van 't geen zijn examinator zoo ter snede had opgemerkt. Een paar maal schoot hij een geduchten
| |
| |
bok, maar hij glimlachte, na de rectificatie door professor, zoo schalks, dat het gansche collegium 't geval voor een grap hield.
Gehazi ging na zijn examen niet uit rijden, gelijk dit te doen gebruikelijk was, maar naar huis. Wij vonden 't saai, maar soliede.
Gehazi blufte ook niet, dat hij de eerste drie maanden geen oog in een boek zou slaan, maar vertelde aan iedereen dat hij 't heel druk had. Wij dachten aan de prijsvraag. Toen al de antwoorden ingekomen waren en 't bekend werd dat een heel ander dan Gehazi de gouden medaille had gekregen, toen zeiden wij, dat we ons vergist hadden, en dat het zeker een ander geleerd sujet moest zijn, waarmee hij zich bezighield; een werk op eigen hand en alleen uit liefde voor de wetenschap ondernomen - - -; dus eigenlijk meer dan een prijsvraag. Ondertusschen kan ik omtrent dit punt reeds nu meedeelen, dat er van 't groote werk, zoomin als van de prijsvraag, niets aan was.
Op 't laatst van zijn academietijd legde Gehazi zich sterk op het aanknoopen van nieuwe vriendschapsbanden toe. Waar hij maar kans zag, sloot hij zich bij jongelui van naam en geld aan.
Zelfs meenden wij, die minder schitterden door rang en geboorte, dat hij zijn neus voor ons begon op te trekken.
't Ging met die voorname relaties echter niet zoo vlug als hij wenschte. In de kringen, waarin hij zich poogde in te dringen, golden handigheid en knapheid slechts in de tweede plaats. Gehazi moest zich eerst zekere manieren, zekere nonchalance eigen maken, eer hij daar een toon mocht voeren; ja, hij was genoodzaakt zich vernederingen
| |
| |
van allerlei aard te getroosten, ten einde in 't voorname gezelschap geduld te worden. De quaestie was of iemand hem onder zijn bescherming wilde nemen.
't Bleek toen hoe plooibaar Gehazi was. Hij had zijn lui al spoedig doorgrond en den man, dien hij noodig had, uitgekozen. 't Was een rijke jongen, met zeer weinig hersens en een groote mate van ijdelheid. Gehazi trad in zijn dienst en vulde met eigenaardigen tact aan, wat zijn heer en meester miste.
Hij plaatste dezen in 't zonnetje door plechtig te verzekeren, dat de rijke jongeling niet zoo dom was als hij wel leek. Hij vertelde (ook als deze er bij was), zeer geestige zetten van zijn beschermer, die nooit in 't kranke brein waren opgekomen of uitgebroeid. Als zijn vriend ten doel stond aan de spotzucht van anderen, pareerde Gehazi de slagen. Als de vriend in zijn verlegenheid niet wist te antwoorden, viel Gehazi de tegenpartij van achteren aan. Een paar malen haalde hij zich daardoor vrij ernstige onaangenaamheden op den hals, maar hij hield vol en wreef in de handen bij de gedachte hoe zijn Maecenas de waarde van zijn vriendelijke diensten daardoor te meer moest voelen.
Dat de rijke jongeling hem op zijn manier griefde en trapte, scheen Gehazi niet te merken; of hij troostte zich met de gedachte dat iedereen zich bukken moet in de poort, wanneer hij buiten de aristocratische wijken geboren en opgevoed is.
Toen Gehazi eenmaal zóover was dat men hem aanhoorde, wist hij zijn talenten te doen uitkomen. Bij elken kleinen dienst, zijn voornamen vrienden bewezen, legde hij den nadruk op het feit dat ze hem noodig hadden.
| |
| |
Van zijn kant vroeg hij in deze periode nooit een dienst, om des te meer een zekere royaliteit te luchten, die met de hunne wedijverde.
Wij, die dit spel aanzagen en wisten wat 't hem kostte, we konden niet nalaten Gehazi te bewonderen; ja, al hadden wij er persoonlijk last van, 't was toch vermakelijk op te merken hoe spoedig hij elke rol aanleerde. Zijn waar talent kwam hoe langer hoe meer aan den dag. Hij was voor hoveling in de wieg gelegd. Het opzetten van de borst was hem een even gemakkelijke beweging als het krommen van den rug. 't Leed geen twijfel of hij zou door beide bewegingen ver komen.
Ondertusschen hield hij ook zijn oude reputatie op. Het heette nog altijd dat hij een groot werk onder handen had, waarover de wereld weldra verbaasd zou wezen.
Als hij met zijn voorname vrienden een nacht op de societeit had doorgebracht kon men, een halfuur nadat ze gescheiden waren, de lamp op zijn kamer zien branden.... al zat hij er bij te knikkebollen.
Toen Gehazi zijne studien volbracht had waren al zijn vroegere vrienden overtuigd, dat hij de verachtelijkste kerel was die er bestond; doch hij had ons niet meer van noode en lachte ons uit. Zijn doel was bereikt. Bij de promotie van den half simpelen aristocraat, wien hij de schoenriemen vastgebonden had, was hij een der paranimfen, en een paar maanden later werd hij buiten, bij een anderen voornamen vriend te logeeren gevraagd. Daar reed hij met de freules te paard, of ging met den ouden baron uit visschen. Daar keek de gouvernante tegen hem op, ofschoon de eigen zuster van Gehazi bij een eenvoudig notaris op een dorp huishoudster was.
| |
| |
Doch met dat al konden deze aanzienlijke relaties hem den kost niet geven. Het leven met zijn onverbiddelijke eischen trad op den voorgrond.
Gehazi zocht dus, en kreeg spoedig, een rectorspostje in een afgelegen hoek van het land, waar men de ijdelheid had voor zeven jongens een gymnasium te onderhouden. Daar correspondeerde hij bij een spaarlamp met zijn voorname vrienden. Ook die correspondentie was talentvol.
Gehazi schreef aan allen zonder onderscheid dat hij volmaakt tevreden was, maar aan ieder in het bijzonder, dat hij uitsluitend op zijn hulp rekende om wat meer in 't zonnetje geplaatst te worden. Hij wou niet bluffen, maar verbeeldde zich toch dat zijn talenten wel waard waren op een grooter terrein te schitteren.
Gelukkig had hij zijn studie, zijn groot werk, zijn gevoel van plicht, en kon hij geduld oefenen.
Vrienden, die zelf niets ter wereld te verlangen of te wenschen hebben, loopen zelden heel hard in 't belang van een ander; maar als men slechts aanhoudt en telkens weer op hetzelfde aanbeeld klopt, dan luistert eindelijk ook de minstvoortvarende, al is 't maar voor de afwisseling.
't Gebeurde dat een drie- of viertal van Gehazi's patroons met elkaar op de jacht waren en, ten gevolge van de hitte des daags, als gewone stervelingen zich in het gras hadden gevlijd. Als toevallig, en nadat alle hazen en patrijzen hun aandeel in de belangstelling hadden gehad, kwam er een op de gedachte, dat Gehazi toch eigenlijk een zeer geschikte kameraad zou wezen en hoogstwaarschijnlijk wel een of ander zou te vertellen hebben wat zij geen van allen wisten, vooral nu hij drie jaar lang moederzalig,
| |
| |
alleen, onder kleinstedelingen en kwajongens, in zoo'n uithoek gezeten had.
Hij deelde deze gedachte aan de anderen mee en allen bleken 't eens te zijn dat men van Gehazi veel pleizier kon hebben. Hij was een aangenaam mensch in gezelschap. Ze hadden menigmaal schik gehad in zijn uitvallen en opmerkingen.
Zou 't niet mogelijk zijn hem wat dichter bij te krijgen? en zou 't dan niet tevens goed wezen als hij de plak aan den kant gooide en iets anders bij de hand nam?
De heeren spraken er verder niet over. Een vlucht wilde eenden, die snaterend over hun hoofden vloog, leidde de aandacht af. Voorshands was 't offer op het altaar der vriendschap ook al groot genoeg. Doch ze kwamen er 's avonds op terug; ja, een van hen, die, toen hij thuis kwam, toevallig een brief van Gehazi op de porseleinen vaas vond liggen, sprak er zelfs met zijn vrouw over.
Mevrouw, die zich den aangenamen vleier van voor drie jaar, toen zij de bruid was, nog zeer goed herinnerde, begon in vollen ernst te jammeren over 't haar nog onbekende feit, dat zooveel talenten aan een achterhoek verkwist werden. Zij wekte haar man al jokkend en plagend op.... er nog eens over te denken.
Aan die opwekking werd gevolg gegeven. Meneer dacht er niet alleen nog eens over, maar begon er zelfs bij een volgende jachtpartij met zijne vrienden opnieuw van.
Doch ongelukkig was er ook toen weer een vlucht eenden of een koppel patrijzen, die door hun goede voornemens heen vloog. Gehazi bleef nog drie andere jaren wat en waar hij was.
| |
| |
Toen Gehazi begreep dat de vrienden hem lieten zitten, ontwaakte de ijver om zich zelf te helpen. Hij zou toonen dat men ook alleen zijn weg wel vinden kan, dat zijn reputatie aan de academie niet gansch en al onverdiend was geweest. Hij had nooit gewerkt, maar hij kon werken. 't Was hem verkieslijker voorgekomen de wereld op zijn sloffen door te drentelen. Nu ze hem in den steek liet, nu zou hij zijn laarzen aantrekken.
Er was in dien tijd een quaestie aan de orde, die de geheele geleerde wereld in rep en roer bracht. Gehazi begreep, dat hij die zich van deze quaestie wist meester te maken, er in eens bovenop zou zijn. Hij schoof dus voor een half jaar alle andere boeken op zij, en wierp zich als een razende midden in het hangende vraagstuk. Hij verzuimde er zelfs in die mate zijn ambt door, dat de curatoren van het stille gymnasium, een oud-zeekapitein en een gepensioneerd ambtenaar, 't zich aantrokken en hem dreigden met een voordracht tot ontslag. Gehazi stoorde zich daar niet aan. Hij zette 't op haren en snaren en zei hardop, dat hij wel wat beters te doen had dan lompe jongens knap te maken.
Aan 't einde van een halfjaar had hij de quaestie geheel onder de knie, en een handschrift gereed waarvan hij zich wonderen voorspelde. Met een kort woord van verschooning, voor zijn lang stilzwijgen, wierp hij 't in den vorm van een brochure de wereld in 't aangezicht en wachtte gelaten de uitkomst af.
Die uitkomst overtrof de stoutste verwachtingen. Niet alleen het oogenblik, alles was hem gunstig. De geleerden, die zich de zaak hadden aangetrokken, waren doodmoe en neigden tot den vrede. Zij hadden elkaar genoeg uitge- | |
| |
scholden en gunden nu de eer aan iedereen, die maar een nieuw gezichtspunt voor de quaestie wist op te sporen. Het plotseling optreden van Gehazi werd met uitbundig gejuich begroet. Allen haastten zich den schijn der jaloezie van zich af te werpen, ten aanzien van een jonkman, die nog nooit iemand kwaad gedaan had en op een klein plaatsje in den achterhoek zat. Ja, er ontstond een ware wedloop om de vraag wie het nieuw ontdekte genie 't eerst op zijn armen zou nemen.
‘'t Is een schande voor de wetenschap dat hij nog altijd daarginder zit,’ zei er een.
‘Reeds aan de academie moet hij al zijn medestudenten overtroffen hebben’, meende een tweede.
‘'t Wordt hoog tijd dat men hem op zijn waarde schatte,’ begon een derde.
‘Welk een mate van kennis in zoo'n klein bestek! Let eens op of hij niet een van onze grootste mannen wordt,’ profeteerde een vierde.
Dat hielp. Drie maanden na de verschijning van het vlugschrift bood ons gouvernement, op voordracht van een paar invloedrijke geleerden, Gehazi een betrekking aan, die hem midden onder zijn vroegere vrienden terugbracht, en hem bijna vergunde als hun gelijke op te treden. Met aandrang kwamen ze dan ook om hem geluk te wenschen en feestelijk in te halen.
Gehazi toonde geen zweem van verbazing over hun belangstelling en deed hun geen enkel verwijt. Integendeel, hij was vriendelijk als altijd. Hij had hen nog noodig om zijn entrée in de kringen van den goeden toon te maken, en in zijn nieuwe positie zich in te metselen. Daarbij was hij hun in zijn hart dankbaar, dat ze door
| |
| |
hun ontrouw hem hadden doen inzien waar zijn kracht lag, hoe hij door eigen inspanning ver kon komen. Uit het oogpunt van bescheidenheid gezien was dit zijn schitterendste periode. Wij, die hem reeds lang te min waren geworden, betaalden weer met wrevel den tol onzer bewondering. Ook moet ik eerlijk bekennen, dat het zijn schuld niet was, zoo de vriendschapsbanden verscheurd bleven. Hij toonde zich van zijn kant ten volle geneigd ze weer aan te knoopen. Hij kwam ons zelfs een eindweegs te gemoet.
Doch wij waren niet geneigd op onze beurt zijn hovelingen te worden en vertrouwden zijn vriendschap niet.
Slechts een was er onder ons, die zich liet bedriegen. Hij ontving den jongen geleerde in zijn huis en richtte voor hem een feestmaal aan. Doch op dat feestmaal zei Gehazi boe noch ba, maar liet zijn gastheer in de meest volkomen onzekerheid of hij een eer bewezen dan wel een eer genoten had. Alleen gaf hij hem de verzekering, dat 't bij zijn aristocratische vrienden niet fijner en lang zoo gezellig niet was. Daarop leende hij een gulden van hem, om aan de meid als fooi uit te reiken, en vergat later den gulden terug te geven. Ook is hij, voor zoover ik weet, nooit terug geweest. Het toeval wilde dat hij heel kort na 't diner een paar nieuwe kennissen van zeer hoogen rang had opgedaan en lid geworden was van een genootschap, waarin drie professoren zaten tegen één gewoon mensch.
Spoedig klom Gehazi's zon nu hooger en hooger boven de kim. Weldra was zijn positie even vast alsof hij aan den voet van een troon was geboren en kon hij zich op de kleine en groote vernederingen van vroeger gaan wreken. Meer
| |
| |
en meer kwam nu zijn waar karakter aan het licht. Hij sprak over de vrienden zijner jeugd alsof hij nooit hun naam had gehoord. Waar 't pas gaf, trapte hij al degenen aan wie hij ooit verplichting gehad had op den nek. 't Was genoeg hem een dienst te doen om zijn doodvijand te worden. Hij stak zijn neus in den wind en schafte zich een paar vleiers aan, die hem overal vergezelden en bewierookten. Hij zorgde dat zijn naam hier en daar in tijdschriften genoemd werd en vertoonde zich op alle plaatsen waar voorname of geleerde mannen bijeen waren. Vereenigden deze laatsten zich tot een of ander doel, werd er een petitie of iets dergelijks op touw gezet, Gehazi zorgde er bij te zijn en schreef zijn naam onder de hunnen. Hij was zeer meegaand. Elken morgen als hij opstond keek hij naar den wind. Woei deze uit den liberalen hoek, dan was Gehazi tot twaalf uur liberaal. Draaide de wind om twaalf uur, dan was hij tegen halfeen gematigd. Gedecideerd conservatief of anti-revolutionair werd hij nooit.
Hij was slim genoeg om te weten dat die richtingen niet lang volhouden. En voor martelaar deugde hij in 't geheel niet.
Toen Gehazi begreep dat het tijd was om zijn vesting ook van dien kant te versterken, werd hij verliefd. Hij greep daarbij zoo hoog als hij maar grijpen kon.
Er was een ouderloos nichtje van een zijner aristocratische vrienden, dat hem blijken van bijzondere bewondering gegeven had. 't Was een allerliefst kind, met goede manieren en geen pretensies. Zij had eigenlijk maar half aanspraak op den naam van freule dien men haar gaf. Haar moeder was van zuiver bloed geweest, maar haar
| |
| |
vader had een wel fatsoenlijken, doch niet adellijken naam gedragen. Ofschoon zij een vrij aardig fortuin had, durfden de neven er niet aan. Ze beschouwden 't als een uitkomst toen Gehazi zich genegen betoonde haar te trouwen. 't Was wel nog altijd een mésaillance, maar Gehazi had een mooie positie en kon 't nog ver brengen in de wereld.
't Lieve kind was overgelukkig. Zij offerde aan haren galant onmiddellijk al wat ze aan liefde in haar hart omdroeg en nam elk zijner kleine attenties, juist omdat hij er niet mild mee was, als een bruidsgeschenk aan. Had ze niet gedroomd van een man die kracht en zelfstandigheid aan een beroemden naam verbond? En had wijlen haar vader, toen zij nog het voorrecht mocht genieten op zijn knie te zitten, haar niet geleerd dat kennis en talent alle titels te boven gaan?
't Was in dit tijdperk van zijn leven toen wij weer een dun straaltje van hoop zagen blinken, dat Gehazi tot zichzelf zou komen en tot ons terugkeeren. De Hemel weet, hoe hartelijk wij hem, ondanks zijn afdwalen, zouden ontvangen hebben. Maar helaas! het egoïsme was reeds te veel meester van zijn hart. Hoe warm ook de lentezon der liefde scheen, hij sloeg geen anderen blik op het leven dan de gierigaard op zijn bezaaiden akker. Hoe kon hij 't meest voordeel trekken zonder de minste kosten? Hij profiteerde reeds dadelijk. Zijn engagement opende hem deuren, die tot nog toe voor hem gesloten waren geweest. Het gaf hem recht op aanbevelingen, die hij nooit had durven vragen. Het riep hem tot betrekkingen, waarvan hij nooit had gedroomd.
De familie van zijn aanstaande vrouw koos de wijze partij. Zij bazuinde zijn verdiensten uit, om den afstand tusschen hem en haar kleiner te maken dan hij was. Als Gehazi
| |
| |
zijn eigen burgerlijke familie maar achter de schermen hield, dan had men er niets tegen met hem in 't openbaar gezien te worden.
Nu, daarvoor zorgde hij. Gehazi begroef plechtig al zijn bloedverwanten, alsof hij zonder vader of moeder in de wereld gekomen was. Men vertelde zelfs, dat hij zijn arme zuster, die buiten betrekking geraakt was en zijn raad kwam inwinnen, beleefd de deur had uitgezet. Doch ondertusschen was hij zóo lief en voorkomend voor zijn aanstaande familie als deze maar verlangen kon. Voor zijn meisje was hij iets minder lief.
Toen 't er maar even door kon, is Gehazi getrouwd en heeft hij met zijn jonge vrouw een reisje naar Zwitserland gedaan. Bij hun terugkomst wist het lieve kind heel veel van rijke hotels en interessante grootheden onder de toeristen, maar letterlijk niets van de natuur en gezellige tête-à-tête's te vertellen. Ze hadden den Rigi beklommen in gezelschap van drie Duitsche baronnen en twee Poolsche graven, wier echtgenooten de aardige Hollandsche dadelijk en amitié hadden genomen en den ganschen dag beziggehouden, terwijl Gehazi met de heeren achteraan kwam en op Rigi Staffel drie kwartier in 't gras gelegen had om te disputeeren over de politiek van Oostenrijk en de toekomst van Italië. Den volgenden morgen, toen het heele gezelschap voor het opgaan der zon op den Kulm vergaderd was, droeg Gehazi de zorg voor zijn vrouw aan de nieuwe vrienden op en.... kroop huiverend weer in zijn bed.
Men zou zich evenwel vergissen, indien men uit deze en soortgelijke nonchalances wilde opmaken dat Gehazi, in Holland teruggekeerd, zijn lieve wederhelft even zorgeloos be- | |
| |
handelde. Zoodra ze weer onder het oog der voorname verwanten waren, had het jonge vrouwtje duizend redenen om haar kleine en groote grieven met eigen hand uit de herinnering te verdrijven. 't Was aandoenlijk te zien hoe lief, hoe voorkomend, hoe zachtmoedig Gehazi zich nu voor haar betoonde. Doch... was er niet nog een heele reeks van sporten op den maatschappelijken ladder boven zijn hoofd, en moest hij zich niet aangorden voor eigen welbegrepen belang?
Bovendien, Gehazi was geen duivel, maar eenvoudig een egoïst, dat is, de type van een soort, waarmee wij allen wel 't een of ander, hoe gering dan ook, gemeen hebben. Hij hield, als 't er op aankwam, wel degelijk van zijn vrouw. Hij was geen blauwbaard van nature of neiging. Als wreedheid niet noodig was, dan verafschuwde hij zelfs de wreedheid; maar wie is meester van zijn hart, zoodra de zelfzucht er ten troon zit! Gehazi had al zooveel liefs en heiligs verfrommeld om te komen, waar hij nu was. Als de verzoeker hem zachtkens al verder en verder schoof, zou de plicht tegenover anderen het minste zijner bezwaren wezen. Ik heb Gehazi in het oog gehouden en ben dus beter dan iemand in staat over hem te oordeelen. Daarom geloove men mij op mijn woord als ik zeg, dat het egoïsme hem weldra een tweede natuur is geworden. 't Zou wreed zijn, de laatste helft van zijn leven hem geheel toe te rekenen. Indien krankzinnigheid terecht de toerekenbaarheid voor een misdrijf opheft, dan is Gehazi vrij van schuld gebleven; want nooit was iemand zóó het slachtoffer zijner eigen dwaasheid. Zonder schroom of aarzeling verwoestte hij zijn levensgeluk en dat der vrouw, die zijn naam droeg. Doch de wereld heeft 't nooit offi- | |
| |
cieel geweten. Men mocht er over fluisteren, hardop werd 't niet bepraat. Al de uiterlijke vormen werden zorgvuldig in acht genomen. Niettemin, het feit bestond. Niet meer dan tien jaar is er noodig geweest, om tot den laatsten vonk van liefde tusschen Gehazi en zijn vrouw geheel uit te dooven. Sinds was de haard te zijnent koud, al rookte de schoorsteen als een kalkoven.
Doch ondertusschen klom hij snel op. Zijn talenten werden hooger en hooger gewaardeerd, al bouwde hij, getrouw aan zijn stelsel, meer op 'tgeen hij niet deed, dan op 'tgeen hij wel verrichtte.
Tegen niets was Gehazi meer op zijn hoede dan tegen het nemen van initiatief. Nooit sprak hij in een vergadering zijn meening uit, dan na berekend te hebben dat de meerderheid op zijn hand was. Dan evenwel sprak hij met vuur en, zoo 't scheen, met overtuiging; kortom, hij behandelde de zaak, die aan de orde was, alsof nog niemand er een ernstig woord over had gezegd.
Ge weet allen, hoe die manier in onze wereld van ijdelheid opgaat. Een enkel complimentje rechts en een dito links verzoende de vrienden met het denkbeeld, dat zij ieder voor een klein gedeelte bestolen werden. Het geheel, de conclusie van aller overleggingen en overwegingen, behoorde toch zeer bepaald aan Gehazi.
Daarbij was deze nooit radicaal. Radicaal is in ons land hetzelfde als onbescheiden, gewelddadig, Napoleontisch. En Gehazi had niets, letterlijk niets van Napoleon. Hij was bang voor het vuur. Hij hield graag iedereen te vrind. Hij offerde alles zonder onderscheid op aan zijn eigen succes. Al was een voorstel, waarin hij de hand had gehad, precies het tegenovergestelde van 'tgeen hij bij andere ge- | |
| |
legenheden gezegd had, hij zette er zijn naam onder. Karakterloosheid is de dochter der zelfzucht.
Toen Gehazi een paar jaar getrouwd was, schonk zijne vrouw hem een zoon. Eigenlijk is 't woord schenken voor dit feit slecht gekozen. Gehazi zette een deftig huisvaderlijk gezicht toen de baker den knaap in zijn armen lei, maar was met de aanwinst maar half ingenomen. Niet dat hij tegen een stamhouder op zichzelf gegronde bezwaren had of een kinderloozen echt verkoos, maar de jongeheer kwam hem op dit oogenblik zeer ongelegen. De papa was nog steeds bezig zich in aanzienlijke kringen naar boven te werken. 't Was daarvoor onmisbaar dat zijn vrouw meeging, dat ze nu en dan gasten om hun disch vereenigden. Door de moederlijke zorgen voor den kleinen wereldburger, werd nu dit plan verijdeld. Reeds de blijde verwachting had kleine moeielijkheden opgeleverd, die hij met wrevel had moeten dulden. Ook zou 't voortaan noodig zijn een grooter deel van zijn kostbaren tijd aan het huiselijk samenzijn te wijden en 't kon gebeuren dat zekere lieden van zijn kennis deswege hem sentimenteel noemden. Menschen als Gehazi zijn doodsbang voor sentimentaliteit. Hij deed dus wat hij niet laten kon en bleef meer dan vroeger bij vrouw en kind, maar zette, als er niemand bij was, zoo'n zuur gezicht, dat zijn vrouw haar tranen nauwelijks kon bedwingen.
Och, ze had zich den loop der dingen zoo heel anders voorgesteld. Ze had zoo vurig gehoopt dat de kleine engel, die op haar schoot lag, den tooverstaf zou meebrengen om haar idealen te verwezenlijken. Gehazi was zoo knap, zoo ver boven haar verheven. Straks, als hij zich over den
| |
| |
kleine heenboog om hem te kussen, dan zou hij met haar gelijk zijn -, misschien kleiner dan zij!....
En 't tegendeel werd het geval. Als Gehazi deed wat zij verwacht had, was zijn glimlach ijskoud en zijn kus zonder bezieling. Wanneer zij haar deel ontving van de liefkozingen, die hun kind te beurt vielen, dan voelde ze hoe de zelfzucht ook het edelste en reinste in Gehazi's hart reeds had aangetast. Naarmate zij meer zichzelve had gegeven en haar man te hooger waardeerde, kon ze minder van aalmoezen leven.
Vooral nu kon ze 't niet, nu ze elk bewijs van liefde moest deelen met haar kind. Haar oogen gingen open. Zij zag wat ze tot heden maar half begrepen had. Door de tranen die langzaam langs hare wangen gleden, als ze zichzelve wou wijs maken dat ze gelukkig was, las zij op 't onschuldig gezichtje van haar kind de treurigste bladzijden uit het levensboek eener verlatene, wie de wereld benijdt om haar gezegend lot!
De buitenwereld, de eerbewijzen, de schitterende carrière, de aanspraken op hooger positie - ze gingen, ach, allen haar liefde, de gezelligheid van den huiselijken haard, den stillen vrede binnen eigen muren ver te boven. Gehazi speelde liever voor knecht op 's werelds schouwtooneel dan 't zich thuis prettig te maken in zijn chambercloak en de pantoffels, die ze eigenhandig voor hem geborduurd had. O, zij behoorde niet tot die vrouwen, wier afkeer van de conversatie in huisbakkenheid van de meest burgerlijke soort vertroosting zoekt, maar toch was 't hard zichzelve te moeten belijden, dat zij de macht niet had haar man gelukkig te maken, dat zij en haar kind zelfs hem niet konden voldoen.
| |
| |
De breuk, aldus ontstaan, werd met den dag treuriger. Gehazi ging weldra weer zijn eigen weg en zijn vrouw liet hem gaan.
Alras had ook hij nu te zwaarder grieven. Één voorbeeld uit honderd:
Gehazi had door geoorloofde en min eervolle middelen 't zoover weten te brengen, dat hij een ridderorde kreeg. 't Was maar een kleintje wel is waar; een van die, waarmee men virtuosen van den derden rang en hofmechanici, anders gezegd goochelaars, pleegt te versieren. Maar 't was er toch een. Andere, van hooger orde, konden volgen. Gehazi kende nu de kanalen waardoor ze vloeien, den prijs waarvoor ze worden gekocht.
De geheele stad was over de onderscheiding verrukt... Overal feliciteerde men hem, verheugd dat zijne verdiensten erkend waren. Zelfs lieden, die hem benijdden, zonden hun kaartje.
Alleen zijn vrouw las 's avonds de courant, zonder, naar 't scheen, de benoeming op te merken. Alleen zij vroeg of er ook geldelijk voordeel aan verbonden was; dit toen hij zijn wrevel over haar kortzichtigheid niet kon verkroppen en 't haar vertelde. Alleen zij maakte de onaangename opmerking wel eens gehoord te hebben, dat 't soms meer onderscheiding is geen lintje in het knoopsgat te mogen strikken dan wel. Alleen zij herinnerde zich dat dezelfde ridderorde kort te voren was te beurt gevallen aan een ambtenaar, van wien Gehazi zelf had verzekerd, dat hij 't land dertig jaar lang had bestolen.
En zoo was 't met alles. Niets van 'tgeen zijn zaligheid uitmaakte ging haar ter harte. 't Was of zij zich gelukkiger zou gevoeld hebben met een daglooner, dan met een
| |
| |
man voor wien iedereen den hoed afnam en die haar zoon een mooien naam zou nalaten.
Gehazi vond dit niet alleen grievend; het ergerde hem.
Hier was een welopgevoede vrouw die het haardvuur verkoos boven de zon, een stil hoekje boven het marktplein, 't onzinnig gebabbel van haar kind boven verstandige taal!...
Wat voor gemeenschap kon er wezen tusschen die vrouw en hem!!....
Of meende ze soms dat hun kind haar zou blijven liefhebben boven hem? ook als de jongen groot geworden was en zijns vaders verdiensten leerde waardeeren? Ha, dat was al te dwaas!
't Was al te dwaas - - en toch gebeurde 't. Toen Gehazi zijn jongen oud genoeg keurde om aan de nesterijen der moederlijke teederheid te worden onttrokken, ach, toen kroop het kind tusschen de plooien van mama's japon voor hem weg. Toen hij hem meenam, opdat de wereldsche ijdelheid zijn zoon mocht zegenen, verklaarden alle bekenden, dat de stamhouder weinig aanleg toonde om zijns vaders voetstappen te drukken. Dezelfde zucht voor het kleine en alledaagsche, die hem dag aan dag in de moeder geergerd had, verzette zich ook bij den knaap tegen elk zijner plannen. 't Was duidelijk dat het ventje een doodordinair mensch zou worden, dat deze al 't klatergoud, door vader zoo zorgvuldig bijeen verzameld, zou kunnen weggooien voor éen kus van mama.
Toen Gehazi dat begreep, ontwaakte zijn haat tegen de vrouw, die hij eens had liefgehad; straks sloop de onverschilligheid voor eigen vleesch en bloed zijn hart binnen.
| |
| |
Hij had gewerkt, gezwoegd, zich gekromd als een lastdier, het juk gedragen -; nu was hij er, had zijn positie voorgoed veroverd, een kleine dynastie voor zijn geslacht gesticht...... Voor wien had hij dit alles gedaan? Was 't niet uitsluitend voor zijn zoon en opvolger geweest?....
Neen - 't was niet uitsluitend, 't was in geenen deele voor zijn zoon en opvolger geweest. Maar Gehazi maakte 't zich wijs. Hij moest een reden hebben om zich miskend te achten. Naarmate hij ouder werd, drong zich de ijdelheid van 'tgeen hij zoo rusteloos had nagejaagd meer en meer aan hem op. Mijn God! al de opofferingen, die hij gebracht had, konden toch niet ijdel wezen?
Gehazi had in deze periode van zijn leven vaak slapelooze nachten. Dan was 't of al de vrienden, die hij van zich gestooten had, hem bezochten; of al de arme bloedverwanten, van wie het leven hem vervreemd had, om zijn sponde vergaderd stonden. Doch de uitwerking was geen andere dan dat hij allen, die overdag met hem in aanraking kwamen, met te meer hooghartigheid bejegende. Wel voelde hij nu en dan een onbeschrijflijk verlangen om het leven weer van voren af te kunnen beginnen; maar de wereld oogstte daarvan geen andere vruchten dan den wrangsten menschenhaat en de bitterste verachting. De eer, die men hem bewees, werd Gehazi tot last. Het loon, dat hem rechtmatig toekwam, brandde in zijn hand. Hij begon zelfs den schijn van menschelijkheid en belangeloosheid te verachten en liep met zijn zelfzucht te koop, alsof er geen plicht en geen godsdienst bestond.
Was 't wonder, dat hij eerlang ook zijn laatste vrienden verloor?
De wereld is rechtvaardig, zegt men. Maar de wereld is
| |
| |
in haar rechtvaardigheid ook wreed en op haar beurt zelfzuchtig.
Eenmaal op den weg gebracht, begon zij Gehazi te taxeeren -, beproefde zij uit te rekenen hoeveel men van hem getrokken en wat men er voor betaald had. 't Bleek toen hoe sterk het geheugen der wereld is.
Zij herinnerde zich dat Gehazi als een arme drommel begonnen was en nam 't hem, van naderbij bekeken, kwalijk, dat hij ooit een arme drommel was geweest.
Zij herinnerde zich hoe hij, bij zijn eerste schreden op den weg van 't succes, zelfstandig was opgetreden en zag daarin nu geen verdienste meer, maar eenvoudig een brutaal trotseeren van de gebruikelijke methode.
Zij herinnerde zich dat hij een zuster had, die nog altijd voor zichzelf moest zorgen en trok zich, als door een plotseling gevoel van recht aangegrepen, die zuster aan.
Zij herinnerde zich dat wij, die nu ver beneden hem stonden, eens zijne vrienden geweest waren; en ze riep ons te wapen om het paleis, 'twelk hij met eigen handen had opgetrokken, boven zijn hoofd in brand te steken.
Wij gaven aan die oproeping geen gehoor -, maar konden Gehazi ook niet meer redden Hij zou ons afgestooten hebben, als wij hem de hand hadden gereikt. Bitterheid vervulde zijn ziel; hooghartigheid sprak uit elk zijner woorden en gebaren.
Dat leven was geen leven. Terwijl hij de borst vooruitstak en de wereld uittartte, leed Gehazi onbeschrijflijk. Hij was met melaatschheid geslagen. Hij voelde dat zijn bloed bedorven, zijn spieren slap, zijn zenuwen overprikkeld waren. Hij wist hoe men achter zijn rug op hem wees, elkander waarschuwde, dat men hem niet zou
| |
| |
aanraken. Eenzaam, van allen verlaten, iedereen wantrouwend en de gansche wereld hatend, liep hij voort en grijnsde met bittere minachting.
't Kon hem niet schelen. Hij was zichzelf genoeg. Hij had altijd zijn weg wel weten te vinden. Hij kon zeer goed zonder liefde en vriendschap leven, als ze hem maar naar de oogen zagen, maar uit den weg gingen, zijn eerzucht maar bevredigden, hem benijdden en toch niet aandurfden....
't Was niet alzoo. Hij bedroog zichzelf en wist dat hij zichzelf bedroog. 't Was alsnu zijn vloek dat hij dit doen moest, dat hij niet kon terugkeeren op zijn weg, dat hij de vrijheid had verloren om oprecht te zijn, oprecht jegens zijn hart en zijn God.
Gehazi is aan de melaatschheid bezweken. Zijn vrouw en zoon hebben hem tot 't laatst toe opgepast, maar zijn lijden niet kunnen verzachten. Als zij hem deelneming wilden betoonen, wees hij hen terug. Hij was volmaakt wel. Hem deerde niets. Zijn zon rees nog steeds. Ieder die voor hem op zij ging, nam diep den hoed af. Ze moesten hem in 's hemelsnaam niet met hun sentimentaliteit aan boord komen. Hij was een man!
Helaas, wat is het leven als we er niets meer van zien dan de keien die onze voeten pijnlijk wonden! Gehazi voelde er alles van. Maar niemand heeft dat ooit uit zijn mond vernomen.
Toen Gehazi bezweken was, heeft de wereld een poos berouw getoond over haar oordeel en dit aan herziening onderworpen. Laat ons tot haar eer zeggen dat ze dit al- | |
| |
tijd doet als er een graf gedolven wordt; nu en dan zelfs ten koste der waarheid.
't Is een bewijs dat wij in massa niet zoo slecht zijn als we schijnen; of liever, dat onze vaak zoo booze samenleving er nog altijd een hart op nahoudt.
Er werd een schat van wierook voor den overledene gebrand.
Er werd in alle kringen een kleine biographie van hem ontworpen, waarin alleen 't lofwaardige was opgenomen. Het minder lofwaardige werd verzwegen of als een noodzakelijk gevolg zijner deugden vermeld.
In alle couranten verscheen een kort bericht van zijn dood, met een kort woord van hulde.
In alle genootschappen, waarvan Gehazi lid was geweest, scherpte de secretaris zijn pen en schraapte de voorzitter zijn keel om, in den vorm van rouwbeklag aan de weduwe of van een lofrede voor het archief, het nageslacht op de hoogte te houden.
Zelfs was er in een clubje van lieden, die graag initiatief nemen, een oogenblik sprake van een bescheiden gedenkteeken op zijn graf.
Doch spoedig bleek het, dat dit plan niet kon worden uitgevoerd; dat de deelneming, op welke men gerekend had, niet tegen de nachtlucht bestand was. De meesten hadden de lijst van inteekening teruggegeven met verzoek den volgenden dag eens terug te komen. Men wou er zich op beslapen.
Nog veertien dagen later en de critiek stak het hoofd op, om straks haar plaats in te ruimen aan de wangunst en den langverkropten haat. De weduwe en haar zoon hebben er onder geleden.
| |
| |
Toen te kwader ure het plan van 't monumentje, doch nu door een geheimen vijand van den doode, nog weer ter sprake werd gebracht, stelde iemand in ernst de volgende woorden als opschrift voor:
Hier ligt Gehazi, een mensch met buitengewonen aanleg, groote verdiensten en volhardenden ijver, doch... zonder hart.
|
|