| |
| |
| |
Een brief aan Galileï.
't Is mij een aangename taak u te berichten, o Galileï! dat de spreuk die in spijt der critiek op uw naam blijft voortleven nog altijd in eere is, zelfs bij lieden die haar noch in 't oorspronkelijke, noch in de vertaling verstaan. Meermalen is 't mij voorgekomen dat reeds de eerste woorden voldoende waren om een toestemmend knikje bij den toehoorder in het leven te roepen.... ‘E pur’!... ‘“O, ja, ik begrijp u”’ - - -. En men praatte voort als twee menschen die even met een boordevol glas geklonken hebben en ten uiterste over elkaar voldaan zijn.
Vraagt ge mij of ik dit al dan niet voor een gunstig teeken houd, zoo moet ik u het antwoord schuldig blijven. Zoodra men van eene zaak met de Franschen kan zeggen: passée en proverbe, dreigt ons een eigenaardig gevaar, 't Gebeurt dan maar al te vaak dat men met de spreuk alleen meent te kunnen volstaan, of dat valsche vrienden en listige vijanden haar behendig misbruiken om de wereld te bedriegen, welk laatste, naar ik u stellig verzekeren kan, reeds meer dan eenmaal is voorgekomen. Ik ben persoonlijk bekend met lieden
| |
| |
die van uw spreuk een zeer onheilig gebruik maken, en met een nog grooter aantal dat zich door zoo'n onnoozel en goedkoop zakkerollersmiddeltje met open oogen laat bedotten. Daarbij is er een zeer aanzienlijke minderheid die niet alleen anderen maar ook zichzelf met dat ‘Epur!’ misleidt en zonder een leelijk gezicht te trekken den bast van de noot in plaats van de kern oppeuzelt, wel tevreden dat ze door uw uitheemsche en classieke spreuk in zoo goed gezelschap werd gebracht. E pur se muove beduidt in den mond van deze menschen: ‘Wij en alle mannen van beteekenis uit vroeger en later tijd, wij zijn liberalen. Zelfs als we bij vergissing of uit luiheid eens iets doen of dulden wat niet liberaal is, gaan wij tóch vooruit.... E pur!’
Gij zult uit een en ander bemerkt hebben, dat men u vrij algemeen voor den vader van het hedendaagsche liberalisme houdt. Ik haast mij als mijn bijzondere overtuiging hierbij te voegen, dat men u daardoor niet meer geeft dan u wettig toekomt. Ofschoon ook Columbus op de plecht van zijn schip als een geliefkoosd type van het tegenwoordige geslacht kan worden beschouwd, toch hebben, als ik mij niet vergis, zelfs de zooeven bedoelde lieden nog meer met u op.
Het beeld van Columbus is wel stout, en de gedachte dat wij elken dag als 't ware op reis gaan om nieuwe werelden te ontdekken wel streelend voor onze ijdelheid, maar in dat meedraaien met het heelal ligt toch meer kracht van beweging.... hoewel men daarbij op zijn dooie gemak thuis kan blijven en met een wollen slaapmuts in zijn warme kooi ter neder liggen, droomend dat men met moeder de vrouw naar buiten stapt om de kippetjes te voeren en te kijken of er ook een eitje in het hokje ligt - - -; een eitje dat ook al meedraaiend voortgebracht werd door een afstammeling van
| |
| |
de beroemde broeihen die voor eeuwen op het groote wereldei zat. In uw ‘E pur!’ ligt dan de troostvolle gedachte dat men een liberaal man kan wezen en toch in de eerste plaats voor zijn eigen dierbare dit-en-datjes zorgen.
Vooral in de laatste jaren is een zoo vreedzame vereeniging van rustige rust en rusteloos voorwaarts streven onder de liberale banier zeer in zwang gekomen. Men kan deze soort van liberalen zelfs onderscheiden in rubrieken, en wel in de zoodanigen die 't voor eens en voor altijd laten bij de plechtige verzekering dat zij in hart en nieren liberaal zijn, en in zulken wier liberalisme zich bepaalt tot het kijken op de wijzerplaat van hun partij, of tot het vriendelijk verzoek dat men hen even gelieve te wekken wanneer het tijd is om ook een duit in 't zakje te doen.
De eerste soort is zeker beminnelijker dan de laatste, maar 't blijft een ernstige vraag of zij niet nog gevaarlijker is. Zeker wekt zij nu en dan nog meer onzen billijken wrevel. Lieve deugd, wij moesten 't ons keer op keer laten aanleunen dat die lui ongestraft uit de gelederen liepen.
Edoch, ook die andere is een allervervelendst soort van menschen. Of kent gij iets onwelluidenders dan hun snorken, wanneer wij op de wacht staan? Iets ongezelligere dan hun plotseling wakker worden met de vraag waar eigenlijk de brand is? Gij hebt gelijk, hun eerste uitroep is dan onfeilbaar: ‘e pur!’.... maar daarmee kunnen ze hoogstens een enkele vlieg of mug wegjagen en wij -, wij verliezen onderwijl onzen kostbaren tijd met verklaringen en inlichtingen, die te eenemaal overbodig zouden zijn als ze wakker gebleven waren. Laat mij u in 't geheim mogen meedeelen, dat onder deze soort van liberalen veel rijke jonge lieden en bedaagde millionairs worden gevonden.
| |
| |
Wanneer ik spreek van liberalisme en liberalen, o Galilei! dan moet ge mij goed verstaan. Ik bedoel met liberalisme in beginsel hetzelfde wat gij in uwe dagen daarmee bedoeld zoudt hebben, namelijk: eerbiediging van de rechten der wetenschap tegenover een dom publiek van hooger of lager rang; haat jegens al wat onder den schijn van vroomheid de waarheid dag aan dag in het aangezicht slaat; verachting voor kruipende hovelingen, die op hun beurt de minderen trappen en - - - wat dies al meer zij. Maar de tijden veranderen, de stroom der wereldgeschiedenis breidt zijne oevers ter linkeren rechterzij uit, naarmate hij verder en verder voortschiet. Dus versta ik onder liberalisme en liberalen niet alleen wat gij daar onder verstondt, maar nog heel wat meer.
Gemakkelijk is 't niet u dit haarfijn in alle bijzonderheden uit te leggen, doch een goed verstaander, zooals gij, heeft aan een half woord genoeg.
Ons hedendaagsch Nederlandsch liberalisme dan wortelt rechtstreeks in zekere gebeurtenissen in het naburige Frankrijk, die op het laatst der vorige eeuw de wereld in rep en roer hebben gebracht. Wij Nederlanders spraken destijds ook ons woordje mee, zoo goed en kwaad als 't ging. Doch pas in 1848, heiliger gedachtenis, is 't ons mogen gelukken voor een paar van de eenvoudigste begrippen, welke die zoogenaamde Fransche revolutie beheerschten, een evenredig aantal doodeenvoudige formules te vinden - - -, en daarmee trad het liberalisme eigenlijk gezegd de wereld in. 't Had langzaam leeren staan en loopen, 't zou voortaan uren moeten wandelen en zich doen gelden. Vrijheid voor allen tot zoolang de vrijheid des eenen die des anderen in den weg stond. Dus vrijheid van beweging en leven, vrijheid van geloof, vrijheid van denken en spreken. - Ziedaar de hoofdzaken.
| |
| |
Gij, Galileï, begrijpt beter dan iemand dat het nu de vraag is of allen die vrijheden met verstand en beleid gebruiken, daar ieder de toepassing op elk bijzonder geval voortaan geheel in zijne hand heeft. Doch gij begrijpt ook beter dan iemand, dat er ook met de beste formule toch veel aan haperen kan. Bij ondervinding weet ge dat niet de begrippen en denkbeelden den mensch, maar dat wij, redelijke en zedelijke - of zal ik zeggen redelooze en zedelooze? - wezens, als we maar handig genoeg zijn, met elk begrip en denkbeeld kunnen doen wat we willen. Had niet reeds in uwe dagen iedere ketter zijn letter en iedere priester, wiens belang meebracht dat de aarde niet draaide, zijn argument?
Welnu, heden ten dage is 't niet anders. Ondanks allen vooruitgang leven er niet alleen nog duizenden die van vooruitgang niets weten willen, maar ook zijn de erfgenamen en geestverwanten van dezelfde lieden, die u het leven zuur en bitter maakten, ten gevolge van de domheid veler liberalen nog altijd machtig in de wereld. Overgezet in de terminologie van den modernen tijd, gelden de decreten der kerkelijke en politieke despoten nog vaak als orakels, omdat de liberalen verdeeld zijn. Ook bij de liberalen ontmoeten wij nu en dan de akelige liefhebberij van de mug uit te zuigen, terwijl men den mond zoo wijd openzet dat er wel een kemel door kan. Ook bij hen hooren wij veel kakelen zonder dat het gewenschte gevolg zich vertoont. Ook bij hen wordt onze verontwaardiging opgewekt door kleingeestigheid in de breede plooien van den mantel der deftigheid; door baatzucht die onder den schijn van philanthropie weduwen en weezen ongelukkig maakt. Daarbij vertoont zich - want ik wil nu voor het oogenblik de ergerlijkste verschijnselen eens laten rusten om alleen van de schijnbaar min gevaarlijke te spreken -, daarbij vertoont zich in de
| |
| |
gelederen der strijders voor waarheid, recht, licht, vrijheid en wat niet al soms een pedanterie, een hooghartigheid, een coquetterie, een betweterij.... waarvoor de kardinalen van uw tijd hun roode hoeden zouden afnemen, als zij niet den weg van alle vleesch waren opgegaan.
Ik acht het noodig dat gij deze dingen weet. Daarom ga ik er u nog 't een en ander van vertellen. Vooraf evenwel wil ik mij vermeien in de herinneringen uit den goeden ouden tijd waarin gij geleefd hebt, toen het nog de moeite waard was als kampioen voor het liberalisme op te treden, toen 't zelfs mogelijk was met een goede dosis edele koppigheid furore te maken. Te dien aanzien hebt gij 't ontegenzeggelijk beter gehad dan wij. Of behoeven wij wel de kunst te hulp te roepen om uit het eenvoudige verhaal van uwe lotgevallen een drama van den hoogsten rang te scheppen, ook zonder dat wereldberoemde ‘E pur!’?....
De misdaad, waarvan men u betichtte, was in vollen nadruk een misdaad in het oog uwer vijanden, de conservatieven van onvermengd ras, die zich als doggen vastklemden aan den staf waarmee de volkeren sinds eeuwen gedrild werden. Hoe onaangenaam ook in de gevolgen, moet toch het schouwspel van hun woede en haat op zichzelf een waar genot voor u zijn geweest. Deze heeren immers twijfelden of aarzelden nooit, maar grepen de quaesties, die hun ter oplossing gegeven werden, flink aan. Zij wisten wat ze wilden, zij kenden geen genade voor recht. Instinctmatig begrepen zij onmiddellijk waar de schoen wrong, wanneer de tijd om krachtig op te treden voor hen gekomen was.
Zoolang gij met zuiver wetenschappelijke onderzoekingen op uw studeerkamer bleeft en alleen de meer ontwikkelden er iets van bemerkten, liet men u met rust. Wel hield men 't
| |
| |
oog op u, wel stapelde men de blokjes voor uwen brandstapel alvast op elkaar, maar men trad niet openlijk tegen u in het strijdperk. De heeren wisten dat gij vanzelf in den val zoudt loopen, dat het binnen de kloostermuren van het Ptolemaïsch systeem u spoedig te benauwd zou worden. Als zij maar zorgden dat de deuren en vensters dichtgespijkerd bleven, zoudt gij wel eindigen met een ruit in te slaan. En zoodra gij een ruit hadt ingeslagen, zoudt gij een ketter en een vogelvrijverklaarde zijn, tegen wien zij de heele bent van kerkelijke broodjagers en jagers uit liefhebberij in 't veld konden roepen. Ha! zij hebben er recht plezier van gehad! Zij hebben minstens even lang met u gespeeld als de kat met de muis. Mij dunkt, uw voorlaatste gedachte, als muis, moet deze zijn geweest: ‘Wat een prachtige, vette en gladde kater!’ Daarna.... Nu ja, niemand wordt graag opgegeten, en om het lieve leven transigeert een verstandig man wel eens met sommige scrupules. Wij nemen 't u niet kwalijk, o Galileï, dat gij bij uw vaderschap van het liberalisme ook het patronaat over de transactie hebt aanvaard.... altijd aangenomen, dat de critiek morgen het mooie ‘E pur!’ wel degelijk op uwe rekening zet. Want de kater liet de muis niet vrij omdat hij ge nadig en barmhartig wilde wezen, maar eenvoudig omdat hij op dat oogenblik geen trek in muizenvleesch had. 't Beest had zich een poos te voren nog de maag overladen.
Doch ik keer tot onze liberalen terug. Daar zijn er, die ze in allerlei soorten en ondersoorten verdeelen. Anderen houden vol dat ze een en ondeelbaar zijn. Ik voor mij houd het met de eersten; ja, ik beweer dat de meening: het liberale leger is een en ondeelbaar, niet alleen een dwaalbegrip moet heeten, maar voor den waarachtigen vooruitgang een groot gevaar kan teweegbrengen. Die een- en ondeelbaarheid lijkt
| |
| |
wonderwel op de onfeilbaarheid van Z.H. den Paus. Zoolang wij twisten over het recht om haar vast te stellen en af te kondigen loopt ze, zoo goed en kwaad als 't gaat, met de andere wereldsche quaesties mee. Maar zoodra de quaestie zelve ter sprake komt, valt ze in den modder. Ook durf ik wel verzekeren dat niemand er aan gelooft, dat verstandige menschen haar sinds lang niet meer gebruiken, tenzij ze prettig getafeld hebben en aan het dessert nog eens een ouderwetschen toast slaan. Overigens erken ik volmondig dat een goede classificatie niet gemakkelijk is. Er zijn, zooals gij begrijpt, allerlei methoden, waarvan elk op haar beurt als de beste en uitnemendste wordt aanbevolen. Ik behoef u niet aan te wijzen waarin het verschil tusschen de een en de ander gelegen is.
Er zijn kerkelijke en politieke liberalen. Ook zijn er liberalen die zich noch met de kerk, noch met de politiek bemoeien. Men zou dus een lid van hun gezin, hun zoon of dochter, hun vrouw, meid of knecht moeten wezen om te beoordeelen in hoever zij 't recht hebben zich liberaal te noemen.
Er zijn liberalen van meer en liberalen van minder geavanceerde richting. Ook zijn er bij wie volgens hun eigen zeggen van geen meer of minder sprake is; liberalen die eenvoudig liberaal zijn bij alles en door alles wat zij denken of doen. Het liberalisme heeft hen niet beet, maar zij hebben het liberalisme in handen.
Er zijn liberalen met glacé handschoenen aan, en anderen die nog nooit hun gezicht flink gewasschen hebben; recht leelijke schansloopers, die bij voorname geestverwanten op de vloermat moeten staan. Daartusschen-in ontmoeten wij duizenden die van hun liberalisme leven, wier vrouw en kinderen ordentelijk gekleed gaan van de vrijzinnige denkbeelden, door papa
| |
| |
met of zonder talent aan den man gebracht. De liberalen met glacé handschoenen hebben er gewoonlijk nog een baantje bij, tenzij ze een rijke vrouw trouwden, of een vader bezaten die een redelijk sommetje voor hen opgespaard had. Ik bedoel dit laatste niet alleen in den gewonen maar ook in den figuurlijken zin, want deze liberalen zouden geen begrip van vrijzinnigheid en vooruitgang hebben als hun vader even nuffig geweest was als zij.
Er zijn geletterde liberalen en ongeletterde. Er zijn liberalen die zelf studeeren, en anderen die zich tevreden stellen met de resultaten door wetenschappelijke geestverwanten verkregen. Ook heeft men liberalen die door hun eigen oogen kijken, en liberalen die, te dom om iets te leeren, op klaarlichten dag nog blijven tasten en rondgrijpen, tot ergernis van alle lieden van ordinair gezond verstand. Nogtans, ook deze heeren zijn of liever heeten liberaal.
Zal ik hier nog bijvoegen dat er valsche en echte liberalen zijn? dat velen onderscheid maken tusschen oud- en jong-liberalen? dat een mijner vrienden van geen andere verdeeling hooren wil dan die gebaseerd is op de meerdere of mindere opgewektheid waarmee de liberalen hun levenstaak volbrengen, als blijmoedige of als naargeestige liberalen?.... Ik geloof dat het genoeg is, dat ik veilig kan overgaan tot de mededeeling van wat mijzelven de beste verdeeling toeschijnt. Ik zal mij zeer verheugen als zij uw hooge goedkeuring mag wegdragen.
Ik onderscheid de liberalen in: liberalen van eergisteren, van gisteren, van vandaag, van morgen en van overmorgen.
Over de liberalen van eergisteren het volgende: Zij zijn eigenlijk niet liberaal, maar gebruiken alleen den naam als een erfdeel hunner voorvaderen. Deze laatsten hebben werkelijk
| |
| |
eenmaal aan de spits van den vooruitgang gestaan; maar dat is... o, zoo lang.... geleden. Aan de oudste menschen heugt het niet meer. Daarom glimlachen wij als die van eergisteren ons willen wijsmaken dat ze van de onzen zijn. Wij weten wel beter. Als 't er op aankomt zult gij ze ginds bij de tegenpartij vinden; dan zullen zij het liberalisme bestrijden in naam van de liberaliteit. O Galileï, gij moest deze lieden eens zien bij een politieke crisis. Gij moest eens een uurtje met hen kunnen doorbrengen als er in 't kerkelijke wat te doen valt! Onder de Protestanten zijn dit de lieden die met Rome heulen of zich door Rome laten bedotten.... uit verdraagzaamheid, dat is, volgens de leer dat men ieder het zijne moet geven. Ze vergeten daarbij dat Rome reeds lang den oorlog verklaard heeft aan al wat verlichting en beschaving heet. Zij meenen nog een mooi figuur te maken met zeker zoetsappig rationalisme, dat ik niet beter vergelijken kan dan bij het humanisme van uwe dagen. Men kan dit voornaamheid noemen. Men kan ook zeggen dat ploertigheid de rechte naam is. Fier en edel is 't in geen geval, al was 't alleen maar omdat het de beteekenis der partijnamen in de war gooit. Immers als die lieden van goeden huize, maar van slechte bedoelingen, zich liberaal gaan noemen, dan heet een gematigd vriend van den vooruitgang een sansculotte. In het kerkelijke maken zij veelal zelf die gevolgtrekking, schelden ze allen die verder durven gaan dan zij voor godloochenaars en zedeloozen.
Het liberalisme heeft volgens hun stout beweren zijn toppunt bereikt in de school, welke zij met hart en ziel eenmaal toegedaan waren. Die school heeft vele leerlingen gekweekt en vele apostelen uitgezonden. Zij heeft ruimschoots voldaan aan de billijke behoeften van allen, die van de oude
| |
| |
kerkleer verlost wilden worden. Maar hierbij moeten wij 't nu ook laten. Vooreerst, meenen ze, is er genoeg geketterd. Als men er nog meer van hebben wil, kan niemand het einde voorzien. In elk geval komt het, volgens hen, niet te pas zoo hard te schreeuwen dat de voorbijgangers buiten de muren der kerk 't kunnen hooren. Ook moet men in alle dingen voorzichtig zijn en nog eens voorzichtig. De geest van negatie gaat rond als een brieschende leeuw en de critiek reikt hem voedsel toe. Er is een grens voor de critiek, gelijk voor de negatie....
Vraagt gij waaraan men deze lieden herkennen kan?
Aan hun toon, aan hun houding, aan hun kleedij, ja zelfs aan hun stap. Alles aan hen is vaste verzekerdheid. Zij voelen en weten wat de wereld aan hen verplicht is. Zij meenen, in vollen ernst, dat wij er leelijk zouden inzitten als zij er eens niet meer waren. Hebben zij niet de orthodoxie verslagen, al is 't een feit dat de orthodoxen hier en daar en ginds weer als paddestoelen uit den grond komen? De orthodoxie, de orthodoxie qua talis is toch dood. Die hebben zij onder aanvoering van Prof. Deze en Die in de pan gehakt, tijdens de merkwaardige campagne van 't jaar zooveel.
Het feit dat zij nu door de schuld van de jongere fractie, die als een dolle doordraaft en doorslaat, door velen tot de conservatieven gerekend worden, bewijst immers nog niet dat zij conservatieven zijn. Zij zijn liberalen. Ze zijn altijd liberaal geweest. Ze waren al liberaal toen wij nog in de wieg lagen. Maar ze zijn verstandig en bezadigd; ze spelen niet met vuur. Ze zijn, b.v., vrienden en voorstanders van het openbaar onderwijs -, met het bijzondere als regel. Zij hebben, b.v., eerbied voor onze grondwet van 1848 - maar ze vreezen voor de toepassing van hare beginselen op het stemrecht. Bij de minste uitbreiding van de kiesbevoegdheid zullen zij alle geesten van het verleden
| |
| |
tegen de democraten te veld roepen. De roode republiek zal terugkomen als wij een schrede verder gaan dan zij en hunne discipelen. Nog eens, conservatief zijn ze in geenen deele. Zij willen met hun tijd meegaan, maar de bourgeoisie moet de baas blijven. De tijd is nog niet rijp voor de proletariërs. Wil men dezen beweldadigen door wijze en milde bepalingen, waarbij de rust van het vaderland niet bedreigd wordt, ze zullen gaarne meedoen. Maar met mate en voorzichtigheid, en vooral na een nauwkeurig onderzoek hoeveel 't lijden kan. Of hebben wij nog niet genoeg lessen gehad... in het kerkelijke? Daar hebben de oud-orthodoxen hun zin gekregen door de hulp der modernen. En wat is 't gevolg? Dat Jan Rap en zijn maat onbeperkt heerschappij voeren. Tenauwernood vindt men hier en daar nog een fatsoenlijk man in de kerkeraden. Van gematigdheid en verdraagzaamheid en liefde geen spoor meer. Brutaal zijn zijzelven, die zoolang het roer in handen hadden en tot tevredenheid van duizenden schepelingen bestierden, aan den wal gezet. - Waarachtig, het gaat op die manier niet!
Meen evenwel niet, o Galileï, dat deze lieden wanhopen aan de overwinning. ‘E pur!’ zeggen ze, als de schijn van vrees en twijfel hun hart wil binnensluipen. Kerk en staat hebben wel voor heeter vuur gestaan en de waarheid zal toch triomfeeren. Als de overmoedige critiek zich doodmoe heeft geloopen, dan zal zij zich weer terugtrekken binnen de grenspalen die tusschen 1820 en 1830 geheid zijn. Men zal dan inzien dat de wereld geen harddravers maar telgangers noodig heeft. Zij, voor zich, volgen liefst de aarde in haren loop om de zon. Deze draait en vliegt steeds vooruit maar.... zonder dat iemand 't merkt.
| |
| |
De liberalen van gisteren zijn een welgezind en welwillend soort van menschen. Zij hebben menige lans met de zooeven genoemde collega's gebroken, maar 't zou laster zijn als wij beweerden dat zij zich daarop iets laten voorstaan. Integendeel! Hoogst zelden zal 't ons zelfs gelukken hen aan 't praten te krijgen als wij die campagnes te berde brengen. Liever nemen zij 't air aan alsof er vóor hen niets geweest is, alsof zij de wereld geschapen hebben. Nu, dat hebben zij ook gedaan. 1848 is het jaar van de wording aller dingen. En 1848 is hun werk geweest. Met rechtmatige fierheid mogen zij daarop terugzien. Immers, in die dagen, toen de maatschappij te onzent dreigde te bezwijken onder den steeds zwellenden stroom der democratische denkbeelden, toen hebben zij de wateren bezworen en door hun verstandig beleid binnen de oevers teruggebracht. Want zij hebben zich toen aan de spits der partij van den waarachtigen vooruitgang geplaatst, zij hebben de geesten der duisternis bezworen door hun onverzettelijk geloof in de kracht van den vooruitgang. Hun ‘E pur!’ klonk destijds als een orakel over de velden. Gelijke rechten voor allen was hun leus. De laatste overblijfselen van een kleingeestig-burgerlijken zin die in 't geniep monopolie en privilegie bleef kweeken en koesteren, verdwenen bij hun nadering. Voor geen consequentie terugdeinzend zochten en verkregen zij de losmaking van alle banden, opdat ieder zou kunnen worden en zijn wat hij naar aanleg en bekwaamheid vermocht. Op ieder gebied van het leven zochten en vonden zij eenvoudige regels, die zij leerden toepassen met al de strengheid der wetenschap, met al de heiligheid van het recht.
Geloof mij, o Galileï, wij zijn ten volle bereid dit alles te erkennen. Wij jongeren willen deze kampvechters van 't jaar '48 gaarne onze meesters noemen. Wij willen van hen
| |
| |
leeren hoe zij 't aanlegden om stuk voor stuk alle kleine forten te veroveren, totdat ze op zekeren morgen voor de hoofdvesting stonden en hunne batterijen openden met een krachtdadig salvo. Zelfs erkennen wij gaarne dat we zonder hun voorlichting raar zouden staan te kijken als er, gelijk dit in de laatste jaren aan de orde is, dag aan dag nieuwe vragen op het gebied van 't sociale leven zich voordoen; vragen die zoo primitief schijnen dat ze Adam en Eva al voor den geest moeten gekomen zijn wanneer ze de belofte van vruchtbaarheid en vermenigvuldiging in hunne verbeelding uitwerkten tot over het derde of vierde geslacht.... maar die toch op den huidigen dag ons nog even leelijk aankijken alsof er nooit een fransche revolutie en nooit een jaar '48 ware geweest. Doch wie kan ons ten kwade duiden dat wij, die na '48 zijn begonnen mee te spelen, niet gelooven willen dat de vooruitgang met dat jaar gestuit is tegen den bekenden hoogen muur die alle aardsche en hemelsche dingen begrenst; met andere woorden, dat het nu genoeg is, dat wij niet verder kunnen en niet verder mogen gaan? Wij staan op de schouders der liberalen van gisteren. Wij kijken dus verder dan zij. Wij hebben de resultaten van hun denken en strijden in den vorm van een leeslesje uit de volksschool ontvangen. Wij kunnen die les maar niet eenvoudig van buiten leeren en opzeggen, zonder ons als schooljongens te gedragen. Ook behoorden zij te bedenken, dat hun appèl op de krachtige en zelfdenkende jongelingschap der toekomst, 't welk we zoo menigmaal in toasten en redevoeringen uit hun bloeiperiode tegenkomen, door ons als volle ernst is opgevat.
Met welk recht nemen zij dan het air aan alsof wij hen miskennen zoodra we om meer licht vragen dan zij ons uit den aard der zaak konden geven? Wat geeft hun de vrijheid te beweren dat wij eeuwig aan hunne voeten
| |
| |
behooren te zitten, om te knabbelen aan de broodkorsten die zij ons genadig willen toereiken? Onder broeders gesproken, o Galilei, en dus zonder haat of nijd maar met vrijmoedigheid.... deze liberalen van gisteren zijn, de goeden niet te na gesproken, ondraaglijk pedant. Ze brengen ons daardoor honderdmaal op een dag in verzoeking van alle dankbaarheid op zij te gooien en hun te verwijten dat zij door hoogmoed bederven wat zij door ijver en volharding verkregen hebben. Een ouderwetsch antirevolutionair of conservatief zou 't menigeen onder hen niet verbeteren!
Verbeeld u! In stede van te erkennen dat zij zelven ook eenmaal jong zijn geweest, maken zij den titel van 't jonge Holland tot een scheldnaam en schudden het hoofd over elke poging die van overmoed schijnt te getuigen omdat.... ja, omdat ze niet lukte. Sinds wanneer geldt dan, ik vraag het, voor een liberaal 't succes meer dan het streven? Sinds wanneer oordeelen de liberalen elkander (als de partijgangers uit de dagen van het feodalisme) naar de soldij? Hebben zij ons niet den weg gewezen hoe men door volharding eindelijk bereiken kan wat men zocht!
En wat wij zoeken is immers niets anders dan de consequentie van 't geen zij ons verwierven? een noodzakelijke gevolgtrekking uit hun eigen beginselen? Als ze zeggen dat wij te ver gaan, dan klinkt dit als een meineed. Als zij willen dat wij ons tevreden stellen met hetgeen zij ons genadig en mild aanboden, dan is dit verraad aan de goede zaak. Het liberalisme van gisteren heeft dán alleen recht van bestaan, of liever van meepraten, wanneer 't in vollen nadruk van gisteren wil wezen, dat is: als 't erkent voor niet langer dan één dag in de wereld te zijn gekomen; als het, met aflegging van alle verwaandheid, gelijk alle rechtge- | |
| |
aarde vaders en moeders tracht voort te leven in de kinderen.
Doch gij weet hoe 't veelal gaat. Menschen van groote verdienste en veel talent zijn vaak kinderachtiger dan de kinderen. De lauwerkransen, die zij zich verwierven, worden het speelgoed van hun ouden dag. De rest doet de knorrigheid....
Is het dan noodig u met vele woorden te verklaren hoe, ten aanzien van deze lieden, de wrevel met de dankbaarheid en de spotlust met den eerbied vaak strijd voeren in ons hart?
Stel u maar eens voor: Copernicus had u verweten dat gij te ver gingt toen ge zijn stelsel tot het uwe maaktet, maar op uwe manier en naar uwe roeping!..... Zou het u duidelijk zijn geweest of ge om hem schreien moest of lachen??....
En nu over een geheel ander soort van liberalen: over liberalen wier voeten niet op het vastgetreden terrein van 't verledene rusten, maar op nog niet-ontgonnen, ja, op onbezochte gronden der toekomst, of... in de nevelen hunner verwachtingen en wenschen.
Het komt natuurlijk niet bij mij op, de bedoelingen van deze lieden te verdenken. Te goeder trouw laten zij hun Voorwaarts en Excelsior hooren, maar de vraag is of zij, met lichaam en ziel zich verplaatsende onder de dingen die nog komen moeten, tegelijkertijd kunnen blijven staan waar ze zich uit kracht van natuur en werkelijkheid feitelijk bevinden. De liberalen van morgen en overmorgen vergeten de eenvoudige waarheid, dat wij niet op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn. Zij constateeren niet, zooals gij gedaan hebt, feiten, die eeuwen lang bestaan hadden en slechts in de bewustheid der menigte behoefden opgenomen te worden; zij maken zelf de feiten zooals zij die graag hebben willen; zij breken den
| |
| |
draad der historie moedwillig af om te betoogen dat zij den steen der wijzen gevonden hebben.
De liberalen van morgen gaan daarbij minder ver dan hunne broeders van overmorgen, maar de methode is bij beiden dezelfde. De eerstgenoemden spreken op bezadigder en bescheidener toon, maar niet minder stellig dan de anderen. Zelfs meen ik dat wij tegenover hen dubbel op onze hoede moeten zijn, omdat ze veelal aan deftigheid winnen wat ze aan luidruchtigheid verliezen.... En deftigheid, o Galilei, is vooral bij de liberalen een hoogstgevaarlijk verschijnsel. Een deftige liberaal is de caricatuur van zichzelf.
Hoe zal ik u, die hoogstwaarschijnlijk niet eenmaal de zaadkorreltjes van deze sierplanten onzer moderne maatschappij onder de oogen gehad hebt, zoo'n liberaal van morgen teekenen? De man is moeilijk onder een scherp licht te brengen. Laat het u genoeg zijn als ik zeg dat hij 't best kenbaar is aan den ernst waarmee hij alles afkeurt wat niet in zijn kraam te pas komt. De meesten van zijn soort treft men in den welgestelden burgerstand aan. Zij hebben 't goed in de wereld. Zij gelden in hun kleinen kring voor orakels. Daarom zijn ze veelal opgeruimd als een augur. Gisteren nog kwam ik er een tegen. Volgens zijn stellig oordeel was onze geheele samenleving geen cent waard en zou de boel nooit goed worden, tenzij wij met al het oude en verouderde kortweg wilden breken. In de politiek kende hij geen andere wet dan die van verwisselen en veranderen. Al wat zijns inziens verouderd was moest eenvoudig dood verklaard worden. Geen oogenblik zag hij op tegen een grondwetsherziening. ‘Indien de bestaande grondwet niet deugt,’ riep hij, ‘gooi haar dan op zij en maak een andere. Indien zij die op dit oogenblik aan het roer van staat zitten niet precies aan onze
| |
| |
verwachtingen beantwoorden, zet ze dan af en neem mij en mijne vrinden of anderen, die er net zóo overdenken als wij. Tegen revoluties moeten we nooit op zien. De beste dingen zijn door revoluties tot stand gekomen. Indien de volksvertegenwoordiging haar plicht niet doet, laat het volk dan eenvoudig een nieuwe vertegenwoordiging kiezen. Wij moeten in elk geval vooruit. Wanneer de historische gegevens ons als zoo vele blokken aan 't been blijven hangen, dan kunnen wij niet loopen zooals 't behoort.’
In het godsdienstige was zijn oordeel niet minder stellig, zijn toon niet minder gedecideerd. Waarom was men zoo bang om de kerken af te breken en de kerkgenootschappen te ontbinden? 't Moest er immers toch eenmaal van komen. De geest van gemeenschapsoefening, die de menschen weleer kleinere of grootere congregaties deed stichten, had zijn laatste woord sinds lang gesproken. Indien niet, het nageslacht zou wel weer nieuwe congregaties stichten naar eigen smaak en goedvinden. Wij mochten het nageslacht niet aan banden leggen. Reeds te lang had men die methode van opvoeding op het sociale en kerkelijke leven toegepast. 't Was een wanbegrip dat wij de ervaring van hen die ons voorgegaan zijn niet konden missen. Ieder geslacht had zijn eigen behoeften en behoorde overeenkomstig die behoeften zijn eigen vormen te kiezen. 't Was mogelijk dat er duizenden en millioenen waren die bijv. altijd behoefte zouden hebben aan godsdienst: Ze konden hun gang gaan. Er stond tegenover dat er een zeer respectabele meerderheid was, die deze behoefte niet kende. Vrijheid ook voor hen! Het historische bewijs voor de waarheid van dit of dat gevoelen was een onding. Hoe eer men dat algemeen inzag, des te beter. De kanker van maatschappij en kerk was de vereering van de ve- | |
| |
teranen, van de autoriteiten die de traditie in eere hielden en daardoor een aangematigd gezag wisten te handhaven. Stort nieuw bloed in alle aderen der samenleving! Nieuw bloed is nieuwe kracht. Het oude is voorbijgegaan. Ziet 't is alles nieuw geworden!’ - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De liberaal van overmorgen is een echte kwâjongen. Hij doet niets dan kattekwaad en is daardoor de ergernis van allen die nog een greintje ernst bewaard hebben. Deze schamen zich over hem. Waarlijk, dat is geen wonder. Van het oogenblik waarop hij stem in den raad kreeg, heeft hij er een studie van gemaakt met de minst mogelijke inspanning van geest over het grootstmogelijk aantal dingen mee te praten. Van elke quaestie nam hij eenvoudig het laatst gesproken woord om daarna zijn philosophie - - - in de wolken te bouwen. De staat rust sinds voor hem op een contract; de moraliteit is in zijn oog een dwaasheid; de godsdienst vertoont zich aan hem (in kalme dagen) onder geen andere gedaante dan als een onschadelijke liefhebberij van enkele belanghebbenden. Van een staat die een zedelijke roeping te vervullen heeft, wil hij niets weten. Het huwelijk is voor hem doodeenvoudig een vorm van de samenleving, van nabij bekeken even dwaas als lastig. De menschheid behoort kort en goed met al die gekheden te breken.
Of de wereld gelukkiger zal zijn als wij dien weg eens opgingen, 't deert hem niet. Hij is liberaal en 't is den liberaal niet om geluk maar om waarheid te doen.....
Of de menigte rijp is voor zijn hooge wijsheid komt niet in aanmerking. De toekomst behoort aan de liberalen van zijn stempel. Overmorgen zullen allen erkennen dat hij gelijk gehad heeft en.... hem misschien nog een standbeeld oprichten.
| |
| |
Praat hem niet van de rechten der historie en val hem als je blieft niet in de rede met de lastige herinnering van proeven die mislukt zijn, of van stelsels die onder den druk van de eenvoudige practijk des levens als zeepbellen uit elkaar zijn gespat. Onze liberaal heeft met het verleden niets te maken. De omstandigheden zijn geheel anders geworden. De wereld is met reuzenschreden vooruitgegaan. Als de logge massa, die bij alles achteraankomt, niet mee wil dan zal hij haar wel meesleepen. Men moet slechts voor alles zorgen consequent, onverbiddelijk consequent te zijn. Men moet niet vragen waar men heden avond en morgen zal uitkomen; overmorgen zal de wereld wezen waar ze wezen moet. De teekenen der tijden zijn gunstig, ofschoon onze liberaal even dapper zou doorstappen al waren de teekenen der tijden niet gunstig. Heel de jeugd is 't met hem eens, al zou hij niet minder volharden indien de hoop des vaderlands hem unaniem ongelijk gaf. Wat hij nu eenmaal wil, dat wil hij. Wat hij weet, dat weet hij. Hij houdt zich maar eenvoudig aan de waarheid of aan de logica, die de waarheid vooruitloopt.
't Eenige wat hem wel eens in verlegenheid brengt is de vraag wat er na overmorgen moet gebeuren. Maar dat zal zich dan wel vinden.
Ik hoop hartelijk, o Galileï, dat ge uit deze weinige pennetrekken u een beeld zult kunnen vormen van deze uwe bastaardkinderen, die meer dan een onzer stoffen op hunne verwantschap met uwe doorluchtigheid. Tevens zal 't u dan duidelijk zijn waarom allen die 't wel meenen met het ware liberalisme noch van de straks besproken oudere broeders, noch van de jongeren weten willen. Zij bederven de goede
| |
| |
zaak. Zij brengen haar dag aan dag in discrediet bij de menigte, die toch reeds van nature geneigd is den vooruitgang met wantrouwen na te staren; zij geven wapenen in de handen van onze verklaarde vijanden, de conservatieven en de zoogenaamde anti-revolutionairen - - -, om van de ultramontanen te zwijgen. Immers, deze verwijten ons, die met hart en ziel liberaal zijn, dat we ons met die pedanten en kwasten inlaten.
Nu, dat zij verre! Meer dan ooit dringen de tijdsomstandigheden ons alle valsche vrienden van ons af te stooten en bij alles en tegenover alles onszelf te zijn. Vraagt ge nu waarin dit ons zelf zijn bestaat, met andere woorden, van welken aard en gehalte ons liberalisme dan wel is -, ik antwoord met de verdere uitwerking mijner, misschien niet volkomen juiste maar naar ik meen, in hoofdzaak duidelijke verdeeling: Wat wij ons als het ideaal-liberalisme voorstellen is niet dat van het verleden, niet dat van de toekomst, maar van het heden. Tusschen de liberalen van eergisteren en gisteren en de liberalen van morgen en overmorgen kiezen wij ons domicilie als liberalen van vandaag. Behoef ik u met vele woorden uit te leggen wat ik daaronder versta?
De liberaal van vandaag is de man die zijn liberalisme telkens weer tracht dienstbaar te maken aan de eischen en behoeften van het oogenblik, zonder te vergeten wat achter hem ligt of de oogen te sluiten voor de toekomst. Vandaag is eenmaal gisteren geweest; 't zal morgen en overmorgen worden. Maar vandaag is slechts vierentwintig uur. Een mensch met goede oogen en goeden wil kan die telkens in hun geheel overzien zonder zijn krachten bovenmate in te spannen. Hij houdt dus nog wat over voor 'tgeen na dezen komen kan. Wat hem voor den geest staat,
| |
| |
is niet een zoogenaamde gelegenheidspolitiek, maar het streven om op elk gegeven moment 't ideaal van het liberalisme te verwezenlijken, zonder de orde te verstoren en daardoor zelf oorzaak te worden van tijdelijke vertraging. Bij elke vertraging toch verliest het liberalisme zelf het meest. Geweldadige actie roept reactie in het leven. De geschiedenis heeft op honderd bladzijden het bewijs neergeschreven dat men, meenende op eenmaal, met een schok krachtig vooruit te zullen schieten, door overhaasting een eind weegs achteruit stoof. Met het oog daarop nemen wij uw ‘e pur!’ gaarne over, mits het niet als transactie- maar als volhardingsleus gewaardeerd worde.
Gij begrijpt dus dat onze sympathieën meer voor de liberalen der toekomst dan voor die van het verleden zijn. Daar de laatstgenoemden op een gegeven punt zijn blijven stilstaan, raken wij met elken dag verder van hen verwijderd. Ook stuit hun gemis van moed om consequent te denken ons tegen de borst. Doch daarom verachten wij de historie, zelfs de traditie niet. Ook in de traditie spreekt de wil van het algemeen zich uit. Ook in hare annalen legde het voorgeslacht een deel van zijn denken neer. Doch niet om ons te binden aan zijne uitspraken en meeningen, niet om ons over te halen tot aanbidding van datgene wat voor hen heilig was maar in den loop des tijds van zijn nimbus beroofd werd. 't Eenige wat de piëteit van ons mag eischen, is dat wij den ijver en de belangstelling van het voorgeslacht overnemen en op ons terrein doen wat door de vaderen gedaan werd in hunnen kring.
Ziedaar waarom wij niet gelooven in een onfeilbare grondwet, noch op politiek, noch op kerkelijk gebied, ons denken en doen niet gevangen geven onder eenig ander bindend ge- | |
| |
zag dan dat van eigen overtuiging en geweten. Al wat feitelijk in puin gevallen is, dat ruimen wij op, maar wat nog staat en levensvatbaarheid heeft trachten wij te behouden. Ja, daaraan pogen wij nieuwe duurzaamheid te verzekeren door het te wijzigen naar de behoefte van onzen tijd.
Pas dit beginsel toe op staat en kerk. Ge kunt daarbij veilig, mutatis mutandis, van uw eigen standpunt in de wereldgeschiedenis uitgaan. Immers, ook reeds in uwe dagen waren er toestanden die alleen kunstmatig nog in het leven gehouden werden, slechts gesteund door de domheid of het eigenbelang. En gij begrijpt dat dit crescendo gegaan is. Al wat zich zelf geoordeeld heeft, dat achten wij van de baan geschoven. Steekt het hier of daar het hoofd weer op, dan roepen wij volmondig en zonder aarzelen al onze geestverwanten te wapen. Worden er behoudsmannen gevonden die zoo'n verloren zaak nog ernstig bepleiten willen, dan gaan wij naar huis en aan ons werk, met de verklaring dat wij wel wat beters te doen hebben dan oude pleidooien op te rakelen. Klinkt dit wat bar en onvriendelijk, 't is onze schuld niet. Als wij anders handelden, zou de tijd voor werkelijk belangrijke zaken ons te eenemaal ontstolen worden. Want werkelijk zijn er ook heden nog, gelijk er alle eeuwen door geweest zijn, die niet de minste bescheidenheid te dezen aanzien aan den dag leggen: uitgedroogde advocaten met leelijke pruiken, die zoo kersversch uit de Rumpelkammer van het rijkskamergericht voor den dag zijn gehaald. Als wij hen niet afsnauwen, babbelen ze ons doof.
Doch dit belet ons niet, nu en dan tot onze leering en oefening in de archieven te snuffelen. Wat we daar vinden kan ons ten nutte komen wanneer we straks zelf de hand aan het werk moeten slaan. Waarlijk, die archieven zijn over- | |
| |
rijk! Of is 't niet belangwekkend zooveel, wat wij nu onder geen vorm langer kunnen dulden, zich in den loop der eeuwen te zien ontwikkelen? Is 't niet leerrijk op te merken hoe 't de kiemen der ontbinding in zich omdroeg; hoe de boomen, die eenmaal de plek innamen waar nu het graan welig groeit, niet onder de bijlslagen van den houthakker gevallen zijn - - - dan nadat ze inwendig verrot waren? Gij hebt dat gevoeld, o Galilei! en daarvan uw deel genoten.
De fransche revolutie (om mij tot het engst mogelijke terrein te beperken) heeft het privilegie niet gewelddadig vernield maar eenvoudig op zij gegooid, nadat het zich sinds lang onmogelijk gemaakt had. De rechten van den mensch zijn niet uitgevonden door eenige heethoofden die op het oogenblik waarop zij ze redden uit de klauwen van den overmoed zich aan hun beschermeling vergrepen. De betere begrippen hebben zich baan gebroken en de onheilige zijn vanzelf verdwenen. 't Is een wanhopig werk met het oude materiaal ook maar een hut te willen bouwen. Desgelijks gelooven wij dat de wereld afgerekend heeft met het priesterlijk gezag, al ontveinzen we ons niet dat het nog een zwaren strijd zal kosten eer de kracht van zijne legerbenden voorgoed gebroken is. Doch daarvan zeggen wij met volle overtuiging: ‘e pur!’ Door nevelen en donderwolken heen zal straks de zon schijnen; zoo zeker als de aarde draait.
Ik moet mij het genoegen ontzeggen dit thema verder voor u uit te werken. 't Is voldoende zoo gij de overtuiging gekregen hebt dat ook wij in u den vader van het moderne liberalisme willen blijven zien en vereeren, al wijzen wij het deelgenootschap aan de kwajongensstreken van menigen tijdge- | |
| |
noot af. Wij gelooven in den triumf der waarheid, in de macht van den vooruitgang, al houden wij geen gemeenschap met de uiterste linkerzij.
Daarbij protesteeren we nadrukkelijk tegen den eisch, nu en dan op hoogen toon gesteld door lieden die den baard nog in de keel hebben, dat we bij alles wat wij denken of spreken tot de uiterste consequentie zullen doorgaan. Wij nemen de vrijheid dit geheel en al aan onszelven te houden en achten ons aan niemand verantwoordelijk behalve aan Hem, die zich openbaart aan ons geweten. Wij wenschen geen andere rol te spelen dan waarmee gij en andere groote mannen u hebt vergenoegd, dat is: telkens te verzamelen en te schiften wat zich vertoont op de grooter of kleiner akkers, te midden van welke wij wonen, met het doel in de komende lente het beste en voedzaamste uit te zaaien. Wij voelen ons daarbij niet alleen maar steunen op Hem, die den wasdom geeft en ons telkens den lust vernieuwt om te arbeiden. Zijn wij niet maar een deel van dat groot geheel 'twelk wij de menschheid noemen? Is het richten tusschen levenden en dooden ons werk? Vordert een waarachtig gezonde levensopvatting niet dat wij bescheiden en voorzichtig zijn, maar ook doortastend en volhardend waar dit gevorderd wordt? Indien gij het meermalen genoemde woord ook al niet hebt uitgesproken, zonder twijfel hebt gij het toch in uwe gedachte gehad. Zelfs toen gij uwe stellingen herriept, kon 't niet bij u opkomen aan de waarheid van die stellingen te twijfelen.
Laat de critiek dan vrij haar gang gaan. Gij blijft de vader van het liberalisme. Wees gegroet!
|
|