| |
| |
| |
Hooger adel.
Zij had niets van de wereld gezien, niets dan haar vaders fabriek, die op vrij grooten afstand van de naaste stad lag. Die kleine wereld was zoo schoon, dat zij naar de andere niet verlangde.
Haar vader was rijk en trachtte den minste harer wenschen te raden en te voorkomen. Als hij zich een oogenblik aan het snorren zijner stoomraderen en het klepperen zijner molenwieken kon onttrekken, dan was zijn liefste plekje tusschen zijn vrouw en eenig kind, dan luisterde hij graag naar haar vroolijk gesnap, dat meer dan iets ter wereld de tooverkracht bezat hem de plooien uit het voorhoofd te strijken. Hare moeder was een verstandige vrouw. Zij leerde haar kind duizend dingen, die het waarschijnlijk nooit zou noodig hebben. Alleen omdat zij geen nufje naast zich wilde zien opgroeien, maakte zij van haar een huismoedertje in den dop.
Voor het volk van de fabriek was zij een kleine godin, die altijd voor iedereen een vriendelijk woord had, die steeds bereid was haar smeekend gezichtje tusschen het ongenoegen van den fabrieksheer en het kleine vergrijp van een zijner onder- | |
| |
hoorigen te brengen. Ook kenden alle zieken en ouden van dagen de mooie juffer en waren de kinderen dol op haar.
Behoef ik hier bij te voegen, dat de weinige buren uit den stand haars vaders, 't zij industrieelen als hij, 't zij rustige bewoners van buitenplaatsjes en optrekjes, even gunstig over haar dachten? dat zij overal welkom was als een zonnestraal in de lente?
Liever vermeld ik hoe ten gevolge van al deze indrukken in het klein, de wereld daarbuiten haar weldra beter kende dan zij de wereld; hoe er op uren en uren afstands menschen waren, die met ingenomenheid en bewondering over het mooie dochtertje van den rijken fabrikant praatten - - -, zelfs al hadden zij haar nooit gezien.
En we weten, als er menschen zijn die dat doen, dan zijn er altijd en overal andere (ditmaal jonge menschen), die hun oor te luisteren leggen, die 's nachts hun eigenaardige droomen droomen, die, als ze in het schemeruur bij den haard, of bij het dalen van de zon op een tuinbank zitten, hunne plannetjes voor de toekomst maken. Hoe licht strikken ze dan tusschen de bloemen en beelden hunner dichterlijke fantasiën het portret van zoo'n meisje! Hoe gereedelijk komt de wensch bij hen op, eens te onderzoeken of 't portret gelijkt op het origineel!
't Zal wel altijd een vraagstuk blijven of dit de eenige aanleiding was voor het feit, door haar ouders met zekere bezorgdheid en door haarzelve met nieuwsgierigheid opgemerkt, dat een welbekende jonker van hoog adellijken huize, die op een naburig dorp de geheimen der landhuishoudkunde scheen te bestudeeren, zich buitengewone moeite gaf om als huisvriend bij den fabrieksheer te worden toegelaten. Ik zeg: met bezorgdheid, want ofschoon er niets op den jonker te zeggen viel, hij integendeel te goeder naam en faam be- | |
| |
kend stond, hadden beiden, man en vrouw, een aangeboren gevoel dat vereeniging van adel en burgerstand een bedenkelijk waagstuk is .... Ik zeg: met nieuwsgierigheid, omdat zij die van het laatstgenoemde te eenenmaal onbewust was, in de komst van den nieuwen gast een afleiding en mogelijk, als ze even luisteren wou naar het tikken van haar hartje, straks nog iets meer dan een afleiding meende te vinden.
Nu, alleen hij, die de waarheid met geweld verkrachten wou, kon zichzelf of anderen wijs maken dat 't onnatuurlijk was, als een meisje dezen jonker meer dan gewone aandacht schonk. Of is dat schenken van aandacht bij jonge dames altijd een bewijs van coquetterie? Mij dunkt, er zijn honderd gevallen, waarin het een blijk van onschuld en eenvoud des harten mag heeten.
Ik sta er voor in, dit was het bij haar. Omtrent de gevolgen zijner bezoeken bleef zij even argeloos als rein. Zou zij anders haar gunstig oordeel over hem aan hare moeder hebben te kennen gegeven? Zoo onverholen, dat deze 't zelfs noodig oordeelde een preekje te houden over den grooten afstand tusschen een jonker en de dochter van een fabrikant?
Zij was het te dien aanzien met hare moeder niet eens. Ja, toen haar vader er zich in mengde en haar in treffende voorbeelden de rampzalige gevolgen van zulk een wanverhouding onder de oogen hield, toen bleek het, dat zij op dit punt een kleine radicaal was, radicaler dan de meeste menschen die er voor doorgaan.
Zij zag tegen baronnen en graven volstrekt niet op. Zij meende dat alle menschen gelijk waren, dat alleen de vraag naar onze verstandelijke en zedelijke waarde over rang en stand mag beslissen; dat iemand er niet meer, maar ook
| |
| |
vooral niet minder om was of er adellijk bloed in zijn aderen vloeide; dat alleen bekrompenheid de menschen met een anderen maatstaf leerde meten dan die de natuur, ja, God zelf aan de hand heeft gedaan.
Wat kon de man der industrie hier tegen zeggen? Moest het hem niet verheugen dat zijn kind zulke gezonde, echt liberale denkbeelden had? Waren deze niet de echo van 'tgeen hijzelf zoo in 't algemeen, zooals de Duitschers zeggen, in 's blaue hinein... honderdmaal had uitgesproken?
En toch, in dit bijzonder geval deed het hem lang geen onvermengd pleizier.
't Ligt niet in mijn plan hier de wordingsgeschiedenis van een reine en onbaatzuchtige liefde te schetsen. Haar verloop was in dit geval hetzelfde als in zoo menig ander, dat gij hoogstwaarschijnlijk zelf beleefd of in uwe naaste omgeving hebt gadegeslagen. Voor mijn doel is 't genoeg te vermelden, dat na een paar maanden de huisvriend zich voorgoed een plaats aan de tafel der ouders en in het hart der dochter veroverd had, en dat er weldra een dag kwam waarop de fabrieksheer den jonker, onder vier oogen, tot de bekentenis van zijne plannen bracht.
Die plannen waren eerlijk en loyaal. Er was, ook met de sterkste vooringenomenheid tegen den adel, niets anders van te zeggen.
De jonker verklaarde met fonkelenden blik dat hij overwonnen was door de schoone oogen, de vriendelijke stem, het onschuldige hart, het gezond verstand en wat niet al van het lieve kind -; dat hij voor haar bezit al zijn adelbrieven disponibel stelde; dat hij al zijn beroemde voorvaderen gaarne
| |
| |
wilde inruilen voor zoo'n aanstaanden schoonpapa; dat hij volkomen bereid was 't portret van den fabrieksheer, desnoods in werktenue, op te hangen in de galerij van zijn eigen beroemd geslacht, tusschen ridders in harnas en edelvrouwen in hermelijn.
Doch de fabrieksheer vroeg, en zeker terecht, of hij, de jonker, alleen te beslissen had?
En zie, dat was het geval niet. Op eenige uren afstands van de plaats waar de jonker zijn brieven van adeldom stond te verkoopen, leefde 's jonkers vader, en voorshands ging in alle dynastieke aangelegenheden 't gezag van dezen nog boven dat van den zoon. Doch de jonker zou dadelijk schrijven en - - - hij twijfelde niet of het antwoord zou gunstig wezen.
Was de jonker werkelijk dupe van zijn eigen droomen en wenschen? Of maakte de aanvankelijke overwinning hem te stout?
De adellijke familie in quaestie bewoonde een oud riddermatig goed; hetzelfde dat eenmaal door hun stamvader gebouwd was. 't Lag midden in de velden en weiden, die de leden van het geslacht, eeuw in, eeuw uit, hadden gevoed. Ook waren er een tal van historische herinneringen aan verbonden. Men miste in deze burgt geen enkele van die geheimzinnigheden uit het grijze verleden, waardoor kasteelen beurtelings voorposten der beschaving en barricaden daartegen zijn geweest.
De burgt had een sage en een legende.... Zij was door de Noormannen halverwege verwoest geworden en door de Spanjaarden vruchteloos belegerd toen Maurits de spitse bood aan
| |
| |
Spinola, en Frederik Hendrik zich den eernaam van Stedendwinger verwierf. Op de tinnen hadden jonkvrouwen gestaan en uitgezien naar ridders die naar het Heilige land togen, om nooit terug te keeren. In de kelders, waar nu het bier en de aardappelen bewaard werden, hadden heusche gevangenen gezeten, wilddieven, spionnen, of ook wel onschuldige marskramers, die door de dartele knapen van den baroen van het voorplein verjaagd waren, maar in hun te vroegtijdig rechtsgevoel zich aan die knapen vergrepen hadden toen ze hun met hun mars de hersens dreigden in te slaan. Ook waren alle bewoners sinds meer dan drie eeuwen niet te bewegen geweest om, na twaalf uur in den nacht, voorbij een hoek van zekeren toren te loopen; dit wijl een vroegere burgtvrouw daar spookte.
Was 't dan te verwachten, dat de oude baron zou toegeven op de eerste aanvraag van zijn zoon? dat hij zelf de hand zou slaan aan 't gebouw der voorvaderlijke grootheid?
't Is waar, de burgt was, trots de wanhopige krachtsinspanning van de twee laatste geslachten, feitelijk tot een ruïne vervallen. De tegenwoordige baron had haar zelfs met een burgerlijke hypotheek moeten bezwaren, en naar 't zich liet aanzien zou 't hierbij niet blijven. 't Is waar, de hypotheekhouders waren een winkelier in een kleine binnenstad en een kroeghouder die de paarden van den baron zeker honderdmaal eigenhandig water had gegeven; een man die zich weleer hoogst gelukkig gevoeld had, wanneer de groote meneer hem genadig goeden avond en goeden morgen zei.... Maar was dát een reden om tot de dochter van zoo'n fabrikant te zeggen: ‘Kom in onze armen en noem ons van heden af papa en mama’?
De jonker wisselde met zijne ouders vele brieven en scheen
| |
| |
toch geen voetbreedte te winnen; ja, ten laatste zelfs schreef de baron, met vol consent van zijne wederhelft en onder applaus zijner dochters, als ultimatum het volgende:
‘Ik verbied u onzen onbevlekten naam te bezoedelen door zoo vernederend een huwelijk. In naam van al onze voorvaderen beveel ik u, onmiddellijk elke betrekking met die familie af te breken.’
Doch toen ook antwoordde de zoon:
‘Ik ben door mijne eer verplicht u niet te gehoorzamen, hoe diep 't mij ook smarte. Ik kan en mag haar niet vaarwelzeggen, 't zou haar en mijn dood zijn.’
Dat was kras en sentimenteel genoeg -, doch de oude heer mocht er om vloeken of schaterlachen, met het oog op 't karakter van zijn stamhouder, werd hem de zaak zoo duidelijk als glas. Noch mama, noch een van de drie freules kon er, dit hoorende, langer aan twijfelen of 't zoon- en broerlief met de zaak wel ernst was.
Hadden we hem maar thuis gehouden! zuchtte mama. Was er maar een middel om hem weer thuis te krijgen, mokten de anderen.
Laat mij nu maar in eens vertellen wat het resultaat van dit alles was. Ik kan het kort samenvatten.
De baron gaf eindelijk brommend en knorrend toe.
Mevrouw de barones verklaarde voor God en menschen dat zij zich in het onvermijdelijke zou zien te schikken, maar dat zij 't hoogstvermoedelijk niet lang overleven zou.
De drie freules zwoeren dat zij 't haar broer nimmer zouden vergeven, dat ze haar burgerlijke schoonzuster zouden kwellen en martelen zooveel als schoonzusters maar immer vermogen.
| |
| |
Daartegenover zou de fabrieksheer stellig de verklaring hebben afgelegd, dat hij, ondanks hun prachtige herinneringen uit de dagen van Nimrod en Nebukadnesar, niets te maken wou hebben met de ruïne.... Doch zie, toen had zijn kind de armen om zijn hals geslagen en hem bij al wat heilig was verzekerd, dat hij de beste aller papa's zou wezen zoo hij maar even de moeite nam zijne handen op het hoofd van haren jonker te leggen en hem te zegenen. De man kon daar niet tegen, en het kind kreeg haar zin.
Nu begrijpt ieder gemakkelijk dat er onder zulke omstandigheden nogtans geen denken was aan een vroolijk verlovingsfeest. De waarheid is dan ook, dat de arbeiders van de fabriek bij die gelegenheid meer pleizier hebben gehad dan de wederzijdsche ouders.
Toch eindigde het feest niet zonder dat de oude barones haar aanstaande schoondochter uitgenoodigd had eens spoedig kennis te komen maken met de freules, die alle drie hoofdpijn hadden gehad toen papa en mama naar het huis van den industrieel reden. 't Waren lieve, hoogst beschaafde meisjes, van wie een eenvoudig natuurkind misschien nog 't een of ander zou kunnen leeren.
Een week of wat later werd, op dringend verzoek van den jonker, aan die uitnoodiging gevolg gegeven. Veertien dagen van meer intiemen omgang zouden, dacht hij, voldoende zijn om de zusters een overtuiging te schenken, die dagelijks meer de zijne werd: dat hij een engel gevonden had, een geboren prinses, in natuurlijke bevalligheid, onschuld en eenvoud niet te overtreffen.
| |
| |
Mama en de freules zaten haar in de groote zaal op te wachten. Toen zij het rijtuig op de kiezels van 't voorplein hoorden kraken, vernieuwden de zusters in alle gauwigheid haar eed en knikten elkaar toe, dat ze onverbiddelijk moesten wezen. Daarna rezen ze alle drie tegelijk als staken op en lieten zich stuk voor stuk door mama voorstellen, alsof ze zoo pas uit het museum van antiquiteiten der familie voor den dag gehaald waren en, na gebruik, weer zouden derwaarts gebracht worden.
Toch waren ze geen van drieën oud of ook maar bejaard. Zelfs kon niemand haar zekere gratie en lieftalligheid ontzeggen. Als zij haar natuur lieten spreken, als zij onder haar gelijken geen keurslijf van aangenomen deftigheid en preutschheid aanhadden, dan, zei menigeen, waren 't lieve meisjes -; maar ze hadden nu dat keurslijf aan en zoo stevig mogelijk toegehaald, ten einde de burgerlijke aanstaande zuster ontzag in te boezemen, haar reeds bij den aanvang te doen gevoelen, dat zij nooit lief en vertrouwelijk met elkaar zouden worden, dat ze haar beschouwden als een vreemde, een indringster, die zij alleen verdroegen om haar fatsoen en des lieven vredes wil.
Als jonge dames elkander kwellen willen, overtreffen ze Von Moltke in taktiek. Als zij 't er op toegelegd hebben de pijlen van haat en nijd in elkanders hart te drukken, dan zijn ze onverbiddelijk.
Gelukkig dat de aangeboren goedhartigheid der vrouw deze infernale plannen gewoonlijk tegenhoudt, dat de meeste dames te weinig volharding in de boosheid hebben om de duivelsche onderneming niet halverwege te laten steken.
Doch de freules hadden nu eens niet met haar aangeboren goedhartigheid te doen, maar met de eer der familie. Zij wa- | |
| |
ren in eigen oogen de wachtsters van het wapenbord, die als de herauten en wapenkoningen moesten zorgen, dat geen vlekje dat bord bezoedelde.
Daarom waren ze wel van den morgen tot den avond vol beleefdheden en voorkomendheden voor haar gast, maar wikkelden zij tevens elke beleefdheid als een ulevel in een kleine hatelijkheid, die den vorm van een vriendelijke terechtwijzing of van een verontschuldiging voor haar gebrek aan opvoeding had. Zij overstelpten haar bovendien met de meest ingewikkelde genealogische bijzonderheden, die zij als de aanstaande van het toekomstig hoofd der familie behoorde te kennen, maar die haar tevens diep moesten doen gevoelen hoe rampzalig iemand is, die om zoo te zeggen geen voorouders gehad heeft. Zij trachtten haar recht duidelijk te maken, hoe 't kwam dat graaf die of baron die, wiens naam zij misschien door papa had hooren noemen, een neef was; ze lieten haar in de bibliotheek de portretten van al de voorouders kijken, en maakten om harentwil de blanke handjes vuil aan leelijke folianten, waarin de jonker vroeger ook zoo'n schik had gehad, maar die hij nu geheel scheen te verwaarloozen.
Daarbij informeerden zij als terloops of 't niet erg vervelend was in zoo'n fabriek en of de menschen, die daar van tijd tot tijd bezoeken kwamen afleggen, niet erg burgerlijk waren; ja, ze moedigden haar aan om veel te vertellen uit de kringen waarin zijzelve tot nog toe verkeerd had. De freules waren daar te eenemaal vreemd. Vroeger, toen zij op kostschool waren, hadden ze evenwel dikwijls gehoord, dat men zich ook onder burgermenschen nu en dan kostelijk wist te amuseeren.
Met dien natuurlijken tact, dien haar vader zoo dikwijls bewonderde en die haar belet had in den jonker iets meer
| |
| |
dan den man naar haar hart te zien, hield zij zich of ze het hatelijke van al deze aanvallen niet begreep, terwijl zij zich wreekte door, waar 't pas gaf, haar indrukken van de ruïne tegenover de valsche voorstelling van het leven daarbuiten te stellen. Zij critiseerde de gezichten, de houding en de kleeding der voorvaderen van haar aanstaanden man, alsof 't geen veldmaarschalken en opperjagermeesters geweest waren. Zij critiseerde de genealogische bijzonderheden, die haar meegedeeld werden, als ware 't een onverschillige zaak of iemand verwant is aan een minister dan aan een klepperman. Radicaler dan de brutaalste democraat stelde zij hare theorieën van de gelijkheid aller menschen tegenover den adeltrots van duizenden en de eischen van een welbegrepen staatsbelang. Fier lei zij het hoofd in den nek, vooral toen zij van de industrie en hare wonderen verhaalde.
Of de dames haar haatten!
De jonker merkte van dit alles niet. Door 't geen hij zag en hoorde, groeide zijn hart in de blijde overtuiging dat het ijs smolt, dat de jonge argelooze natuur zijner lieve zusters hem weldra gelijk zou geven. Trippelde het viertal niet elken morgen, zoodra het ontbijt was afgeloopen, als jonge vogeltjes den stoep af en den tuin binnen? Vochten de freules niet, bij manier van spreken, om de schoone logée als hij er bij was? Nu en dan moest hij zelf zich dientengevolge het gemis van haar bijzijn getroosten ja, 't gebeurde dat de zusters haar aan zijn arm ontvoerden, dat ze haar meenamen tot geheime overleggingen en plannetjes waarvan de jonker niets weten mocht.
't Lag niet in haar plan hem beter in te lichten. Hoeveel zij ook leed onder die suikerzoete kwellingen, deed zij al haar best hem niets te laten merken. 't Zou wel beter wor- | |
| |
den. Het zou haar wel gelukken den toegang te vinden tot de harten die zij zoo graag wilde liefhebben om zijnentwil. Zoolang ze kon zou zij hem de grievende ondervinding sparen, dat een zijner zoetste wenschen in ijdelheid en rook vervloog. Daarbij stelde zij gansch rustig hooghartigheid tegenover trotschheid!
En zoo geschiedde het dat er aan het einde van die veertien dagen, van welke de jonker zich gulden vruchten beloofde, niets gewonnen was.
Zij voelde dit maar al te diep toen de aanstaande schoonmama haar vergunde een kouden kus op de toegestoken wang te drukken. Zij voelde dit bij elken handdruk met de freules gewisseld.
Sommige kussen en handdrukken zijn welsprekender dan woorden; ze zeggen juist het tegenovergestelde van 't geen de mond uitspreekt.
En onder dien indruk kwam zij weer in haar vaders huis en vertelde - - - dat 't haar wel vreemd geweest was in den beginne, maar dat zij heel vriendelijk, naar omstandigheden bijna al te vriendelijk, ontvangen was.
Of zij kon huichelen! Papa en mama waren er beiden de dupe van.
Een jaar later aanvaardde zij de titels en waardigheden eener hoogwelgeborene en verliet, innig gelukkig in de toenemende liefde en achting van haar man, de ouderlijke woning.
De fabrikant had gezorgd dat in al de wenschen en behoeften zijner kinderen ruimschoots voorzien werd. Dringend had hij er op aangehouden, dat men dit uitsluitend aan hem
| |
| |
zou overlaten. Hij had het zoo kiesch gedaan dat de familie er zich onmogelijk door beleedigd kon achten.
't Was immers zijn dochter, die hij uithuwelijkte, en wel aan een man die haar innig liefhad? Men moest hem het voorrecht niet misgunnen haar een uitrusting te geven als van een prinses. De baron mocht hem het genoegen doen te gelooven dat het werkelijk een voorrecht was als niemand er zich mee bemoeien wou.
Genadig had de baron hem de gevraagde gunst bewezen.
Onder den indruk dat de kogel nu toch door de kerk was en er niets meer aan te veranderen viel, hadden de freules in de eerste drie maanden van het huwelijk een wapenstilstand gesloten.
Misschien hadden zij de handen te vol met de vergoelijking van het feit in den kring harer vriendinnetjes, met het afweren van den boozen invloed, dien de misstap van haar broer op haar eigen toekomst kon uitoefenen. Onbewust van den toestand waarin haar vader feitelijk verkeerde, beschouwde ieder der jonge dames zich van nu af als een soort van erfdochter en sloeg de schrik haar om het hart bij de gedachte, dat de adellijke vogels den weg naar de oude burgt niet meer zouden weten te vinden nu de burgerlijke windvlaag der industrie een heel stuk van den toren in de modderige gracht had doen storten. Zij waren dientengevolge stemmiger en deftiger dan ooit; zij bladerden als 't ware den ganschen dag in muffe familiepapieren.
En ondertusschen leefde ons jonge paar in de gouden eeuw. Honderdmaal op éen dag verzekerde de jonker zijn jonge vrouw at zij van hooger adel was dan een koning of keizer op aarde
| |
| |
kan verleenen; dat hij haar vasal was, de gewillige dienaar harer wenschen voor geheel zijn volgend leven. Waarom kon zoo'n leventje niet eeuwig duren? Als twee minnende harten de maatschappelijke vraagstukken moeten oplossen, blijft er immers niet één onopgelost?
Maar ongelukkig kreeg de jonker op zekeren morgen in zijn hoofd, dat de zusters getuigen behoorden te zijn van zijn huiselijk geluk. Ze moesten nog weer eens met eigen oogen zien hoe wijs en verstandig zijne keus was geweest.
Dientengevolge werden ze geïnviteerd, een voor een, of, als zij dit liever wilden, alle drie tegelijk. Ze zouden als prinsessen ontvangen worden.
Was 't onnoozelheid, ijdelheid of goedhartigheid, dat zijzelve die invitatie schreef en in dien vorm schreef?
Ik geloof dat er een beetje ijdelheid onderliep, maar ik weet zeker dat goedhartigheid den boventoon voerde.
Waarom zou zij, die zoo nameloos gelukkig was, hare schoonzusters niet kunnen overtuigen dat zij haar wilde liefhebben en recht gezellig doen deelen in haar zaligheid? 't Was immers om hem, die van tijd tot tijd toch al moest hooren, dat hij zijn adelbrieven verkocht had voor een handvol goud?
De freules kwamen een voor een en waren stuk voor stuk allerbeminnelijkst. Zij prezen het huiselijk geluk van haar broer genadig; zij keken langs haar opgetrokken neusjes zoo welwillend op zijn mooie meubels en zware tapijten neer, dat het bloed der vrouw des huizes honderdmaal op een dag naar het hoofd steeg, dat het wonder boven wonder was, zoo zij niet in spijtige tranen uitbarstte.
| |
| |
Alles was prachtig. Alleen de smaak ontbrak. Alles droeg den stempel van duur en kostbaar. Alleen kon men wel zien dat haar vader een slechten raadgever had gehad bij de keus der kleuren. Er was geen harmonie, geen haut goût in al die mooie dingen. O, men nam het haar en haar ouders niet kwalijk -, maar 't was toch wezenlijk al te gek. Ze moest de zusters welwillend toestaan het een en ander even te veranderen. 't Was niets als ze onder elkaar waren, maar ze mochten er niet aan denken dat oom die en die en tante zus en zoo en neef van dit tot dat het zien zouden; zij was nu barones in optima forma. De eer der familie ging haar even goed als de schoonzusters aan.
Of zij 't onaangenaam vond, dat men aanmerkingen maakte? Och, 't waren geen aanmerkingen, 't waren vriendelijke opmerkingen. Zij was te lief en te goed om zoo iets kwalijk te nemen.
Wat zij leed onder dit alles! 't Meest had zij te stellen met de fierheid van haar hart, dat schier berstte onder den druk harer handen - -; maar 't was alles om zijnentwil!
O, om zijnentwil verdroeg zij nog meer kwellingen. Zij vergezelde hem in kringen, waar ze wist en pijnlijk ondervond eeuwig een vreemdeling te zullen blijven. Zij deed hare oogen dicht toen de oude baron driemaal achtereen een aanval van zijn rhumatiek kreeg, precies op den dag waarop zij een groot diner had aangelegd om de wederzijdsche familiën aan één tafel te vereenigen. Zij zocht en vond zelfs toen duizend argumenten, om haar eigen vader tot het geloof te brengen dat alleen een boosaardig toeval hun deze poets had gespeeld.
't Zou haar man immers als vuur op het hart branden, zoodra ze bemerken liet hoe diep die beleediging haar griefde?
En toch kwamen er dagelijks nieuwe bij.
Mevrouw de barones was altijd uit als zij haar eigen goed- | |
| |
hartige moeder met bidden en smeeken had overgehaald haar voor de laatste maal nog eens te vergezellen naar de oude burgt. 't Was een schrale troost dat er dan onfeilbaar den volgenden dag een briefje kwam met het stereotype verzoek haar mama duizend excuses te maken. Men was wanhopig, dat het telkens zoo ongelukkig trof. Men zou zich gelukkig rekenen als dit toeval haar niet afschrikte. Men gaf, zooals zij wist, nooit groote partijen, maar had toch stellig het plan hare familie eerlang eens formeel te noodigen.
Maar van die formeele uitnoodiging kwam nooit iets; ja, reeds was de verhouding zoodanig dat haar eigen vader formeel verbood hare moeder nu of ooit naar ‘dat trotsche volk’ weer mee te sleepen, en op zijn eigenaardig krachtige wijze beduidde, dat hij met den adel niets meer te doen wou hebben. Zijn schoonzoon, hij moest het erkennen, was een nobele vent, maar de rest kon hem gestolen worden.
Tusschen de oude en de nieuwe wereld stond zij dus als 't ware alleen. 't Zij ze in de ruïne een zonnestraaltje poogde op te vangen, dat door de verweerde ruitjes in de kille vertrekken viel, 't zij ze naar de inspraak van haar hart in de fabriek zich warmen ging aan het vuur, dat zoo vroolijk knetterde en zoo hoog opvlamde, ze was niet op haar plaats.
In het eerste geval was 't haar of ze vader en moeder verloochende. In 't tweede of zij hem verried, wiens naam en titels zij had aanvaard, die haar zoo innig liefhad, die niet opmerkte hoe zij leed - en als hij 't scheen te bemerken haar zoo smeekend drong, dat zij toch sterk zou blijven tegenover een maatschappelijke noodzakelijkheid aan welke hij zelf van zijn geboorte af gekluisterd was.
| |
| |
Een viertal jaren ging voorbij, zonder dat de verhouding ook maar in 't minst veranderde. De oude baron bleef even plechtig-hooghartig als hij van den beginne geweest was, al gaf hij haar nooit de minste aanleiding om te haren opzichte over gebrek aan beleefdheid of voorkomendheid te klagen. Zelfs was hij nu en dan recht hartelijk en bijzonder ingenomen met de twee kleine jonkertjes, die zij grootpa leerde zeggen. Als deze op zijn knie zaten en aan zijn bakkebaarden trokken, vergat hij dat zij de eersten in zijn geslacht waren die burgerlijk bloed in de adren hadden. En als zijne schoondochter hem daarbij een geurig kopje thee schonk en recht gezellig babbelde over haar man en haar huiselijk geluk, dan waren er zelfs oogenblikken, waarin hij geneigd scheen haar de zonde te vergeven.
Alleen bleef hij, met een ijver en tact een betere zaak waardig, elke aanraking met haar vader ontwijken, terwijl deze van zijn kant met den dag onbillijker en onverdraagzamer werd tegenover 't geen hij ‘kalen adel’ noemde. Papa, de fabrikant, had zich zelfs een paar maal niet laten weerhouden zijn hart op dat punt te luchten in de tegenwoordigheid van zijn schoonzoon, die tot haar groote blijdschap en dankbaarheid zich maar gehouden had alsof hij 't niet begreep.
Er kwam een dag van wraak en vergelding. Hoe gelukkig was zij, toen die dag kwam, dat ze geleerd had in de liefde voor haren man alle wraakzucht te smoren.
De oude ruïne viel eensklaps in elkaar; dat is, de winkelier en de herbergier, die hypotheek op het perceel hadden, dreigden met een openbare rechterlijke verkooping omdat de baron reeds verscheiden kwartalen van de rente ten achteren was.
| |
| |
Zij waren huisvaders. Zij hadden in zaken hun eigenaardige ofschoon, volgens den baron, echt burgerlijke denkbeelden. In hun oogen had een ruïne niet meer waarde dan de sloopers er voor zouden bieden... en deze geven, zooals wij weten, geen cent voor voorouders en oud-adellijke traditiën.
Zij was de eerste die het vernam en de eerste die begreep dat ze verplicht was voor hare aangehuwde familie in de bres te springen; ja, zij voorkwam hierbij de stille wenschen van haren man en spaarde den bejaarden edelman de vernedering van hare hulp in te roepen. Was zij niet medeerfgename van de eer van zijn geslacht? Zou de schande op zijn sneeuwwitte kruin niet ook rusten op het hoofd van haren echtgenoot en op de blonde vlaskopjes aan hare knieën!
In die overtuiging, en met volkomen aanvaarding van den toestand, ging zij tot haar vader en beduidde hem, dat het zijn plicht was de familie te redden, zonder haar eergevoel te kwetsen. De hoogwelgeboren vrouw, die zij haar mama mocht noemen, en de freules die hare zusters heetten, behoefden niet eenmaal te weten aan wien zij haar redding te danken hadden.
Wie begrijpt niet wat die stap haar kosten moest? Wien moet het worden uitgelegd hoe de fabrieksheer zijn smeekend kind ontving?
O, de wraak is zoet, dubbelzoet als het noodlot haar van ons overneemt. Beleedigd in elke kleine en groote grief die haar aangedaan was, achtte vader 't zijn plicht dien trotschen adel nu eens goed te laten voelen hoe zij haar miskend hadden. Was 't bovendien niet schandelijk dat de oude baron jarenlang geteerd had op de vlijt of spaarzaamheid van zijne voorzaten? En was 't niet in 't welbegrepen belang der maatschappij als hij en zijne gelijken eens leerden
| |
| |
inzien dat ieder, die met hoofd en handen zijn brood verdient, hun meerdere is?
O, hij was niet ongeneigd te helpen. Hij zou gaarne het zijne doen om ze uit de handen van den winkelier en den kroeghouder te redden, maar zij moesten openlijk vernederd worden; zij moesten openlijk tot hem komen om zijn bijstand af te bedelen. Zij moesten gedwongen worden openlijk te erkennen, dat zij hem en haar moeder, en bovenal dat ze haar schromelijk beleedigd en gegriefd hadden. Eerst daarna....
Waarom wierp zij het hoofd in den nek en wees zij elke gedachte aan hulp fier af, als deze tot dien prijs moest gekocht worden?
Nog eens, omdat de naam der adellijke familie ook de hare was; omdat haar man, hare kinderen de schande zouden oogsten als de hagelbui op de voorvaderlijke velden viel. Neen, tot dien prijs wees zij elke hulp af.
Was 't niet hard, ontzettend hard, dat zij op deze verklaring voor het eerst, en wel uit den mond van haar eigen vader, den schimpnaam moest hooren, dien zij vijf jaar lang op de lippen van haar aangetrouwde familie had zien zweven: ‘Parvenue.’ Parvenue?!!
O, hij meende 't zoo kwaad niet. Zij moest 't hem ten goede houden als hij zich wat bar uitdrukte. Maar hij was niet gewoon van zijn hart een moordkuil te maken. Hij had nooit kunnen verwachten uit den mond van zijn eigen miskend, beleedigd, gegriefd kind een verdediging te hooren van ‘dat volk.’ Vorderde hij te veel nu hij haar wreken wilde?...
Zij wist hare ontroering meester te worden en verklaarde, hooghartig als eene vorstin, dat zij geen wraak begeerde, dat zij liever in de vernedering met haar man en kinderen zou dee- | |
| |
len, dan haar vader een onedel gebruik te zien maken van zijn geldelijk overwicht.
Of was het een onheilig beginsel, door de ware aristocraten van alle eeuwen in eere gehouden, dat aan kinderen en kindskinderen de heilige verplichting oplegde om voor de eer van het wapenbord op te komen? Neen, dat beginsel was eerbiedwaardig. Haar vader zou de eerste zijn om 't te erkennen. Of was hij, de industriëel, de man die zijn naam in de handelswereld gevestigd had door inspanning en vlijt, was hij minder bezorgd voor zijn eer, dan haar adellijke bloedverwanten voor de hunne?
Indien zijn firma ooit bedreigd werd met een schandelijk bankroet, dan mocht de Hemel geven dat er niet minder eergevoel gevonden werd bij wie er na hem komen zouden!
Wat kon onze industrieel daartegen zeggen? Wat baatte 't hem, dat hij pruttelde en opmerkte dat 't een geheel ander geval was? Hij moest in zijn hart erkennen dat wij allen op onze beurt een soort van aristocraten zijn, dat het goed is wanneer wij die rol maar met eere vervullen.
En op dien toon ging zij voort, totdat het hem hinderde dat zij niet als vanouds de armen om zijn hals sloeg en als een bedorven kind smeekte dat papa haar zin zou doen - alleen wijl zij 't verlangde. Verduiveld! het kleine nest was hem boven het hoofd gegroeid. Die adeldom was hem te kras. Alleen vroeg hij, en hierin zou hij toch wel gelijk hebben, of zij soms meende dat dat trotsche volk 't haar dank zou weten? of zij dacht dat ze haar voortaan met meer onderscheiding, meer eerbied behandelen zouden?.... Hij wist wel beter. Haar kieschheid zou hen nog trotscher maken.
't Was mogelijk! Maar wat zij vroeg, dat vroeg ze immers ook in haar eigen belang. Zij was deelgenoote in de firma.
| |
| |
Er speelde een straaltje van een glimlach om haar mond, toen zij deze vergelijking maakte; en de oude heer, die met zijn figuur verlegen werd, greep den olijftak met beide handen aan.
't Einde was een algeheele verzoening en - het besluit van den industrieel: zijn geldkas tot hare beschikking te stellen. Zij moest maar doen wat ze niet laten kon. Als hij er persoonlijk maar niet in gemoeid werd!
Zij heeft van het open crediet een edel gebruik gemaakt. Het bleek dat haar burgerbloed niets geleden had door de vermenging met den adel. Zuinig, met overleg, met den eigenaardigen tact van iemand die de waarde van het geld kent, heeft zij geopereerd. Wat de winkelier en herbergier te vorderen hadden, dat werd hun tot den laatsten cent toe uitbetaald, maar ook niets meer. Aan de redding der drenkelingen werd geen el touw meer besteed dan noodig was.
Daardoor beperkte zij niet slechts de edelmoedigheid van haar eigen vader tot de noodzakelijkste grenzen, maar ze maakte ook den last der dankbaarheid voor haar echtgenoot niet zwaarder dan onvermijdelijk was.
De oude baron was de eenige, die alles van de zaak te weten kwam. Als zijne schoondochter hem niet verzekerd had, dat haar vader liefst nooit meer van de zaak wou hooren en een instinctmatigen afkeer van dankbetuigingen had, dan zou hij dezen een bezoek gebracht, of voor 't minst een briefje geschreven hebben. Nu liet hij zich gemakkelijk overhalen 't om harentwil achterwege te laten. Als zij dan maar uit zijn naam......
Nu dat nam zij op zich.
| |
| |
Mama en de freules hebben nooit iets van 't geval geweten, of, zoo zij begrepen hebben wat er gebeurd was -, dan - - - hebben ze zich verwonderlijk goed gehouden.
En dus won zij er niets mee?
Neen. Tenzij gij in rekening wilt brengen: de vermeerderde liefde van haar man; zijn versterkte overtuiging, in de dagen van spanning en later duizendmaal herhaald, dat zij, de dochter van een burgerman, van hooger adel was dan hij, dat zij zich gemésallieerd had, indien er van mésalliance sprake kon zijn.
Nu, dien lof kon en mocht zij zonder blozen aanvaarden; want werkelijk, er is een hooger adel dan de adel der geboorte.
|
|