| |
| |
| |
De commune te Amsterdam.
1 Januari 1748.
Ik ben maar een eenvoudig burgerman. De kaarsenwinkel, waarin ik tot nog toe, door 's Heeren goedheid, ruim mijn brood verdien, is voor vijfenzestig jaar door mijn grootvader opgericht. De kaarsen zijn in dien tijd wat hooger in prijs geworden, maar de winkel is dezelfde gebleven. Ook heb ik al de kleinkinderen van grootvaders klanten aan de toonbank, en hoop ik door een prompte en civiele bediening de affaire in denzelfden staat aan Cornelis over te dragen. Ik durf wel verzekeren dat hij meer dukaten tusschen 't linnengoed, en meer contanten in de la zal vinden, dan ik bij mijn vaders dood vond. De goede man had zich laten verleiden om een halve lading kaarsen aan een kapitein van zijn kennis toe te vertrouwen, in de hoop dat hij in eens een rijk man zou worden, wanneer de kapitein maar, zooals hij stellig verzekerd had, door de Fransche kapers wist heen te komen. Maar 't kwam glad verkeerd uit. De kapitein werd met zijn heele schip prijs gemaakt en zat zeven jaar in Toulon. Toen hij weer in 't vaderland terugkwam was mijn vader al drie maanden
| |
| |
dood, en had hij dus niet eens 't pleizier van te vernemen hoe alles in zijn werk was gegaan.
Ik geloof eigenlijk dat de ongelukkige onderneming hem den dood heeft gedaan, want in de laatste zeven jaren had hij, om zoo te zeggen, geen gezond uur meer. Zijn laatste woord was: ‘Jongen blijf jij, wat er ook gebeurt, bij je winkel.’
Ik heb dien raad getrouw opgevolgd en met vlijt en zuinigheid den boel er weer bovenopgehaald. Toen ik begreep dat wij met z'n bei'en er beter zouden doorkomen dan ik alleen met de oude meid van mijn vader, die mij altijd ‘jongeheer’ bleef noemen (en eene moei had waar ze alles naar toesleepte wat ze meende dat ik wel missen kon), toen heb ik mijn Maartje getrouwd. Domine Meijers zaliger, die bij die gelegenheid een woord sprak dat mij door merg en nieren ging, zei altijd dat dit de knapste streek van mijn leven geweest was, en ik geloof dat de man gelijk had. Maartje is de zuinigste huisvrouw die er in heel Amsterdam te vinden is. Van de vijf kinderen, die zij mij gaf, heb ik er vier met een bloedend hart naar 't kerkhof gebracht. Onze Cornelis is altijd een jongen als een wolk geweest. 't Is maar jammer dat zijn moeder hem zoo bederft. Dat hij met de linnenmeid van burgemeester Corver aan 't vrijen is zal hem, zegt ze, geen kwaad doen in de wereld; maar ik vrees, ik vrees.... dat hij geen zin in den kaarsenwinkel houdt. De jongelui willen tegenwoordig allemaal verderop; zij zetten hun zinnen liefst op een stadspost en willen bode of zoo iets worden. Ik vrees dat de meid hem hierin stijft. Zij heeft een wit voetje bij mevrouw de burgemeestersche, en verbeeldt zich misschien wel dat haar mooie gezichtje niet past bij die vette kaarsen. Nu, ik verzeker haar dat mijn Maartje indertijd ook een snoeperig bekje had, en die heeft haar neus toch nooit voor 't kaarsvet
| |
| |
opgetrokken. Als zij er openhartig mee voor den dag komen, zal ik ze ronduit mijn meening over die materie zeggen. De politiek is vrij wat gevaarlijker dan de winkelaffaire. Groote kasteelen vatten meer wind dan lage hutten, placht mijn vader zaliger te zeggen, en hoe minder een burgerman zich met de zaken van staat of kerk inlaat, hoe beter. Ik voor mij zou niet eens met meneer den Prins willen ruilen, al heet hij sinds een halfjaar Erfstadhouder, en al heb ik hem voor een halfjaar in een koets met zes schimmels door Amsterdam zien rijden. Cornelis meent stellig gehoord te hebben dat de man met zijn eigen grootheid verlegen is, en dolblij zou wezen als hij weer stilletjes in Leeuwarden zat. Ik wil 't graag gelooven.
| |
4 Januari.
Gisteravond heb ik met Cornelis over zijn vrijage gesproken en hem rondweg gevraagd, of ik mis of wis gekeken had dat de meid haar neusje voor den kaarsenwinkel zou optrekken. Hij heeft geen ja of neen gezegd, maar mij een heeleboel moois van burgemeester Corver en zijn invloed verteld, wat bij mij 't eene oor in en 't andere oor uit zou gegaan zijn, als mijn eigen vleesch en bloed er niet bij betrokken was. Ik heb hem gezegd dat in mijn oog een eerlijk winkelier, die zich zelf bedruipen kan en zich voor niemand te schamen heeft, ruim zooveel waard is als iemand die door burgemeesters gunst een postje bekleedt en morgen net zoo gauw kan weggejaagd worden als hij er aan gekomen is. Ik kan Goddank mijn ooren schudden dat ze klappen, en daar hij maar ons eenig kind is en de winkel van ouder tot ouder op vader en zoon is overgegaan, zou ik 't een roekeloos en Godverzoekend
| |
| |
pogen vinden om elders te gaan zoeken wat voor hem thuis voor 't grijpen ligt.
Ik geloof dat mijne woorden nog al invloed op hem gehad hebben; ten minste, hij heeft mij beloofd er met zijn Doortje eens ernstig over te zullen praten. Ik behoefde niet bang te wezen dat het bij hen al een vast plan geworden was. 't Heele geval was, dat de burgemeestersche zoo tegen Doortje gezegd had, toen zij hoorde dat ze aan 't verkeeren was: ‘Nou meid! je hebt ons altijd eerlijk en trouw gediend. Als je trouwt zal ik weleens een goed woord voor je beminde bij den burgemeester doen. Een kaarsenwinkel is toch maar een kaarsenwinkel!...’ Verder was er niets voorgevallen. Alleen was er een kameraad van Doortje die zei, dat ze 't altijd ruiken kon als ze met Cornelis gewandeld had, maar Doortje zei zelf dat die meid een jaloersch nest was.
Ik heb Cornelis duidelijk laten merken, dat deze geruststellende verzekeringen mij alles behalve voldeden, en dat ik integendeel verlangde hoe hij zijn meisje eens ernstig onder het oog zou brengen dat ik niets meer of minder verwachtte dan dat zij met hem in den kaarsenwinkel zal trekken en, evenals moeder de vrouw, met een opgeruimd gezicht in de binnenkamer achter de gordijntjes gaan zitten, om desnoods, als 't eens heel druk is, een handje mee te helpen en de klanten te bedienen. Ik kan niet velen dat zij een knechtsbetrekking boven een eerlijkmans-beroep stellen, al hebben ook al die heerenknechts en bodes heel mooie kleeren met vergulde knoopen en zilveren tressen aan. Cornelis mag 't haar wel vertellen dat de winkel vrij wat meer opbrengt dan haar voorspraak bij burgemeester Corver hem zou kunnen aanbrengen, ofschoon ik niet van plan ben mij uit te kleeden voordat ik naar bed ga.
| |
| |
| |
7 Januari.
Gisteravond, terwijl ik met Maartje over onzen Cornelis zat te praten en haar poogde te beduiden dat wij met hem en Doortje op onze hoede moesten zijn, wat zij in haar blinde ingenomenheid met den jongen maar half begreep, kwam onze vriend en buur Raap eens overwippen en bleef een pijp rooken. Hoewel wij elkaar elken dag op de stoep goeden dag zeggen, hadden we elkaar in lang niet gesproken; iets waarvoor ik van mijn kant mijn duchtige reden heb. Raap is een handige, knappe kerel, die zijn mond wel tot zijn dienst heeft en meer weet dan de meesten van ons soort van menschen; maar in den laatsten tijd bemoeit hij zich, meer dan ik kan goedkeuren, met de politiek. De porcelein-winkel lijdt er onder en de groote lui zullen vriend Raap, zoodra ze hem niet meer noodig hebben, geen cent meer laten verdienen omdat hij zijn best gedaan heeft den prins op 't kussen te krijgen. Ik geloof dat hij wel begrepen heeft hoe ik daarover denk en mij daarom maar stilletjes buiten zijn gescharrel heb gehouden; maar nu moet Cornelis zeker geklapt en hem verteld hebben dat ik over die vrijage met Doortje 't mijne gezegd heb. Nu, als de jongen zich verbeeld heeft dat hij daardoor een bondgenoot in 't vuur bracht, dan heeft hij zich deerlijk vergist. Ofschoon ik van de politiek niets begrijp, heb ik er wel zooveel van gemerkt, dat iemand die 't met den prins houdt geen vriend van burgemeester Corver en zijn collega's kan wezen. Zoodra ik maar even aan die snaar raakte, ging er zoo'n storm los, dat Maartje van tijd tot tijd de handen in mekaar sloeg en naar de deur keek of er ook spionnen op de stoep stonden. Evenwel deed dat razen en tieren van Raap op ons stadsbestuur mij meer pleizier dan ik voor mijn geweten verantwoorden kan. De Heer moge 't mij vergeven!
| |
| |
| |
8 Januari.
Cornelis heeft zeker zijn moeder weer geflikflooid, want den halven nacht heeft ze mij uit den slaap gehouden met een preek van Domine Peiffers over Abraham en Loth. Zij meent dat ik, als 't niet anders kan, Cornelis de keus moet laten of hij in den winkel wil of om een postje bij de stad solliciteeren. Ze zegt dat het haar bij die preek als ingegeven is, dat wij den jongen in geen geval mogen dwingen om tegen zijn zin te handelen. Ook hadden de redeneeringen van Raap haar danig geërgerd. Ze meende dat iemand, die zoo over zijn overheid dorst spreken, het oordeel niet kan ontgaan. Als ik haar genoegen wou doen, moest ik dien man zooveel mogelijk ontwijken, want al hield hij veel van den prins, zoo was 't toch zeker dat de prins de tegenwoordige regenten in het bewind gelaten had, en iedereen sprak met achting van burgemeester Corver. Die Daniel Raap zou te avond of morgen voor zijn rumoerig praten boeten. De man moest liever bij zijn affaire blijven.... enz. enz.
Daar ik slaap had en mij omtrent Cornelis liever tot niets verbinden wou, heb ik haar ten aanzien van Raap gelijk gegeven, ofschoon ik niet ontkennen mag dat ik graag nog eens weer met hem zou praten. Hoewel ik er bij blijf dat het een domheid is zijn winkel te laten verloopen en zich met de politiek te bemoeien, is het toch aardig als je die dingen zoo helder en klaar uit mekaar kunt zetten. Ik ben geen concurrent van Daniel Raap en zeg dit dus zonder mij te bezondigen, hoop ik.
| |
's Namiddags.
Daar Maartje, ook nadat zij opgestaan en dus klaar wak- | |
| |
ker was, bij haar idee omtrent Daniel Raap is blijven staan, heb ik maar niet gezegd dat hij mij van middag aanklampte en dat ik tegen mijn gewoonte een flesch mol ben gaan drinken in den Vergulden Arend. Daar 't mij misschien te pas kan komen om Cornelis te overtuigen dat hij zich bij vaders winkel behoort te houden, heb ik me door Raap de heele historie van de verheffing van den prins eens laten vertellen en bij die gelegenheid weer onderscheiden staaltjes van het schandelijk gedrag onzer land- en stads-regenten gehoord. Lieve hemel, ik wou dat ik Cornelis al goed en wel in den kaarsenwinkel gevestigd zag.... als ik hoor hoe 't daar op het stadhuis toegaat. Ik ben bereid mij tien jaar vroeger dan ik plan had uit de affaire terug te trekken en met Maartje stilletjes in Abcou te gaan wonen, als ik mijn jongen maar uit dat wespennest redden kan. Die Raap mag wat overdrijven... als er maar de helft van waar is, is 't meer dan genoeg om iemand de haren te berge te doen rijzen.
Raap heeft mij verteld hoe 't komt dat Doortje zich voor mijn kaarsenwinkel schaamt en dat een welgesteld burgermanskind 't zich tot een eer rekent de knecht van een burgemeester te zijn. Die grooten hebben sinds een halve eeuw het roer van alle zaken in handen en verdeelen de posten onder elkaar. De een helpt den ander. Iemand die niet tot hun partij behoort, wordt met den rug aangekeken. Al wat een burger rechtmatig toekomt, ontvangt hij als een gunst. En wie zich daarover durft beklagen, kan wel rekenen dat hij nooit iets krijgt. 't Moet een groot complot zijn, dat, volgens Raap's zeggen, door den duivel zelf gesmeed is en zoo listig in mekaar zit dat men 't nooit ontwarren kan, maar 't zal moeten doorhakken. Met honderd voorbeelden heeft hij mij aangetoond dat een mof, die de bijzit van een burgemeester trouwt, zeker
| |
| |
is zijn fortuin te maken en iedereen over 't hoofd springt. Niet onduidelijk heeft hij zelfs laten doorschemeren, dat ik daar met Doortje ook wel op passen mocht; maar ik heb hem ronduit gezegd, dat ik dat voor laster houd. Burgemeester Corver mag wezen wat hij wil, hij is een braaf en kerkelijk man, op wien niets te zeggen valt. En Doortje zou niet zoo in de gunst van mevrouw staan als daar iets kwaads bij was.
Raap meende verder dat de Heeren van 't stadhuis met de pachters knoeien en dat 't hier wel net als in Leiden zou wezen, waar onlangs gebleken is dat geen van de Regenten een cent impost betaalde en de arme burgerij al de lasten droeg. Ook noemde hij het heele pachtstelsel een uitzuigerij van de gemeente. Er bleef veel te veel aan den strijkstok hangen zoodat de pachters al vetter en vetter werden en de bodem van de schatkist voortdurend open lag. Als de pachters werden afgeschaft zou alles veel goedkooper worden en land en gemeente er beter bij varen. 't Was God geklaagd dat men daar niet reeds lang orde op had gesteld.
Raap geloofde dat het nooit beter zou worden, tenzij de burgerij zelf den mond opende en haar belangen deed gelden. Hij meende dat zij zich daartoe door enkele uitstekende mannen moest laten vertegenwoordigen, die bij den prins invloed hadden en niet bang waren om aan de groote heeren het hoofd te bieden. De prins was door de burgerij op zijn zetel gezet. Als de prins den boel wou aanpakken (en Raap dorst mij onder de roos wel verzekeren dat de prins daarvan niet afkeerig was), dan kon hij op alle welgezinden rekenen. De beker was boordevol. Er behoefde niet veel bij te komen om hem te doen overloopen. Maar dan moest men in de eerste plaats op een vrijen krijgsraad kunnen rekenen. Dan
| |
| |
moesten de kolonellen en kapiteinen alleen genomen worden uit de burgerij, en in geen betrekking van bloedverwantschap tot de Regeering staan of zelf leden van de Regeering zijn, zooals tot nu toe het geval geweest was.
Ook moesten de ambten niet anders vergeven mogen worden dan aan ingeborenen, zoodat wij niet overstroomd werden door vreemdelingen die geen kennis van zaken hebben en geen belang bij den welstand der burgerij. ‘Als zij den boel in de war gestuurd hebben, gaan ze eenvoudig met volle zakken weg en lachen die goedhartige Hollanders nog op den koop toe uit,’ zei Raap.
Nog omtrent een ander punt wenschte hij redres, zooals hij dat noemde. De posterijen moesten onmiddellijk en zonder eenig voorbehoud aan den prins worden overgedragen om er, naar goedvinden, ten beste van het land over te beschikken.
Toen Raap gedaan had, voelde ik hoofdpijn. 't Was bovendien al laat, en wat zou Maartje wel zeggen als ze hoorde dat ik voor 't eerst van mijn leven in den Vergulden Arend geweest was?
| |
9 Januari.
Ik heb om des lieven vredes wil maar niet aan Maartje verteld dat ik met Raap een paar flesch mol heb uitgedronken. Zij had er al zóóveel van te zeggen dat een eerzaam kaarsenkooper in een herberg geweest was, dat mij hooren en zien verging. Bovendien kwam Cornelis er nog bij, met allerlei verhaaltjes die mij in twijfel brachten of 't wel goed van mij is, dat ik mij zoover met Raap heb ingelaten.
| |
| |
Er schijnt kwaad in de lucht te zijn. Dezelfde onderwerpen, waarover Raap sprak, schijnen ook in andere kringen bepraat te worden. Burgemeester Corver moet erg uit zijn humeur zijn over een schotschrift, dat dezer dagen verspreid is, en waarvan men den schrijver en drukker maar niet op 't spoor kan komen. Hij en V. d. Poll worden er razend over den hekel gehaald. Van Jan Six en Sautijn vertelt dat boekje de schandelijkste dingen. Doortje, die aan mevrouws gezicht wel gezien had dat er iets haperde, heeft er als een kleine slang eindelijk weten uit te krijgen wat het was. Toen heeft ze 't libel stilletjes van meneers kamer weten te kapen en hebben zij er zich in de keuken mee vroolijk gemaakt. Al de heeren die er in staan, komen daar aan huis, en ofschoon ze eerst verklaarden dat het schandelijk was, hadden ze er toch nu en dan om moeten lachen. Zoo gaat het als men een grooten staat voert. De booien mogen nòg zoo trouw zijn -, als zij de gebreken van hun heeren en mevrouwen kunnen te berde brengen, zullen ze 't nooit laten. Ik heb dat aan Cornelis geantwoord en ik geloof dat dit bij Maartje alle verdenking omtrent den invloed van Raap op mij heeft weggenomen.
Van morgen, toen ik mijn slaapmuts afgezet en, zooals ik van mijn tiende jaar af gewoon ben, mijn hoofd in de volle waschkom gestoken had, kwam de gedachte bij mij op of Raap ook de hand in dat libel zou gehad hebben. 't Is zeker dat hij graag vertegenwoordiger van de burgerij zou wezen om, zoo hij 't noemt, onze zaak bij den prins te gaan bepleiten.... Waar een mensch al geen pleizier in heeft! Ik voor mij blijf maar 't liefst in mijn winkel.
| |
| |
| |
14 Maart.
Maartje klaagde heden morgen bij het ontbijt weer geducht over de duurte. Daar ik niet wou laten merken dat ik met Raap van tijd tot tijd over de politiek gepraat heb, hield ik mij van den doove, maar toen Cornelis zich ook beklaagde en zei dat het voor jongelui tegenwoordig veel moeielijker is dan vroeger om een huishouden op te zetten, kon ik niet zwijgen en heb ik hem duchtig de les gelezen over zijn neuswijzigheid. De jongen praat over dingen waarvan hij geen verstand heeft. Wij hadden in onzen tijd zulke hooge eischen niet. Wij begonnen laag bij den grond. Wij waren stemmig in kleeding en manieren. Tegenwoordig moet alles van den beginne af breed opgezet worden. Ik zou niet weten hoe Maartje en ik er zouden gekomen zijn als wij den schoot zoo ruim gevierd hadden. De jongen rekent er toch niet op dat ik mij voor hem zal uitkleeden en hem een gemeubeleerd huis op de Keizersgracht present geven? Laat burgemeester Corver dat doen, als de man meent dat de knaap te goed is voor zijns vaders kaarsenwinkel.
Ondertusschen was 't weer 't oude liedje. Ondanks haar knikken en toestemmen bij mijn verhaal van ons eigen eenvoudig huishoudentje, hielp moeder, bij slot van rekening, toch den jongen weer en stijfde ze hem in zijn dwaze eischen. Zij meende dat het een heel verschil maakt of iemands vader wat heeft oververdiend, al dan niet. Zou ze soms willen dat ik Cornelis vertelde hoeveel wij hem zullen nalaten als we sterven? Dat zou nog de grootste gekheid van al wezen. Vooral nu hij geen zin in den winkel heeft en dat meer en meer onbewimpeld begint uit te spreken.
| |
| |
| |
's Avonds.
Ik heb nog vergeten te zeggen dat ik op Maartjes klachten over de toenemende duurte geantwoord heb, dat dit allemaal van den oorlog komt en dat het wel beter zal worden als we binnenkort vrede krijgen. Daarbij zei ik, dat, nu we den prins weer aan 't hoofd hebben, de kwijnende handel zich wel weer zal opheffen, daar Zijne Hoogheid al meermalen getoond heeft te begrijpen dat dit eigenlijk de zenuw van onzen staat is, terwijl ook het crediet veel geleden heeft onder den druk van den oorlog. Ik heb dit een en ander ook al van Daniel Raap, maar daar er niets oproerigs in is, durfde ik 't wel aan Maartje meedeelen. Zij zei dan ook dat men zich in dat geval de tijdelijke duurte moest laten welgevallen. Met den prins zou alles op orde komen en volgens Domine Peiffers zou de zuiver gereformeerde kerk er ook wel bij varen, dat er weer een telg van Oranje aan het roer zit. Maartje behoort evenals ik tot de ernstigen en stelt de spijze, die blijft, boven de spijze, die vergaat.
| |
24 Juni.
Cornelis is dezen middag van een boodschap naar de Utrechsche straat thuisgekomen met het bericht, dat er op de Botermarkt een vreeselijke oploop van menschen was. Hij heeft allerlei verwarde geruchten gehoord. Volgens een daarvan zouden een stuk of wat baldadige kerels en wijven op dreigenden toon geeischt hebben, dat men in de duurte der levensmiddelen zou voorzien. Ik hoop dat het niet waar mag wezen en heb Cornelis verboden er met zijn moeder over te spreken. Ondertusschen heb ik de luiken bij de hand gezet. Cornelis is erg opgewonden en doet niets dan schelden
| |
| |
en razen op dat canaille. Hij beweert dat Raap en zijne kornuiten er achter zitten en dat meneer Corver al voor veertien dagen gezegd heeft dat ze dien oproermaker moesten laten arresteeren. Als Six en Sautijn en Van der Poll maar flink durfden, zou men er spoedig mee klaar komen.
Ik heb mij natuurlijk heel stil gehouden. Verzet tegen de wettige overheid! mag niemand goedkeuren; en als ik mij alles te binnen breng wat Raap al zoo gebabbeld heeft, komt het ook mij niet onwaarschijnlijk voor, dat hij er meer van weet; maar men mag zijn naasten niet lichtvaardig verdenken.
| |
's Namiddags.
Zooeven is Doortje hier geweest en heeft mijne vrouw een doodschrik op 't lijf gejaagd. Zij vertelde allervreeselijkste dingen, waarvan mij zelf de kilte om het hart is geslagen. Als Raap daar schuld aan heeft, moge God mij vergeven dat ik ooit een halfuur met hem gepraat heb. Al sinds weken moet het schotschriften regenen tegen het Stadhuis. Het gemeene volk wil afschaffing van de pachten. Ze roepen dat ze verhongeren terwijl de pachters zich vetmesten. Aan alle boomen worden 's avonds stilletjes oproerige papieren aangeplakt, waarin de overheid publiek beschuldigd wordt met de pachters samen te spannen en een deel van den buit te krijgen. Men belastert burgemeester Six en wrijft hem de slechtste dingen aan. Men ontziet zelfs de vrouwen van de burgemeesters niet en ruit het volk op om alles te vuur en te zwaard te verwoesten. Mevrouw Corver zit den heelen dag te huilen, zegt Doortje, en meneer is woedend, dat hij zoo
| |
| |
door het ondankbare volk behandeld wordt. Doortje zelf heeft van nacht geen oog toegedaan en zich telkens verbeeld dat zij troepen volk met steenen en fakkels hoorde aankomen.
Ik heb haar gezegd dat zij altijd bij ons mag komen en, als zij 't te bang krijgt, hier in huis een vader en een moeder zal vinden. Dat heeft mijn Maartje goedgedaan; en terwijl Cornelis Doortje zoende, heb ik mijn oudje ook eens aan 't hart gedrukt. We weten toch maar nooit wat ons boven 't hoofd hangt en of Amsterdam niet een Sodom en Gomorra zal worden, waarin wij allen zullen omkomen.
Ik wou dat ik Raap nooit gekend had en bid dat de Heer mij vergeven moge, als ik mij soms oneerbiedig over mijne wettige overheid heb uitgelaten.
| |
's Avonds.
't Volk is de baas op de Botermarkt. Er is geducht gevochten. Een vrouwspersoon is doodgeschoten en een paar andere belhamels zijn gearresteerd. De heele stad is in rep en roer. Er gaat in de winkelnegotie niets om. Cornelis wil met alle geweld naar Doortje; maar moeder en ik hebben hem met tranen gesmeekt ons niet te verlaten. Gelukkig is hij nog niet opgeroepen voor de burgerwacht. Ik heb hem beloofd, dat ik zoo gauw mogelijk een vertrouwd persoon naar Doortje toe zal sturen en haar laten vragen of ze niet liever hier wil komen.
Ondertusschen trekken heele benden onder gejoel en geschreeuw den winkel voorbij. Allen stroomen ze naar den Dam waar een dubbele wacht voor het stadhuis post gevat heeft. Maartje zegt dat het einde der dagen nabij is en dat
| |
| |
de zonden van dit geslacht aan ons zullen bezocht worden. Als het oproer aanhoudt zal ik het geld uit de linnenkast naar den kelder brengen. Cornelis moet maar vroeg sluiten van avond.
| |
25 Juni.
Den geheelen nacht hebben wij van angst, en door de drukte op straat, geen oog toegedaan. De hemel alleen weet waarop dit zal uitloopen. Maartje is een paar keer naar het raam gevlogen, omdat ze meende te hooren dat er brand was. Cornelis kwam midden in den nacht voor onze bedstee en heeft wel een halfuur op Raap staan schelden. Ik heb Raap in geen drie weken gezien en nog minder gesproken.
De man dien ik gisteravond laat nog naar het huis van burgemeester Corver gestuurd heb, is terug gekomen met de boodschap dat hij niet dorst aanbellen omdat er zoo'n hoop volk voor de deur voorbijtrok. Ik vrees dat ik Cornelis nu niet zal kunnen terughouden.
| |
26 Juni.
Cornelis is doodsbleek en met knikkende knieën thuis gekomen. Doortje wil haar mevrouw niet in den steek laten en de heele stad is in opstand. Het gemeen is overal de baas. Verscheidene huizen van pachters zijn geplunderd. Uit de pakhuizen der wijnkoopers stroomt de wijn over de straat. 't Volk is smoordronken en stelt zich als baarlijke duivels aan. Op het stadhuis moet de grootste verwarring heerschen. Men wil wel, maar durft niet doortasten. Als 't zoo voortgaat
| |
| |
is niemand meer veilig. Indien het waar is dat Raap dat op zijn geweten heeft, zal hij 't hiernamaals kwaad te verantwoorden hebben.
| |
27 Juni.
De orde schijnt voor 't oogenblik hersteld. De hoofden van de plunderaars zijn gegrepen. Morgen worden er twee uit een venster van de Waag opgehangen. Cornelis is buiten zichzelf van vreugde. De regeering heeft de pachten afgeschaft.
| |
28 Juni.
Een onafzienbare menigte vult den Dam, den Vijgendam en de geheele Warmoesstraat. Er zijn fatsoenlijke menschen onder. Een paar, die op mijn stoep een wijkplaats zochten, heb ik hun vreugde hooren betuigen, dat de zaak dien loop genomen had. Het grauw mocht den baas niet spelen. Plunderaars en brandstichters moesten gestraft worden. Alleen was 't jammer, dat de burgerij in den grond der zaak geen ongelijk had, en dat de overheid al jarenlang de strengen veel te sterk had aangehaald. De pachten waren een gruwel en nu, goed- of kwaadschiks, toch afgeschaft geworden.
| |
28 Juni twaalf uur.
Cornelis was niet thuis te houden. Nu het wettig gezag weer hersteld is, en Doortje veilig, wilde hij met eigen oogen zien hoe de schelmen, die 't hem zoo benauwd gemaakt hebben, gestraft worden. Ik heb hem gebeden niet verder dan
| |
| |
den Vijgendam door te dringen. Hij kon 't daar best zien en zoodra er wat gebeurde naar huis komen. Wat ik zoo af en toe van de plundering hoor, is meer dan een mensch voor mogelijk zou gehouden hebben. 't Gepeupel heeft in één uur voor duizenden vernield en ofschoon Raap laatst zei, dat het alles oneerlijk verworven goed was, is 't toch zonde en jammer. Ik hoor, dat de grachten hier en daar nog verstopt zitten van het huisraad. Lieve hemel! als zulke dingen niet gestraft werden zou er geen orde in het land zijn. De kerel en het wijf, die ze op 't oogenblik uit het raam van de Waag hangen, zullen een goede waarschuwing voor de anderen zijn. De overheid voert het zwaard niet tevergeefs. Ik wil van Daniel Raap niets meer weten. Gisteren, toen ik hem op zijn stoep zag staan, heb ik mijn hoofd omgedraaid. De knecht van meneer den schout, die van morgen hier was, zei dat ze nog een heele bende raddraaiers op 't spoor zijn. Hij had de namen van Ockers, Pardique, Martienie, Gemmewig, Visser en dergelijken hooren noemen, maar ik kan niet denken dat menschen van dien stand zich met plunderaars en brandstichters zouden inlaten. Ook is het opmerkelijk dat de waagdragers dadelijk bereid geweest zijn het geweer voor de handhaving der orde op te nemen, en dat de burgerij overal zonder aarzelen de wachten betrokken heeft.
Er stroomt nog altijd een groote menigte voorbij den winkel. Bij Raap zijn de luiken gesloten. Cornelis heeft gehoord, dat hij uit de stad zou gevlucht zijn om niet in moeielijkheden met het Gerecht te komen. Ik kan niet gelooven dat daar iets van aan is. Ondertusschen zal de man wel spijt gevoelen, dat hij zich ooit met die soort van zaken heeft ingelaten. Voor burgermenschen als hij en ik.....
| |
| |
| |
's avonds 11 uur.
Ik ben vanmiddag in mijn aanteekeningen gestoord door een vreeselijke verwarring en een herhaald schieten van den kant van den Dam. Honderden, ja, duizenden menschen renden den winkel voorbij alsof de dood hen op de hielen zat. In een oogenblik lagen, door het dringen en stooten, de glazen van de benedenramen in diggelen. Drie vrouwen, die op de stoep flauw gevallen waren, heb ik bij ons ingedragen. In de eerste confusie hebben Maartje noch ik over iets anders gedacht dan om ze weer bij te brengen. Wat er gebeurd was begreep niemand. Ieder, die voorbij vloog, had genoeg met zich zelf te doen om zich niet over een ander te bekommeren. Te midden van de verwarring en ontsteltenis kwam eensklaps de gedachte aan Cornelis bij mij op. In een oogwenk had ik Maartje beduid dat ik hem ging zoeken en was ik de straat opgevlogen. God de Heer alleen weet, hoe ik aan den Dam gekomen ben en hoe ik het gezicht van den gruwel, die daar had plaats gehad, heb kunnen verdragen. 't Was of er een slag geleverd was, terwijl niemand wist waarom en hoe dat in zijn werk was gegaan. Honderden waren onder den voet geraakt en lagen deerniswaardig te schreeuwen dat men hen wilde vermoorden. De een riep om genade en de ander gilde den naam van man of zoon, dien zij in het gedrang waren kwijtgeraakt. De schutters stonden in het gelid en sneden alle toegangen tot den Dam af. Zij hadden de geweren reeds weer bij den voet gezet en zagen er bleek en verschrikt uit. Misschien hebben zij in de confusie hun eigen vader of moeder of broer wel doodgeschoten.
Goddank, dat Cornelis mij spoedig in het oog kreeg. Met een vreugdekreet vloog hij op mij toe, maar wilde mij tevens meetrekken naar den kant van het Damrak. Evenwel, de
| |
| |
menschen, die ons nog steeds tegenstroomden, en vooral de waagdragers beletten ons om daarheen door te dringen. ‘Ga mee naar moeder,’ zei ik. ‘Moeder zit thuis in doodsangst’..... Maar Cornelis hield mij bij den arm en wilde steeds verder. ‘Daar ginder liggen er honderden in het Damrak, vader! God straffe de fielten, die dat op hun geweten hebben.’ Op dat eigen oogenblik greep een van de waagdragers, eer ik 't beletten kon, Cornelis in den kraag en trok hem met geweld achterover. Tegelijkertijd duwde een ander van de wacht mij terug, zoodat ik onzacht tegen een paar der omstanders aanrolde. Eer ik tot bezinning kwam hadden ze Cornelis binnen de afgezette ruimte gesleept en den kring weer gesloten. ‘Laat den jongen los,’ riep ik nu den waagdrager, die hem gegrepen had, toe. ‘'t Is mijn zoon. Hij heeft niets gedaan. Laat hem los, of gij zult de gevolgen ondervinden.’ Maar de vent lachte en zei, terwijl hij mij zijn geweer voor hield: ‘Als jij je brutalen mond niet houdt, zul je bij zoonlief achter de tralies gezet worden. Ga naar huis. Er zijn hier oproerkraaiers genoeg. Ze zullen den jongeheer wel leeren de overheid voor fielten uit te maken.’ Dat was te erg. In de eerste oogenblikken stond ik letterlijk versteend en wist niet wat te antwoorden. Ik had wel eens meer gehoord van onschuldige menschen, die ze in de verwarring hadden doodgeschoten, ondanks de plechtigste beloften en verzekeringen dat ze niets gedaan hadden..... ‘Maar 't is mijn eigen, mijn eenige jongen’, gilde ik daarom in radeloozen angst den man toe. ‘Ik sta voor hem in. Met die fielten bedoelde hij de burgemeesters niet. Hij bedoelde er de plunderaars mee, de aanhangers van Ockers en die anderen. Laat hem mee naar huis gaan. Zijn moeder zit in doodsangst’..... Maar de kerel lachte mij weer uit en zei,
| |
| |
terwijl hij en zijn kameraden mij nog verder terugdrongen: ‘Met ai die praatjes kunnen wij ons niet ophouden. Ga jij maar naar huis, naar moeder de vrouw, oudje! Met het jong zal meneer de schout wel verder afrekenen.’ Doch ik liet mij niet afschrikken en riep links en rechts de omstanders tot getuigen. Was er dan niemand bij, die mij kende?... Daar riep Cornelis mij toe: ‘Vader! ga naar moeder en vertel haar het heele geval. Ik zal mij wel redden. Ik zal mij op burgemeester Corver beroepen. Er is volstrekt geen gevaar.’
Dat beroep op meneer Oorver gaf ook mij den moed en de tegenwoordigheid van geest terug. ‘Best jongen,’ zei ik. ‘Zoodra ik je moeder tot bedaren gebracht heb, zal ik zelf naar den burgemeester toe gaan. 't Is God geklaagd, dat dit een eerlijk en rustig burger gebeuren kan.’
Ik had mij met deze woorden omgekeerd, terwijl een stuk of wat van de waagdragers mij nijdig toeriepen dat ik mij wel haasten mocht, want dat het hok vanavond vol gauwdieven en oproermakers zou zitten, toen ik mij door een der omstanders bij den arm voelde grijpen. ‘Als jij weer van fielten spreken wilt en daarbij den naam van meneer Ockers noemen, pas dan op dat je 't niet op de publieke straat doet’, fluisterde iemand mij in 't oor. ‘Er zal nog eens een dag komen dat Ockers meer te zeggen heeft dan Corver en Six te zamen. Denk er om.’ Eer ik mij kon omkeeren, om te zien wie dat gezegd had, was de man al verdwenen.
't Was ondertusschen vrij wat leeger geworden op den Vijgendam. Allen, die niet in den eersten angst gevlucht waren, trachtten voortdurend door te dringen naar het Damrak, vanwaar onafgebroken een akelig geschreeuw en gekerm opging. Ofschoon ik niet zien kon wat er gebeurde, behoefde ik geen
| |
| |
oogenblik te twijfelen of er waren door de verwarring onderscheidene menschen te water geraakt. Als mijn hart en, na de laatste woorden die men mij in 't oor gefluisterd had, de angst om zelf in ongelegenheid te komen mij niet naar Maartje gedreven hadden, zou ik ook naar het Damrak gesneld zijn. Nu huiverde ik van al wat met de politiek in verband stond en brak het zweet mij van alle kanten uit. Wat had ik mij ook met die quaestie te bemoeien? Vooral ik, die zelf niet eens geloofde aan de schuld van Ockers.
Toen ik bij mijn huis was gekomen stond ik eensklaps vlak tegenover iemand, wiens naam ik even goed, en zelfs nog lichter, had kunnen noemen indien een gelukkig toeval mij daarvoor ten minste niet bewaard had. Ik bedoel Daniel Raap. Hij was doodelijk bleek en in hevige ontroering. Reeds van verre riep hij mij toe: ‘Heb je den jongen gevonden?....’ ‘Je vrouw is radeloos’, vervolgde hij, toen ik dichter bij gekomen was. ‘Ik zag haar handenwringend op de stoep heen en weer loopen. Mijn vrouw en dochter zijn nu bij haar. Waar is jou Cornelis?.... Hadt je maar gedaan als ik,’ voegde hij er haastig bij, terwijl hij op de scherven mijner ruiten wees. ‘Je kondt toch wel begrijpen, dat er zoo iets gebeuren moest, nu het gepeupel overal baas is geworden.’
Was dat de taal van iemand, die er achter gezeten en al de jammeren van dezen morgen op zijn geweten had?...
Maar 't was nu geen tijd om daarover te denken. Met een paar woorden vertelde ik hem het, heele geval. ‘Dan is 't niets,’ zei hij. ‘We zullen dadelijk naar burgemeester Corver gaan. Maar laat ons eerst eens bij je vrouw kijken.’
| |
| |
| |
's Avonds.
Nadat wij Maartje, zoo goed en kwaad als 't ging, gerust gesteld en aan de zorg van jufvrouw Raap en haar dochter hadden opgedragen, toog ik met Raap er op uit om burgemeester Corver's hulp in te roepen. ‘Wij zullen hem op het stadhuis vinden’, zei Raap, die bij al wat er verder volgde met een zekerheid en gerustheid handelde waarvan ik mij geen rekenschap kon geven. ‘De heele regeering zit daar al van vanmorgen vroeg af. 't Was te wenschen, dat ze buiten op den Dam geweest waren, toen de burgerwacht zoo onvoorzichtig op het volk begon te schieten. 't Zijn allemaal ezels en ze zijn nooit waar zij noodig zijn.... Laat ons de Nes doorgaan. Van den kant van de Pijpenmarkt kunnen wij 't stadhuis gemakkelijker bereiken. Er staan daar vrienden van mij op post, en kapitein Jan Agges Scholten zal desnoods wel een geleibiljet voor ons afgeven.’ Dit zeggende liep hij mij vooruit, de Nes in; en ik, die door angst over mijn jongen werd voortgejaagd, had weinig moeite hem hij te houden. Toch was 't nu en dan niet gemakkelijk om door de menigte heen te dringen, die hier en daar in troepen bijeen stond en dreigende taal tegen de burgerwacht en de waagdragers uitbrulde of haar angst te kennen gaf omtrent de menschen die bij het Damrak te water waren geraakt. Ik hoorde spreken van honderden, die op de rampzaligste manier het leven verloren hadden. Onze vreedzame stad geleek wel een slagveld, riep de een. De regeering zou het bloed der goede burgerij met haar eigen bloed moeten betalen, meende een ander. Nu, als ik op dat oogenblik had moeten bidden, zou ook mijn gebed in een vloek zijn veranderd. Raap liep ondertusschen stevig door en wij bereikten, dwars door de Kalverstraat heen, de Pijpenmarkt waar wij al spoe- | |
| |
dig op een dubbele rij van gewapende burgers stuitten, die ook de sluis over de Stilsteeg bezet hielden. Evenwel was de waakzaamheid hier kennelijk minder streng, daar aller aandacht naar den kant van het Damrak gericht werd en
't geen daar gebeurde de wacht ontmoedigd en verschrikt had. ‘'t Was een rampzalig ongeluk, meneer Raap!’ hoorde ik een hunner op droevigen toon zeggen, zoodra mijn medgezel tegenover hem stond. ‘God alleen weet hoe 't kwam, maar er was geen plan om te schieten of iemand te molesteeren. Het gedrang begon bij den Vijgendam en we meenden in de eerste oogenblikken dat er een complot gemaakt was om de beide canailles, die daar ginds hangen, te bevrijden. Daardoor begonnen er een paar te schieten, maar over de hoofden heen, en de rest volgde vanzelf. De Heer zij onze arme stad genadig!’.... ‘Amen!’ antwoordde Raap. ‘Als de Heeren vroeger hadden willen luisteren zou 't nooit zoover gekomen zijn. Ook had men beter gedaan zijn kruit te gebruiken toen het canaille met plunderen begon. De heeren zijn bang als zij krachtig behooren door te tasten, en laten het roer los wanneer de burgerij behoefte heeft aan krachtige hoofden.... Zoudt gij mij hier kunnen laten passeeren? Ik moet burgemeester Corver onverwijld spreken. Deze burger is een vriend van mij. In de verwarring heeft men zijn zoon gearresteerd. Daar moet dadelijk in voorzien worden.’
Raap zei dit, zooals ik reeds opmerkte, op een toon van hoog gezag en, tot mijn klimmende verbazing, zonder dat de man wien 't aanging, of een der omstaande schutters, zich daaraan ergerde. ‘Ik zou 't graag doen, meneer Raap!’ zei de eerste op onderdanigen toon, ‘maar de orde is streng. Wij mogen niemand doorlaten.’ - ‘Laat dan een van u’, ant- | |
| |
woordde Raap, ‘even een briefje van kapitein Scholten voor mij vragen. Ik zal mijn verzoek op een stukje papier schrijven. Kapitein Scholten staat met zijn compagnie aan den kant van de Beurssteeg, of is in het stadhuis op de wacht getrokken.’
De manschappen, want Raap had zich tot allen die in de nabijheid stonden gewend, keken elkaar verlegen aan; doch een van hen wenkte den sergeant die een paar passen achter de wacht heen en weer liep, en deze trad nu haastig op ons toe. ‘In dit laatste zie ik geen bezwaar, meneer Raap!’ zei hij beleefd, nadat Raap zijn verzoek herhaald had. ‘Als u het briefje even schrijven wil, zal ik een mijner manschappen daarmee belasten.’ Zoo geschiedde 't, en nadat wij een minuut of tien gewacht hadden kwam de bode terug, met de boodschap dat men ons mocht laten passeeren.
Wij gingen nu haastig de achterdeur van het stadhuis binnen en vroegen aan een der boden den burgemeester te verzoeken ons een oogenblik te woord te staan. 't Was of Raap een geheime spreuk kende die alle menschen betooverde, want de bode ging onmiddellijk, en Raap, die hier zoogoed als thuis scheen, volgde hem op den voet. ‘Hier zullen wij wel even wachten,’ zei hij. ‘De burgemeester zal mij wel dadelijk audientie geven.’ Ik wilde hem juist vragen hoe hij dat wist, of liever, door welk een invloed hij zoo overal wist door te dringen, toen de bode reeds terugkwam en ons vertelde dat meneer de Hoofdofficier juist bij Zijn EdelAchtbare was, doch dat burgemeester Corver ons zoo dadelijk zou helpen. ‘Als er gebeld wordt,’ zei hij, ‘kunt gij binnenkomen.’
Wij wachtten een minuut of tien. Al dien tijd liep Raap zwijgend en met een hooge borst in den marmeren gang
| |
| |
heen en weer. 't Deed hem kennelijk genoegen te bemerken dat ik een en al verbazing was over zijn gedrag. ‘Zijt gij hier meer geweest?’ vroeg hij op eens, vlak voor mij blijvend staan. ‘Neen,’ antwoordde ik, en 'k zag daarbij met angst en eerbied naar de prachtige marmeren beelden in den hoek, want ik voelde dat een eenvoudige kaarsenkooper hier niet behoorde. ‘Dat dacht ik wel,’ was het antwoord. ‘Je moet hier zoo dikwijls geweest zijn als ik, om te weten dat al die grootheid en al dat moois maar snuf is.’ - En hij trok zijn neus op alsof hij gewoon was dagelijks in nog schitterender paleizen rond te wandelen. ‘'t Gebouw is mooi. Jammer dat het te mooi is voor de menschen, die er den baas in spelen’..... ‘Je zult je wel verwonderd hebben,’ vervolgde hij na een oogenblik zwijgens, ‘dat ik veertien dagen lang zoogoed als onzichtbaar geweest ben, maar lieve vrind, men heeft zijn relatiën in Den Haag en moet soms voor het algemeen belang de stad uit.’
Ik weet niet welke twijfelingen door deze laatste mededeeling weer bij mij bovenkwamen. Zeker is 't, dat ik op dat oogenblik meer afkeer dan bewondering voor Raap gevoelde, maar ik zei niets, want ik had hem noodig.
Ook klonk juist het belletje in burgemeesters kamer en verscheen dezelfde bode van zooeven, om ons te verzoeken binnen te treden.
Toen wij binnenkwamen stond burgemeester Corver met den rug naar ons toe en keek op den Dam, waar nog altijd een groote verwarring heerschte en waar men bezig was de pruiken, hoeden en verdere kleedingstukken, die het volk verloren had, op te zamelen en naar het stadhuis te brengen.
| |
| |
Ook bleek 't mij, toen hij zich omkeerde en ons wenkte dichter bij te komen, dat er hier en daar lijken werden weggedragen, die men uit het Damrak begonnen was op te visschen, vanwaar zich duidelijk nog steeds een akelig gehuil en gejammer liet vernemen.
‘Daar ziet gij, meneer Raap! de gevolgen der lichtzinnigheid van hen, die het gemeen hebben opgeruid. Zij hebben met vuur gespeeld. De wind heeft daarin geblazen en nu is het blusschen meer dan in menschelijke macht staat.’ Hij zei dit met een ontroering die ik niet licht vergeten zal, en zonder acht te geven op de eerbiedige strijkages waarmee Raap en ik hem genaderd waren. Ik zag duidelijk dat een en ander Raap geheel en al van zijn stuk bracht. Zou 't hier uit wezen met zijn invloed? dacht ik bij mijzelven. Raap was zich evenwel spoedig weer meester.
‘Behoudens al den eerbied aan U Edel-Groot-Achtbare verschuldigd,’ antwoordde hij, ‘zal ik de vrijheid nemen u te doen opmerken dat ik reeds ten vorigen jare aan huis bij Mr. Geelvink heb voorspeld dat deze dingen gebeuren zouden, indien de regeering voortging de burgerij bevrediging te weigeren op de belangrijke punten van de pachten en de verdere grieven. Men heeft omtrent het eerste punt pas toegegeven toen het te laat was, en de andere wachten nog steeds op de beschikking der regeering.’
‘Indien dit oogenblik niet te ernstig was om verwijten te doen, meester Raap,’ zei de burgemeester hooghartig, terwijl ik opmerkte dat zijne ontroering toenam, ‘zou ik u wel willen vragen of er ook oorzaken bestaan waardoor uwe profetieën en waarschuwingen bijna altijd uitkomen. Wij hebben over dat punt wel eens meer gehandeld, maar deze dag schijnt ons duidelijker antwoord gegeven te hebben dan gijzelf ooit hebt willen geven....’
| |
| |
‘Ik bezweer U Edel-Achtbare,’ viel Raap hier in, ‘dat ik onschuldig ben aan het vergoten bloed en nu of nimmer het volk heb aangehitst tegen zijn wettige overheid. De Heeren mogen toezien dat zij uit het gebeurde leeren, dat het beter is de gemeente bijtijds ter wille te zijn, dan haar te prikkelen met spoor en zweep totdat zij aan het hollen slaat. Mijne vrienden en ik hebben altijd de gematigdheid en de gehoorzaamheid aangeprezen, en in de bijeenkomst ten huize van meneer Geelvink heb ik met al de vrijmoedigheid die in mij was mijne inzichten meegedeeld. Ook denkt Zijne Hoogheid over deze zaak niet anders dan ik.’
Burgemeester Corver viel hem hier heftig in de rede en sprak, terwijl hij ongeduldig met den voet stampte: ‘Mij dunkt dat gij en de uwen den naam van den prins buiten het spel moest laten. Uwe correspondentie met Jean Rousset de Messy is ons bekend.’
‘Dan zal aan UEd.-Achtbare ook wel bekend zijn dat die correspondentie geheel en al heeft opgehouden sinds Zijne Hoogheid De Messy heeft gedesavoueerd. Hij wilde een anderen weg dan dien der gematigdheid bewandelen en werd door hen, die hij meende te dienen, terecht als een gevaarlijk man op zij gezet.’
‘Ik vreeze,’ antwoordde meneer Corver, doch nu op een toon van gemoedelijken ernst, ‘ik vreeze dat het u eveneens zal vergaan. Als de heeren van het Hof zullen zien dat ze u niet meer noodig hebben, zullen ze ook u met den nek aankijken. Ondank is 's werelds loon, vriend Raap! en heeft wel hooger geplaatste mannen dan u getroffen.’
‘Indien God de Heere dat over ons beschikt heeft, zullen wij het onderworpen moeten dragen,’ zei Raap. ‘Zoolang ik 't vermag, wensch ik de gemeente voor te staan.’
| |
| |
‘Doch gij vergeet, dat diezelfde God ons en niet u daartoe verkoren heeft, en dat verzet tegen de van God gestelde machten zonde is. Men heeft mij gezegd, dat gij een ongeloovige zijt en u om God noch zijn gebod bekreunt...’
‘Ook daardoor hebben ze mij bij UEd. Groot-Achtbare belasterd. Ik hoop als een goed Christen te leven en te sterven, maar daar 't Gods wil niet kan zijn dat wij zwijgend alle onrecht verduren, zal ik niet ophouden redres van grieven te vragen...’
‘... Die gij op het stuk van de pachten reeds ontvangen hebt. Ze zijn naar den wensch van u en uwe vrienden geregeld, ofschoon het te bezien staat of de stad er beter bij zal varen. Ook op de andere punten hebben wij u beloofd ernstig en nauwgezet te zullen overwegen of het oorbaar is den bestaanden stand van zaken te....’
‘Wij hebben ondervonden wat er van die belofte was’ viel Raap hier toornig in. ‘Als de heeren niet met de eene hand gegeven en met de andere genomen hadden, zou deze jammerlijke dag niet over onze stad zijn aangebroken. Ik bid UEGA. zich te herinneren dat ook de heer Ockers daarop reeds gewezen heeft, toen hij op het stadhuis ontboden was. Als de heeren voortdurend het volk misleiden, zullen zij het zichzelven te wijten hebben indien zij den storm niet meer bedwingen kunnen. -’ Raap wees, terwijl hij dit zei, naar het Damrak waar nog steeds een onbeschrijflijk gedrang heerschte. Daar hij hierbij een paar schreden vooruit stapte en tusschen burgemeester en mij in kwam, maakte ik van deze gelegenheid gebruik om hem aan zijn rokspand te trekken, ter herinnering dat ik duizend angsten over mijn jongen uitstond en wij om hem hier gekomen waren; doch op hetzelfde oogenblik zei meneer Corver erg driftig dat hij hem, Raap, niet ontvangen had om dergelijke stoute taal te
| |
| |
voeren. ‘De heer Hoofdofficier was juist zooeven hier’, sprak hij, ‘en raadde mij u te doen apprehendeeren. Doch ik wees dat van de hand, wijl ik hoopte u te overtuigen dat gij en uwe vrienden de menigte tot orde en rust behoort te vermanen. Gij ziet, wij zijn sterk genoeg om ons te handhaven, daar de gewapende burgerij op de eerste aanmaning naar de loopplaatsen gesneld is en al de officieren zich beschikbaar gesteld hebben het oproer te stuiten.’
Raap trok met minachting de schouders op en zei dat dit spoedig genoeg zou veranderen. De burgemeester wist wel dat de ontevredenheid niet enkel bij het dronken grauw huisde. De burgerkapiteinen moesten maar eens door de burgers zelf gekozen worden. Dan zouden de heeren wel zien hoe 't geschapen stond. Ook op het stuk van de ambten verlangde men spoedig redres. Zij, die er slechts het werk van enkele raddraaiers in zagen, ze wisten niet wat er in de stad omging. Ook het ongeluk van dezen dag zou men aan de regeering wijten, als deze niet zonder list of erg aan den billijken wensch der welmeenenden toegaf. Hij zei dit als een burger die 't wel met zijne wettige overheid meende, maar was bereid zijn leven in de bres te stellen wanneer dit noodig was.
Raap sprak langer dan een kwartier op deze manier voort en somde zooveel grieven tegen de regeering op, dat ik ze niet op den voet kon volgen. Ik zag hoe burgemeester Corver beurtelings het hoofd schudde en de wenkbrauwen fronste. Ten slotte evenwel zei hij, met een afwijzende beweging van de hand: - ‘Al meer dan genoeg over deze zaak. Wij zullen er rijpelijk over denken en rekenen op uwe zorg dat de gemeente zich rustig houde en vertrouwen stelle in ons, die jarenlang voor haar gewaakt en gestreden hebben.
| |
| |
Ik voor mij ben bereid om mijne rust te gaan nemen, indien men meent dat ik heb afgedaan. 't Is een wichtig en zwaar werk, en het loon der dankbaarheid is luttel. Bijna veertig jaar heb ik de stad naar mijne beste krachten gediend en het heil der gemeente voorgestaan...’
‘Wat ook door de onzen gaarne erkend zou worden’, zei Raap, ‘indien UEGA. verkoos naar de roepstem des rechts te luisteren en order te helpen stellen op de bezwaarnissen der gemeente. UEGA. weet dat wij haar altijd gunstig onderscheiden hebben van hen, die zich ten koste van het algemeen verrijken; maar op het punt der posterijen en van den vrijen krijgsraad weerstreeft UEGA. den wil van Zijne Hoogheid den Prins.’
‘Laat ons daarover zwijgen,’ zei meneer Corver haastig. ‘Ik vertrouw dat het spoedig blijken zal hoe Zijne Hoogheid door verkeerde raadslieden om den tuin geleid is. Zeg mij nu,’ vervolgde hij, eensklaps geheel van toon veranderend, met voorkomende vriendelijkheid: ‘Wat voerde u hierheen en wat was uw begeeren?’
Daniel Raap, die zich nu pas scheen te herinneren dat ik hier was, trad een paar voet achteruit en vertelde met weinige woorden wat de reden van onze komst was. Tot mijn onuitsprekelijke blijdschap zag ik dadelijk dat meneer Corver zich Cornelis herinnerde; ten minste, hij zei op vriendelijker toon dan ik nog van hem gehoord had, en nu rechtstreeks tot mij: ‘Uw zoon is, naar ik hoor, een geschikt jonkman, mijn vriend! Gij kunt verzekerd zijn, dat wij 't niet onder ons zullen laten zijne invrijheidstelling te bewerken, zoodra maar gebleken is dat hij onschuldig is, waaraan ik niet twijfel. Evenwel moet het recht zijn loop hebben en mag ik niet vooruitloopen op het onderzoek van meneer De Dieu. Niemand,
| |
| |
die in de verwarring gearresteerd is, zal eenig molest ondergaan. Daarvan kunt ge verzekerd zijn. De heer Hoofdofficier is een braaf en bezadigd man..... Toch schijnt het verwonderlijk dat gij, die, naar ik weet, een rustig burger zijt, niet stil zijt thuis gebleven toen het oproer aan den gang was. Als iedereen, die de orde van onze goede stad niet wenscht te verstoren, zijne nieuwsgierigheid bedwong, zou 't ons gemakkelijk vallen de belhamels te ontdekken en onschadelijk te maken.’
‘Maar mijn Cornelis is juist door zijn ijver voor de wettige overheid in ongelegenheid geraakt, meneer de burgemeester’, viel ik in, want een rilling liep mij door de leden bij de mogelijkheid dat meneer Corver iets van zijn gunstige meening omtrent Cornelis zou terugnemen. ‘Toen hij riep dat die fielten alles op hun geweten hadden, bedoelde hij daarmee niemand van de regeering. God weet, dat ik den jongen altijd geleerd heb van hen, die over hem gesteld zijn, met eerbied te spreken.’
‘Dat geloof ik gaarne, mijn vriend,’ zei meneer Corver, ‘maar,’ vervolgde hij, met een zijdelingschen blik op Raap, ‘indien hij met dat leelijke scheldwoord niemand van de overheid bedoelde, eilieve, wie had hij daarmede dan wel op 't oog?’
Ik gevoelde dat bij deze vraag het bloed mij naar de wangen steeg. Kon ik, terwijl Raap nog pas met bijzondere reverentie van Ockers gesproken had, diens naam noemen? En was 't niet slecht van mij hem of zijn vrienden af te vallen, terwijl hij om mijnentwil hier gekomen was en, zooals ik met mijn eigen ooren gehoord had, menig bitter verwijt uit den mond van den burgemeester verdragen had?
‘Ik weet niet wie hij daarmee bedoelde’, zei ik daarom (en de Heer moge mij vergeven dat ik de waarheid te kort
| |
| |
deed), ‘maar 'k weet zeker dat 't u en de andere regenten niet aanging. Wij burgermenschen weten die soort van dingen niet altijd te onderscheiden. Cornelis raakte in het gedrang omdat hij de twee muiters wou zien hangen, en mij dacht dat dit goed was als een waarschuwing voor de jeugd’.......................
‘Het zij zoo!’ viel meneer Corver weder vriendelijker in. ‘Ik geloof graag dat wij van menschen van uw slag geen last zouden hebben als er geen anderen waren om u op te ruiën en, de Hemel weet wat voor schandelijke dingen van de regeering wijs te maken. Ga ondertusschen gerust naar huis. Als 't eenigszins mogelijk is, zullen wij uw zoon nog vóor den avond in 't verhoor laten nemen, en als 't blijkt dat alles wat gij verzekert waarheid is, zal hij nog vóor den nacht weer thuis zijn. Meneer Raap weet dat wij lankmoedig en rechtvaardig zijn.’
‘Wat de rechtvaardigheid betreft’, antwoordde Raap bitter, ‘heb ik voor mij niet te roemen. UEd. Groot-Achtbare herinnert zich dat ik verleden jaar bij meneer Geelvink een gevangene geweest ben, en dat die heer mijne vrouw in doodsangst op mijne thuiskomst heeft laten wachten. Mijn dochtertje kwam herhaaldelijk om te vragen of ik mij daar nog bevond, doch de knecht gaf haar telkens het bescheid dat ik reeds vertrokken was, niettegenstaande hij wist dat de heeren mij nog altijd binnenhielden in hunne conferentie.’
‘Dat was zeker eene vergissing,’ zei de burgemeester, terwijl hij de schouders ophaalde. ‘Indien wij 't noodig geacht hadden ons van u te verzekeren, zou er, dunkt mij, een korter en doelmatiger weg geweest zijn.’
‘Dat betwijfel ik,’ antwoordde Raap, die onder de herin- | |
| |
nering van het onrecht en geweld hem toen aangedaan (en waarover hij zich dikwijls tegenover mij beklaagd had) recht boos was geworden. ‘Dat betwijfel ik. Er zijn tijden waarin men 't ongeraden acht een man, die het oor van den prins en de gemeente op zijn hand heeft, overlast aan te doen. Men gaat dan een veiliger weg. List wint het vaak van geweld.’
‘Gij durft stoute woorden spreken,’ viel meneer Corver in. ‘Evenals toen vergeet gij waar ge zijt en tot wien gij spreekt. Weet ge wel dat ik slechts even mijn hand behoef uit te strekken om u, in plaats van naar uw huis, naar het spinhuis te laten brengen?’
De burgemeester zei dit zoo toornig, dat ik geen grond meer onder mijne voeten voelde en den mond reeds opende om te verzekeren dat ik voor mij niets met Raap te maken wou hebben en onschuldig was aan zijn oneerbiedig gedrag, toen Raap het hoofd in den nek wierp en op een toon die mij nog meer met schrik vervulde ten antwoord gaf: ‘Dan zou UEGA. 't zelfde doen wat de heer Geelvink gedaan heeft, en bewijzen, wat ik zóoeven gezegd heb, dat de list het wint van 't geweld. Indien ik UEGA. niet kende als een eerlijk man, die dat gedrag van meneer Geelvink in zijn hart heeft veroordeeld, zou ik mij niet in het hol van den leeuw gewaagd hebben, noch mijne hand gestoken hebben in zijn muil.’
Ik zag dat meneer Corver verbleekte, doch zich met geweld bedwong. ‘Wij zullen geen misbruik maken van de macht die ons gegeven is, meneer Raap,’ zei hij ‘om u geen nieuwe wapenen in de hand te geven waardoor gij de burgerij kunt opruiën. Wat dien avond bij meneer Geelvink betreft, hiervan rust de verantwoordelijkheid niet op ons, maar op u, die ons een weg opdrijft, welken wij ongaarne bewandelen, om de rust der gemeente niet in gevaar te brengen. Laat
| |
| |
ons 't hierbij nu laten,’ vervolgde hij toen Raap antwoorden wilde. ‘Er is nog veel te doen vandaag om de orde te herstellen en de gemoederen tot bedaren te brengen.. Als gij wilt, kom dan over een paar dagen hier terug en ik zal u gaarne te woord staan. Voor 't oogenblik zij 't genoeg dat ieder zich ten volle in zijn eigen gemoed verzekerd houde. De burgers hebben volgens orde over de hoofden heen geschoten en de verwarring, door een paar belhamels gesticht, is de eenige oorzaak van het ongeval. Hij, die andere geruchten uitstrooit, maakt zich aan hoogverraad schuldig.’
Het gezicht van burgemeester Corver stond bijzonder streng, toen hij deze woorden sprak. Zij bevatten kennelijk eene waarschuwing aan Raap. Maar deze trok de schouders op en zei op bedaarden, uittartenden toon: ‘Ik weet niet of Zijne Hoogheid er in allen deele over denkt als UEGA., maar 'k zal niet in gebreke blijven mij hiervan te vergewissen.’ En hiermede vertrokken wij na een eerbiedige buiging en met de nogmaals herhaalde verzekering van meneer Corver aan mij, dat Cornelis vóor den avond zou thuis zijn, indien het werkelijk bleek dat ik in allen deele de waarheid gesproken had.’
Wij vertrokken op dezelfde wijze als wij gekomen waren en konden Maartje geruststellen omtrent den jongen. Intusschen had ik onderweg weer allerlei verwenschingen aan het adres van de regeering opgevangen en tevens opgemerkt, dat Raap nu en dan door allerlei soort van menschen met bijzondere vriendelijkheid gegroet werd. 't Kwam mij voor, ook na het tooneel in burgemeesters kamer, dat hij op dit oogenblik meer gezag over de burgerij had dan meneer Corver of een van de anderen, en 't leed geen twijfel dat dit hem streelde. Ofschoon hij schijnbaar onverschillig
| |
| |
voortliep, lag er een glans van tevredenheid op zijn gezicht. Ook trok 't mijne aandacht dat hij niet heel boos keek, toen ik hem vertelde dat ik in den angst van het oogenblik den naam van Ockers genoemd had bij Cornelis' arrestatie. ‘'t Was onvoorzichtig van u’, zeide hij. ‘Wij moeten in deze kwade dagen onze vrienden niet op een goudschaaltje wegen, en een boel door de vingers zien. Beter is 't dat gij in 't vervolg voorzichtiger zijt en u onthoudt van het noemen van namen. De tijd om met onze bondgenooten af te rekenen komt eerst na den grooten veldslag tegen onze gemeenschappelijke vijanden. Wij moeten ons veel laten welgevallen om der wille van de goede zaak. Ockers en zijn vrienden zijn ook wel vóor den prins, maar zouden toch wel eens willen beproeven of ze de zaak niet zonder hem kunnen redderen. Dat is een groote dwaling. Alleen de prins kan ons redden.... Ondertusschen zijn wij een heel eind gevorderd. Hebt gij wel opgemerkt, dat Corver bang voor mij is?.....’
Ik betuigde hem mijne bewondering en dankbaarheid voor zijne hulp in het belang van Cornelis, en voegde er bij dat ik 't in de politiek geheel met hem eens was. Ofschoon ik niet alles begreep, kon ik, dunkt mij, daar toch geen kwaad mee.
| |
Naschrift.
Cornelis is thuis gekomen. Op voorspraak van burgemeester Corver is hij dadelijk ontslagen, onder belofte van bij de eerste oproeping voor den hoofdofficier te verschijnen, wat Maartje in voortdurenden angst houdt, maar waarover Raap de schouders heeft opgehaald. ‘Ze zullen hem wel laten loopen,’
| |
| |
zegt hij; en na 'tgeen ik op het stadhuis gezien heb, vertrouw ik dat hij 't wel weet. Lieve goedheid, wat durft die man een toon voeren! Als ik er nog aan denk begrijp ik mij niet dat meneer Corver hem niet heeft laten arresteeren. Er moet toch wel wat van aan wezen, dat Raap een wit voetje bij den Prins heeft.
| |
25 Juli.
Raap vertelde mij van middag dat meneer Boekelman gisteren op 't raadhuis ontboden en onder allerlei dreigementen gedwongen is te vertellen wat ze in de Lange Leidsche dwarsstraat hebben verhandeld en wie er bij zijn geweest. Boekelman is eindelijk door de ben gevallen en heeft Boudeaud, Grimmenig, Douhiljac, Ockers, Martini en Mallepougne genoemd. Ze hebben 't evenwel 't meest op Ockers gemunt. Er moet ernstig over gedacht zijn hem in de hoofdwacht op te sluiten, maar Raap zegt alweer dat ze niet durven, ofschoon hij voor zich 't wel graag zien zou, omdat Ockers met zijn dwaze plannen den heelen boel nog in de war zal gooien. Ockers wil de compagnieën er in betrekken, en Raap wil daar niets van weten. Hij zegt dat er dan weer oproer zal komen. Alles moet van den Prins uitgaan, en door vertegenwoordigers uit de burgerij moeten wij met het Hof in overleg treden. De andere weg is een mijl op zeven. Raap is doodsbang dat het grauw weer de baas wordt.
Ik begrijp eigenlijk hoe langer hoe minder wat die menschen willen, maar Raap zweert bij al wat hem heilig is dat, als hij zijn zin krijgt, alles dol goedkoop zal worden, en dat lijkt mij, want Maartje klaagt weer steen en been over de boter en de groente. De belofte dat de pachten zouden afgeschaft worden, is ook al een groote bedriegerij geweest.
| |
| |
Daar komt nu bij, dat Cornelis na die arrestatie op den Dam verwoeder is dan ooit. Hij scheldt Raap en de zijnen uit voor al wat leelijk is. Dat is onvoorzichtig. Als hij bijgewoond had wat ik met mijn eigen oogen gezien en met mijn eigen ooren gehoord heb, dan zou hij begrijpen dat het rijk van meneer Corver niet eeuwig zal duren, en van wien moet de jongen 't dan hebben?.... 't Is daarom niet kwaad, dat ik Raap te vrind houd. 't Is een tijd waarin men van den eenen dag op den anderen niet zeggen kan wat er gebeuren zal. Als 't waar is dat de prins alles goedkeurt, dan is 't bovendien onze plicht om 't met de burgerij te houden. De heeren op 't raadhuis hebben 't er wel naar gemaakt. Verleden week gaf Sautijn nog aan zijn huisknecht een van de mooiste stadsbaantjes, terwijl er honderd anderen naar snakten.
| |
29 Juli.
Ik ben gisteravond met eenige anderen bij Raap geweest. Wij hebben drie artikels opgesteld, waarin redres van grieven gevraagd wordt. Ofschoon Maartje veel gunstiger over hem denkt dan vroeger, omdat hij Cornelis uit handen van de justitie gered heeft, zal ik haar dit toch maar niet vertellen. Vrouwen zijn schrikachtig en ze klappen licht uit de school.
| |
3 Augustus.
Doortje was gisteravond even hier. Ze vertelde dat er met meneer Corver geen huis te houden is tegenwoordig. Alles heet ondankbaarheid en boos opzet. De knechts en
| |
| |
de meiden kunnen geen goed meer doen. 't Was grauwen en snauwen zonder end, zei Doortje. Als 't zóo bleef, zou ze 't er nooit kunnen uithouden. Mevrouw was ook lang niet meer dezelfde.
| |
5 Augustus.
Cornelis is stil en afgetrokken. Hij is boos op Doortje, omdat zij er alweer over gepraat heeft een anderen dienst te zoeken. Hij vindt dat ondankbaar, nu 't daar aan huis alles behalve mooi weer is. Cornelis is een brave jongen, maar hij is veel te driftig. Als 't in den raad des Heeren besloten is dat meneer Corver vallen moet, zal Cornelis het toch niet tegenhouden.
| |
9 Augustus, 's avonds.
Dat is een warme dag geweest! Eerst den heelen voormiddag de drukte in den winkel, en toen de vergadering in de Doelen. Dat was me een beweging! Als Maartje er iets van merkte zou zij niet toestaan dat ik er morgen weer naar toe ging, en ik wil, nu ik eenmaal in 't schuitje ben, ook weten hoe 't zal afloopen. Ik begin schik in de politiek te krijgen en Raap zegt dat ik er al aardig achter kom.
Raap kwam mij tegen halfvier halen en wij beiden liepen langs Chatain die ook mee zou gaan. Aan de Doelen vonden wij meneer Mallepougne en een stuk of wat anderen, die met den hospes stonden te praten en de kamer rechts van den ingang in gebruik verlangden. Ofschoon de hospes ons eerst vriendelijk behandelde, begon hij later, toen er zich meer
| |
| |
menschen voor de deur verzameld hadden, allerlei uitvluchten te bedenken en wou hij ons wijs maken, dat al de kamers verhuurd en bezet waren. Toen werden wij boos en Raap zei dat de Doelen van oudsher aan de burgerij behoorde en dat niemand ons weigeren mocht daarvan gebruik te maken als wij dit verkozen. Daarom drongen wij dan ook den gang verder binnen en volgden een vaandrig van de compagnie van kapitein Scholten, toen deze met twee sergeants den trap naar boven opging. Spoedig voegden zich meer anderen bij ons en wisten een paar, die toevallig vooraan stonden, de heeren, die de burgerzaal in gebruik hadden, te bewegen, haar aan ons af te staan. Alles gebeurde zonder geweld of verwarring. Dit kan ieder getuigen die er bij geweest is. Wij zijn geen oproermakers, maar verlangen alleen ongehinderd met elkaar over onze belangen te kunnen spreken. Toen de zaal eivol was, plaatsten Raap, Gimmenig, Chatain en eenige anderen zich aan een tafel bij 't raam. Ze wilden mij ook meenemen, maar ik weigerde en bleef bij de deur staan. 't Past mij niet, mij op den voorgrond te plaatsen. Ik ben geen man die praten kan en vond het bovendien verstandiger bij den ingang te blijven. Als er iets gebeurde, was ik de eerste om mij weg te pakken, want met oproer wil ik niets te maken hebben. Doch ik herhaal, daarvan was geen schijn of schaduw. 't Waren allen broers onder mekaar. Een dominé kon niet beter en godvruchtiger preken dan meneer Gimmenig, die, nadat er stilte gekomen was, een groot papier uit zijn zak haalde en ons voorlas wat de reden van onze bijeenkomst was.
Hij begon met te herinneren hoe deze republiek van niets tot den hoogsten bloei gekomen is, maar daarna weer dieper dan ooit gezonken, doordat de Heere God ons heeft losge- | |
| |
laten en met oorlog en ellende gekastijd, totdat het Hem in zijne genade behaagd heeft den prins als een Jozua te verwekken en vrede te geven. Doch helaas, daarop was het oproer met plundering en roof gekomen en had alles weer bedorven. Daarom waren wij nu bij mekaar, ten einde middelen van redres te beramen. 't Was een mooie toespraak en de man had er wil van ook, te meer daar de meesten niet wisten, wat ik wist, dat ze eigenlijk door Raap gemaakt was, die ons bovendien ieder een afschrift van zijn concept omtrent de middelen van redres had gegeven, opdat wij er onze vrinden en bekenden gunstig voor mochten stemmen en hen opwekken op nader order het stuk te komen teekenen.
Ik wil dit concept hier laten volgen, opdat Cornelis later moge weten dat zijn vader aan een eerlijke zaak heeft deelgenomen:
‘De ondergeschrevenen vernemende dat, zoo in deze stad, door diverse, alsmede in de vergaderingen als anders, in 's Gravenhage werd voorgegeven, dat Burgers van Amsterdam zekere zaken zouden verzoeken of begeeren.
Zoo is 't dat dezelve verklaren bij dezen daarvan in 't geheel of ten deele niets te weten, alzoo consteert en blijkt dat de Burgerij niet is vergaderd geweest, om daar voor te delebereren, maar dat het wel kan zijn dat eenige, 't zij Burgers van een goede zaak of wel eenige misleiden, tot nadeel van de burgerij zekere voorstellen hadden gedaan, dierhalve ten hoogste noodig oordeelen dat de burgerij binnen deze stad ieder onder zijn Vaandel beschreven worden, om in ieder wijk te kiezen 2, 3 of 4 personen mits zijnde burgers; en geen emplooi van stad of land hebbende.
Welke alsdan gezamenlijk de voorslagen kunnen overwegen,
| |
| |
de kwade afkeurende en van de goede gebruik makende, om dezelve voor te dragen volgens de aloude privilegiën.
Committeerende wij ondergeschreven bij deze de volgende vijf personen.
Om deze propositie voor te stellen daar zulks behoort, en zoo dezelve tot haar behulp meerder personen noodig hebben, dezelve uit ons daartoe te verzoeken, die als dan niet zullen weigeren tot adsistenten te zijn.’
Dit concept werd dadelijk bereidwillig door driehonderd burgers geteekend, ofschoon er groote verwarring heerschte toen er eenigen beweerden dat men hen tot teekenen dwingen wilde en dat zij alleen uit nieuwsgierigheid gekomen waren, niet begeerende in eenige moeilijkheid met de regeering te komen. Deze menschen drongen elkaar daarbij met zooveel geweld de deur uit dat ik bijna meegesleept werd, maar ze kwamen kort daarop bijna allemaal weer terug toen Raap zich een weg door de menigte gebaand had en hun verteld wat er van aan was. Men wilde niemand dwingen of misleiden. Wie niet teekenen wou was vrij. 't Was vreemd, maar toen ze dat gehoord hadden kwamen de meesten vrijwillig naar voren en teekenden.
Hierop las de heer Huyser een request aan burgemeesters en vroedschappen voor, dat in even eerbiedige bewoordingen drie artikelen voordroeg. In het eerste artikel werd gevraagd dat het de regeering der stad mocht behagen, evenals in andere steden reeds geschied was, de posterijen ten spoedigste en kordatelijk aan Zijne Doorl. Hoogheid den Heer Erfstadhouder op te dragen. Het tweede bevatte 't verzoek dat zoo spoedig mogelijk alle wettige reden van bezwaar over de abuizen, op het stuk van de begeving der Ambten inge- | |
| |
kropen, mocht worden weggenomen overeenkomstig het allerernstigst verlangen van Zijne Doorl. Hoogheid in deszelfs Landsvaderlijke propoosten van den 20sten Juni jongstleden aan HaarEd.-Groot Mogende in den Haag; voorts, dat de ambten voortaan mochten begeven worden aan inboorlingen en aan genaturaliseerden en hier vastgezeten burgers en inwoonders dezer stad. Ten derde smeekte men dat de burgerij in al hare privilegiën en prerogatieven mocht hersteld worden, zoo rakende het stuk der gilden als anderszins, en dat, tot voorkoming van alle verdere morring en verwijderingen der burgeren, Kolonellen en Kapiteinen mochten gekozen worden en nooit of te geenen dage Lieden van Regeeringen zonder zich alvorens van hunne Kapiteinsambten te hebben ontdaan.
Ook dit request werd door vele burgers geteekend, totdat er eenige honderden namen onder stonden. Doch sommigen meenden dat men alleen het concept moest teekenen en eerst later het request, waarover veel geredeneerd werd en wat de oorzaak was van verdeeldheid die, vrees ik, de goede zaak nog veel kwaad zal doen.
Er werd ondertusschen aan de burgers verzocht om voortaan, als zij op de Burgerzaal bijeen kwamen, waartoe zij van tijd tot tijd zouden opgeroepen worden, Oranjecocarden te dragen. Hierna ging men, nadat een der aanwezigen nog een mooi vers had voorgedragen, vreedzaam uiteen en een iegelijk naar zijn huis.
| |
10 Augustus.
Cornelis vertelde mij aan het ontbijt dat de burgemeesters en de zesendertig raden gisteren vergaderd zijn geweest, terwijl er een menigte burgers op de Doelen bijeen was, en dat
| |
| |
ze bang waren voor oproer. Maartje meent dat dit allemaal 't gevolg is van de zoneclips van den 25sten Juli. Zij herinnerde ons daarbij den hagelslag van den 14den Juni toen 't onweer niet van den hemel geweest is. Ze had toen ook voorspeld dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren.... en wat was er den 28sten gebeurd?
| |
Maandag 12 Augustus.
Eergisteren ben ik weer op de Doelen geweest. Raap was er niet, maar toen men verschil van gevoelen toonde op de vraag of het concept of het request zou moeten geteekend worden, heeft men Raap ontboden en hij, gekomen zijnde, heeft een voortreffelijke redevoering gehouden waarin hij tot orde en eensgezindheid vermaande en dringend aanried dat men vooreerst niets dan het request zou teekenen en dat men sommigen zou afvaardigen naar den Prins om zijn raad te vragen. Men moest niet alles op eens willen hebben. De heeren zouden wel luisteren als men zich maar tot de drie punten in het request bepaalde. Later kon men het punt van de privilegiën en prerogatieven der burgerij veilig uitbreiden. Op deze welsprekende taal teekenden weer onderscheidenen der aanwezigen; maar Ockers, Henskes, Visser, Pardique en een paar anderen, die den vorigen dag het concept geteekend hadden, schrapten hunne namen weer door.
Onderwijl hadden eenige brave vaderlanders, die in mijne nabijheid stonden, opgemerkt dat er een dienaar van de justitie, met zijn degen in de borst gestoken, aan een der tafeltjes zat. Hij had een flesch mol besteld, doch ze beduidden hem spoedig dat hij daar niet behoorde en vertrekken moest, waarin hij eerst weinig zin toonde, zeggende dat hij ook een geboren
| |
| |
burger was. 't Zelfde gebeurde een poos later met twee joden en een vrouwspersoon, die stil waren binnengeslopen. Voorts ging alles in vrede en vriendschap zijn gang, ofschoon het verschil tusschen de onderteekenaars van het concept en 't request niet kon weggenomen worden, zelfs niet toen besloten was ze beide te laten teekenen; want Ockers en zijn vrienden lieten, zoodra Raap weer heengegaan was; alleen het concept teekenen, waarop Raap terugkwam en er hevige woorden tusschen hen vielen. 't Einde was dat de partij van Ockers zich afscheidde en besloot op eene andere plaats te vergaderen en alleen het concept te laten teekenen.
Om negen uur gingen wij, onder het roepen van Oranje boven! uiteen. Ik had hoofdpijn, wat mij in langen tijd niet gebeurd is. 't Komt mij voor, dat de zaak op deze manier nog een droevig einde zal nemen. Ieder wil de baas zijn en niemand wil toegeven, al hebben ze allen den mond vol van broeder voor en na, en al draagt de een nog grooter oranjecocarde dan de andere. Cornelis heeft mij erg in 't nauw gejaagd. Hij vertelde dat ze op de Doelen met mekaar aan 't bakkeleiën geweest zijn en ik moest alweer zwijgen, ofschoon ik 't beter wist, omdat ik voor hem en Maartje niet wil weten dat ik er ook geweest ben. Intusschen heeft Maartje al eens gevraagd hoe 't toch kwam dat ik zooveel boodschappen te doen heb tegenwoordig, ik die anders nooit uit den winkel te slaan was. Maar waarom haar te vertellen hoe de vork in den steel zit? De vrouwen begrijpen toch niets van die soort van dingen..............................
Ten einde den twist over het request en het concept zoo mogelijk te beslechten is Raap gisteren naar Den Haag vertrokken, om den prins te vragen wat hem 't best
| |
| |
voorkomt, dan wel of Zijne Doorl. Hoogheid verkoos dat men allebei tegelijk zou teekenen. De andere partij, die zich sinds Zaterdag de welmeenende noemt, vergaderde gisteren middag in de Karseboom, waar men besloten heeft burgemeester Corver in den arm te nemen en het concept aan hem over te leveren, gelijk zij ook moeten gedaan hebben. Maar meneer Corver heeft hun kort bescheid gegeven en gezegd dat hij niets wilde weten van al wat op de Doelen verhandeld was en dat hij zich met die zaken niet verkoos in te laten, wat ik wel verwacht had na alles wat Doortje ons verteld heeft. 't Spijt mij toch van den man. De burgerij vertrouwde tot nog toe op zijne eerlijkheid en liefde voor het gemeene welzijn. Zelfs Cornelis kan zijn gedrag in dit geval niet goedkeuren, ofschoon 't sinds verleden week bepaald is dat Doortje er blijven zal tot zij trouwen kunnen. Ook trekt Doortje haar neusje niet meer zoo hoog op als ze in den winkel komt.
| |
13 Augustus.
Gisteren vergaderde de Ed. Gr. Achtb. raad met den krijgsraad, zoo men algemeen dacht om de bezwaren der burgerij te bespreken en te overleggen of men er aan te gemoet zou komen, maar 't kwam heel anders uit. De burgemeesteren hadden al een notificatie klaar gemaakt, waaraan zij door die vergadering maar wat meer luister wilden bijzetten. Alles geschiedde slechts proforma, daar de notificatie reeds gedrukt aan de leden van den krijgsraad werd uitgereikt. Ik laat tot recht verstand der zaak dit stuk hier in zijn geheel volgen. Cornelis zal er uit kunnen zien hoe de regeering zelf de oorzaak geweest is, dat de zaken anders zijn geloopen dan zij wenschte.
| |
| |
| |
Notificatie.
Alzoo de Heeren Burgemeesteren en Regeerders dezer stad Amsteldam vernomen hebben, dat voor weinig dagen sommige personen zijn gekomen in den Kloveniers doelen deser stede, aldaar possessie hebben genomen van een of meer vertrekken tegen wille van degene die aldaar geseten waren; en op een onbetamelijke wijze zekere artikelen, bij hen ontworpen, gepresenteerd hebben ter onderteekening, aan de menigte aldaar bij hen geconvoceerd, principaallijk aan zoodanige burgeren en ingesetenen, door welker hulp de goede rust en eenigheid in dese stad altoos is beschermd en (zoo God wil) beschermd moet worden; en de voornoemde Heeren Burgemeesteren reden hebben om te denken, dat zoodanige handeling is aangeleid door Buiten-luiden en vreemdelingen, dewelke, benijdende de welvaart dezer stad, geen ander oogwit hebben dan de burgerij te vervreemden van haar wettige Regeering, Burger te stellen tegen Burger, en deze stad met derzelver inwoonderen, uit die welvaart, waartoe zij, door de eenigheid der Regeering en Burgerij, gekomen is, te brengen in de uiterste wanorde.
So is 't, dat haar Ed. Groot Achtb. voornoemd, met Advies van de Heeren 36 Raden deser stede, aan den Ed. Manhaften Krijgsraad daarvan kennisse geven en openlijk betuigen, dat haar Ed. Groot Achtb. van harte genegen zijn de ontwerpen en billijke klachten van alle goede Burgeren en Ingeseten te hooren, en zooveel doenlijk is hun daarin genoegen te geven; doch in een geschikte orde. Dat haar Ed. Groot Achth. derhalve aan alle de Hoofdofficieren der Burgerij voordragen en verzoeken, dat dezelve gelieven, ieder in hunne Wijk, hunne onder- | |
| |
hebbende Manschap, zoo wakende Burgers als Contribuanten, allen ongewapend in een of meer partijen te samen te vergaderen, en aan dezelven af te vragen, of zij eenige voorstellingen of klachten hebben ten opzichte van de regeering dezer stad, van de voorrechten en privilegiën der burgerij, of van de gilden. En, indien er zoodanigen gevonden worden, dezelven te verzoeken dat zij hunne voorstellingen en klachten gelieven te stellen in geschrifte, en onderteekend over te geven aan hunne hoofdofficieren, door dezelve hoofdofficieren te worden behandigd aan de heeren Mr. Ferdinand van Collen, heer van Gunterstein en Tienhoven, enz., oud-burgemeester, Mr. Egbert de Vrij Temmink en Mr. Elias Schellinger, oudschepenen, als commissarissen door de heeren burgemeesteren en raad, daartoe specialijk gecommitteerd, welke heeren commissarissen tot hetgene voorzegd is vaceren op het stadhuis dezer stede in de krijgsraadkamer op Donderdag den 15 Augustus en volgende dagen, 's morgens van 9 tot 12 uren en 's namiddags van 4 tot 6 uren....
Deze notificatie, met een strenge publicatie van straf voor alle rustverstoorders, 's middags te 1 uur van de pui van het stadhuis afgelezen, heeft veel misnoegen veroorzaakt. Den geheelen morgen heb ik er voor de toonbank over hooren praten. De een zegt, dat de burgemeesters bang zijn en, zooals men 't noemt, den duivel willen trachten te bezweren; een ander meent, dat de hulp der gewapende burgerwacht hun zoo goed bekomen is, in Juni, dat zij er nog eens de proef van willen nemen en op de burgerij laten schieten. In den krijgsraad moet een van de welgezinde kapiteinen gevraagd hebben of 't waar was, wat het gerucht zei, dat de heeren militie in de stad wilden laten komen; maar toen moet Six
| |
| |
of een van de anderen geantwoord hebben, dat zij geheel op de burgers vertrouwden en 't met dezer hulp wel dachten klaar te spelen.
Ondertusschen zou niemand zich nu, meenden velen, aan een klacht over de regeering wagen. Wie wou in 't zwarte boek staan? Hij kon wel zijn biezen pakken en de stad uitgaan. Hier zou 't hem ten eeuwigen dage ingepeperd worden, ja, zelfs nog aan zijn kinderen en kindskinderen. Men moest maar vereenigd blijven, en de vergaderingen op de Doelen, of ergens anders, zouden wel op de notificatie antwoorden.
Raap is gistermorgen om acht uur met de nachtschuit weer thuisgekomen. Zijne Hoogheid heeft hem gezegd dat hij de teekening van het request prefereerde. Ook had de prins hem uiterst vriendelijk ontvangen en zich alles, wat er gebeurd is, in 't breede laten vertellen. Hij had bovendien het voorrecht genoten Hare Koninklijke Hoogheid de prinses, alsook prinses Caroline en den jongen graaf van Buren de hand te mogen kussen.
Hij heeft mij dit alles zelf verteld en later aan de vergaderden op de Doelen. 't Is toch niet onaardig, voor een burgerman, aan het Hof zoo gezien te wezen.
Ze moeten op de Doelen razend boos geweest zijn om de beschuldiging in de notificatie, dat alles 't werk van vreemdelingen was, en dat men zich met geweld van de burgerzaal meester gemaakt had. Ze hebben onmiddellijk een tegenschrift doen opstellen en eene verklaring van de heeren die, bij de eerste samenkomst, de zaal voor de burgerij ontruimd hadden. Ook werd besloten dat Raap, De Huyzer en Chatain het request heden morgen aan burgemeesters zullen overhandigen en nadrukkelijk protesteeren tegen die twee punten. Zij kregen daarbij den last het orgineele request niet
| |
| |
af te geven, maar de heeren burgemeesters een copie te laten. Met het orgineel reizen zij vanavond naar Den Haag.
| |
15 Augustus.
De heele stad is in beweging om het teekenen in de wijken. Het request wordt bijna overal gevolgd en den officieren verzoekt men uit naam der geheele compagnie te teekenen. Slechts enkelen durven niet, of meenen dat zij zich bezondigen door hunne bezwaren te kennen te geven.
De predikanten zijn verzocht in de bedestonden een voorbede te doen voor de burgerij, ‘de vreedzame beschermers en herstellers der aloude vrijheid.’ Als ik bedenk wat de gevolgen kunnen worden van zoo groote opgewondenheid, dan bid ik dat deze, hoe dan ook, maar spoedig voorbij moge gaan. Een rijk dat in zichzelf verdeeld is, kan niet bestaan.
| |
16 Augustus.
Gisteren middag stond ik juist op de stoep om even naar de lucht te kijken, toen ik Raap en zijn twee vrinden in een wagen met drie paarden zag thuiskomen. Een oogenblik later staken ze volgens afspraak een Oranjevlag uit het bovenraam, evenals bij Chatain gebeurde; een teeken dat zij over de ontvangst bij den prins voldaan zijn! 't Was dan ook een gejoel en gedraaf door de straat, alsof de prins zelf gearriveerd was. Ieder wilde Raap spreken, maar hij liet zeggen, dat hij tegen vijf uren op de burgerzaal zou komen.
Ik vond dat heel verstandig van hem en ging, daar ik ook nieuwsgierig was, tegen halfzes naar de Doelen Raap
| |
| |
zelf kwam er niet, maar De Huyzer heeft een rapport voorgelezen, dat door Chatain op alle punten bevestigd werd. Ze hadden Woensdag om halfnegen 's avonds pas audientie kunnen krijgen, waarop Raap een treffende toespraak gehouden had, die door Zijne Doorl. Hoogheid vriendelijk was aangehoord en minzaam beantwoord. De prins had hun verteld dat de jongste burgemeester dien eigen morgen reeds bij hem geweest was en dat hij de zekerheid had, dat de regeering alles doen zou wat in haar vermogen was om de burgerij te bevredigen. Verder had Zijne Doorl. Hoogheid verklaard, dat geen rebellie of rustverstoring zou worden toegelaten, maar strengelijk gestraft.
Toen dit rapport gedaan was, riepen wij weer allen driemaal Oranje-boven! Daarop gingen de meesten aan tafeltjes voor de schuiframen zitten, om door het rooken van een pijp tabak en het drinken van een flesch wijn of mol zich wat te verfrisschen.
| |
19 Augustus.
Gisteren hebben onderscheiden predikanten aan het verzoek om voorbede voldaan. Ik was onder 't gehoor van onzen Peiffers, die de beurt in de Gasthuiskerk had. Hij maakte 't als altijd heel mooi en wist het zoo te keeren, dat alles op ons bedorven hart en de slechtheid der tijden terecht kwam. Hij zei, dat er drie andere artikelen waren, waarop wij ook wel mochten bedacht zijn, namelijk, ‘dat de dag des Heeren niet langer zoo ontheiligd mocht worden, gelijk men hedendaags zag geschieden, dat de zang-, speel- en hoerhuizen mochten uitgeroeid worden, en dat het lasteren van den naam Gods gestraft mocht worden; maar dat er onder de zestig
| |
| |
compagnieën mogelijk niet een was, die dit ter harte nam.
Er zijn er verscheiden die daarover boos zijn en den leeraar hebben aangesproken, doch ik voor mij vind dat hij gelijk heeft. Als men de zaken van dien kant bekijkt, is dat woelen en roeren onder de burgerij toch ook 't ware niet. De negotie staat stil en Gods woord wordt vergeten. Ik zei gisteren nog tegen Maartje, dat ik maar hoop dat alles een einde mag nemen tot 's Heeren eer en tot grootmaking Zijns naams.
| |
Zaturdag 24 Augustus.
Raap vertelde mij van morgen, dat er gisteren op de Doelen een geruststellende verklaring uit Den Haag is meegedeeld. De prins zal in de aanstaande week alles tot genoegen der burgerij schikken. Ik ben er niet geweest, omdat Cornelis met Doortje op een bruiloft moest zijn en Maartje maagpijn had. Ze heeft daar tegenwoordig veel last van en wil er niet van hooren den dokter te laten komen. Ze solt altijd met een oud recept van haar grootmoeder, maar ik geloof dat 't niet helpt.
| |
Maandag 26 Augustus.
Zaterdagavond ben ik even naar de Doelen geloopen. Cornelis paste op den winkel. Maartje voelde zich wat beter. Ik ben evenwel weer gauw thuisgekomen. Er zit meer achter dan iemand vermoeden kan en 't wordt mij te benauwd om 't hart. Toevallig was ik mee van de eersten die op de Burgerzaal kwamen. En wat vonden we daar? Er hingen twee touwen dwars door de kamer. Aan 't eene hing een
| |
| |
lus en een wijnglas, aan 't andere een S. Wat daarmee bedoeld werd begrijp ik nog niet, maar toch vond ik 't raar. Er was niemand in de kamer geweest, naar de kastelein ons verzekerde.
Zijne Hoogheid moet met de regeering der stad in onderhandeling zijn. Dinsdag of Donderdag zullen wij weten wat er van aan is. Er werden weer redevoeringen en verzen voorgedragen, maar ik heb het einde niet afgewacht.
| |
Dinsdag 27 Augustus.
Raap kwam heden morgen woedend bij mij binnen stuiven. Gisteren hebben de Burgemeesters en zesendertig Raden vergadering gehouden en hem voor zich ontboden. Ze hebben hem toen het request teruggegeven, waar op den kant geschreven stond: ‘Fiat, mits niet strijdende tegen de Resolutiën van haar Ed. Groot Mogende en de intentie van Zijne Hoogheid, en wegens de Ampten voor zooveel het domestiek is.’
‘Dat is weer een gemeene poging om de burgerij om den tuin te leiden.’ zei Raap. ‘Wij zullen de heeren eens toonen, dat ze met geen gekken te doen hebben. Terwijl wij halsbrekens werk hebben om de burgerij tot kalmte te brengen en te voorkomen dat ze geweld gaat gebruiken, bederven zij alles door hun stijfhoofdigheid en hun slag om den arm. Wat beteekent dat fiat op ons verzoek, nu dat mits er bij staat?’
Raap had gelijk. 's Avonds op de Doelen bleek 't dat hij goed gezien heeft. Er waren er onderscheiden die voorstelden, den volgenden dag in de wapenen bij mekaar te komen. Raap en De Huyzer smeekten de broeders evenwel nog 24 uren geduld te hebben. Zij zouden onmiddellijk naar burge- | |
| |
meesters gaan en beter antwoord vragen. 't Was een rumoerige vergadering. Vooraf werden de gemoederen hevig ontstoken toen er een vertelde dat een schippersplaats, die nog geen 24 uren vacant geweest was, alweer door een van de burgemeesters aan zijn knecht was gegeven. Dit was om de welgezinden te tergen, zei men.
Ik was blij dat ik thuis was en denk morgen niet naar de Doelen te gaan. God beware onze stad voor nieuwe onlusten!
| |
Woensdag 28 Augustus.
De onrust onder de burgerij neemt toe. Onderscheiden compagnieën hebben afgevaardigden gezonden naar de Doelen, ten einde, buiten hunne officieren om, het request te teekenen, waarover Raap zeer boos is geworden. Ook is hij alles behalve in zijn schik dat ze Gimmenig tot gequalificeerde benoemd hebben, om de belangen der burgerij voor te staan. ‘Als 't zoo voortgaat zal men alles buiten den prins en de orde om doen,’ zegt hij, en dan krijgen wij moord en plundering. De regeering behandelt ons schandelijk, maar er mag op ons gedrag geen zweem van rebellie kleven. Doch Gimmenig en een onbekende kerel, die op een tafel geklommen was, moeten hem hebben verweten dat hij 't was, die de burgers misleidde met de telkens herhaalde belofte dat de prins in de stad zou komen. Men moest zich dus wel zelf helpen.
Van middag was 't stampvol op den Dam. Precies twaalf uren werden de drie artikelen weer voorgelezen en nu volgde er eenvoudig, zonder meer, ‘Burgemeesteren geven hierop fiat.’ Dat was een vreugde! Ik zag er verscheiden, die van blijd- | |
| |
schap huilden, want ze begrepen dat nu alle gevaar voor onlusten voorbij was. De burgerij had haar zin en zou voldoening erlangen op de drie artikelen.
Als ik bedenk dat ik, ofschoon maar een eenvoudig man, toch ook het mijne gedaan heb om die uitkomst te verkrijgen, zwelt mijn hart van blijdschap. Ik heb nu aan Maartje verteld dat ik herhaalde malen op de Doelen geweest ben. Cornelis zei daarbij niets. Ik geloof dat hij boos is omdat de burgemeesters zoo laf hebben toegegeven.
| |
29 Augustus.
Raap zegt dat het nog niet goed is. De Heeren hebben weer een slag om den arm gehouden. In zijn vreugd over de afkondiging heeft men dat zoo niet opgemerkt, maar bij nadenken en overleg hebben de hoofden dat spoedig begrepen. Het fiat is alleen van burgemeesteren en niet van de zesendertig raden.
Een en ander moet aanleiding gegeven hebben dat het gisteren middag op de Doelen tot stikkens toe vol was. Ze waren zoo bang dat de Burgerzaal zou inzakken, dat ze er stutten onder gezet hebben. Onmiddellijk hebben ze weer een request opgesteld, om te protesteeren tegen de restrictie van het fiat.
| |
30 Augustus.
Gisteren middag halfeen begon het klokje van 't Stadhuis te luiden, en liep ik met honderd nieuwsgierigen even naar den Dam. Men vertelde elkaar dat de Burgemeesters en de Raad weer vergaderd waren geweest en dat men nu hoopte
| |
| |
volledige satisfactie te krijgen. De Doelisten hadden de regeering 24 uren tijd gegeven om beter antwoord te bezorgen. Toen 't klokje ophield, las de secretaris weer een notificatie van de pui af. 't Was nu het volledige fiat, uit naam van burgemeesters en den geheelen raad. Ik weet niet dat ik ooit zoo'n gejuich gehoord heb.
Ten overvloede loopt het praatje door de stad, dat Deurhof en Wagenaar uit Den Haag zijn teruggekomen, met de tijding dat Zijne Doorl. Hoogheid nu stellig binnen vier dagen in de stad komt.
Maartje heeft mij zelve aangeraden van middag naar de Doelen te gaan om te hooren of dit laatste waar is. Ze wou zelfs dat Cornelis mee ging. Nu de prins zich er mee komt bemoeien was 't een heel ander geval.
Om halfnegen was er weer een beetje onrust. De meid van mevrouw De Vries, die aan den Buitenkant woont, had gehoord dat de boom in 't IJ was opengemaakt omdat er militie in de stad zou komen, maar 't is gelukkig spoedig gebleken dat het niet zoo was. Meneer Schimmelpenninck, de burgemeester van Zutphen, Gedeputeerde uit Den Haag, is hier doorgekomen op weg naar Friesland.
| |
Naschrift.
Raap vertelde mij daareven, dat de Graaf Van Bentinck van Rhoon en Pendrecht gisteren in de stad gekomen is. Hij logeert in 't Oude Heeren Logement. Meneer van Gimmenig heeft een lange audientie bij hem gehad, terwijl de burgers weer op de Doelen vergaderden, waar hij daarna verslag kwam doen. De regeering heeft de beslissing over de geschilpunten nu ook aan Zijne Hoogheid den prins opgedra- | |
| |
gen. Daarna werden de aanwezigen vermaand zich ordelijk en rustig te gedragen als de prins in de stad kwam, wat allen beloofden. Raap heeft nu goeden moed dat alles zich nog ten beste zal schikken. - ‘Wonderlijke tijden, voorwaar, die wij beleven! De burgeren hebben eene twist-zake met hunne Regenten en storten hunne zuchtingen, uit eenen benauwden boezem uitgeperst, in den schoot van eenen eertijds verachten en verstooten, doch door de wonderdoende hand Gods verhoogden Vorst,’ zei Domine Peiffers toen hij straks bij ons een kopje koffie dronk. Maartje vouwde de handen en zei Amen.
| |
31 Augustus, 's avonds.
Gisteren ben ik weer naar de Doelen geweest. Op aandrang van Maartje is Cornelis met mij meegegaan. De jongen begint de zaken al wat beter in te zien en toont zich, wat mij veel genoegen doet, nu 't er op aankomt, een braaf prinsgezinde. In de vergadering stelde meneer Gimmenig voor, of 't niet goed zou zijn alom uit elke compagnie 2 à 3 bekwame mannen te verkiezen, en uit die allen weder 4 of 6 die de belangen der burgeren aan Zijne Hoogheid zouden voorstellen. Doch Raap heeft zich daar weer krachtig tegen verzet. Elk moest zijn belangen maar inbrengen. Evenwel werd zijn plan afgekeurd en besloot men gecommitteerden te kiezen.
Van de pui is afgelezen dat Zijne Hoogheid verzocht heeft geen illuminatie of openbare vreugdebedrijven te doen.
Heden morgen is een request van Gimmenig en anderen voorgelezen, doch Raap heeft gevraagd dat dat van hem, De Huyzer en Chatain ook zou worden voorgelezen, waaruit weer eenige verwarring ontstaan is, doch gelukkig zonder ernstige
| |
| |
gevolgen. Sommigen teekenden dat van Gimmenig en anderen dat van Raap. Verder was iedereen in spanning over de komst van Zijne Hoogheid.
Om twaalf uur was de heele stad in drukke beweging. Cornelis, die er naar ging kijken, zegt dat alles heel ordelijk toeging. 1400 Cattenburgers zijn, onder leiding van Bart Van Baalen en Dirk Bom, in gelederen van vijf, en met vier commandeurs van de werf voorop, langs den Buitenkant, Nieuwendijk en de Kalverstraat naar de Doelen getrokken en vandaar langs de Kloveniersburgwal weer de heele stad door. Men schijnt dit gedaan te hebben om te laten zien hoeveel macht men desnoods zou kunnen ontwikkelen. Er liggen in onderscheiden koffiehuizen adressen om te verzoeken dat de prins de tegenwoordige regenten zal behouden, maar die van de Doelen zijn van oordeel dat, - - - - nu 't eenmaal zoo ver is, de heeren maar weg moeten.
| |
Maandag 2 September.
Onze geliefde prins is in de stad. Met mijn eigen oogen heb ik hem gezien, toen hij de Langebrug over reed. Zijne Hoogheid keek vriendelijk in 't rond en groette herhaald naar alle kanten. Er gingen twee loopers voor zijne koets. De stalmeester Van Borm reed er naast en eenige ruiters er achter. De koets was bespannen met zes grauwe hengsten. Daarop volgden nog twee koetsen met zes paarden, twee met vier, en eenige met twee, waarna de timmerlieden kwamen. Er was een onbeschrijflijk gejuich. Naar ik hoor was de voorstoet al aan het logement, toen de prins nog op de Langebrug was. In het logement is Zijne Hoogheid verwelkomd door de burgemeesters Corver, Sautyn en Van de Poll, vergezeld van den Stadssecretaris. Op het stadhuis is van morgen vroeg besloten
| |
| |
dat alle regenten, ook de leden van den raad, hun demissie zouden aanbieden. De prins heeft dit nog niet aangenomen.
De gecommitteerden uit de burgerij zijn vriendelijk ontvangen. De prins heeft, staande voor het hek, de timmerlieden zien voorbijtrekken, met twee trompetters voorop en het Oranjevaandel in 't midden.
Maartje is goed gemutst. Zij zegt dat de godsdienst nu veilig is en dat alles stellig veel goedkooper zal worden. Cornelis is met Doortje gaan kijken. Bij burgemeester Corver moet alles in de war zijn. Mevrouw zegt dat ze nu allemaal heel gauw naar Velzen gaan. Meneer Corver wil met de zaken niets meer te maken hebben. 't Volk heeft hem ondankbaar behandeld.
| |
Woensdag 4 September.
Heden morgen om tien uren heeft een compagnie jongeheertjes van 9, 10 en 11 jaar, in volle wapenen, met bajonetten op hun snaphanen, koperen patroontasschen en oranjebandelieren, oranjecocarden op den hoed en oranjelinten aan hunne stropdassen, verzocht voor Zijne Hoogheid te mogen paradeeren, maar om de menigte die audientie gevraagd heeft is dit uitgesteld.
Zoo op 't oogenblik trokken hier 300 scheepstimmerlieden voorbij naar het huis van burgemeester Sautyn en dat van Van de Poll om te vragen, wanneer ze nu een nieuwe regeering krijgen. Ze hebben tot antwoord ontvangen dat men Zaterdag uitsluitsel zal geven.
| |
| |
| |
Vrijdag 6 September.
Gisteravond te 7 uren zijn wel 80 gecommitteerden ten gehoore bij Zijne Hoogheid geweest en hebben twee volle uren met hem gesproken. In de Doelen moet er verslag van gedaan zijn, maar Cornelis kon door 't gedrang niet binnen komen.
| |
Zaterdag 7 September.
De oude burgemeesters zijn afgezet. De burgerij, op den Dam verzameld, heeft de namen der nieuwe met gejuich begroet. De nieuwbenoemden zijn op het middagmaal bij den prins. De tevredenheid is algemeen. De Hemel geve dat er nu rust en orde kome. Ook de Raden zijn grootendeels veranderd. De gecommitteerden zijn de nieuwe burgemeesters gaan feliciteeren op 't stadhuis. Voor Van Nes, een turfdrager, aan wien wegens de gebeurtenissen in November de stad ontzegd is, hebben zij gratie gevraagd, waarover meneer Van Collen beloofd heeft met de collega's te zullen overleggen.
| |
Zondag 8 September.
Zijne Hoogheid heeft de godsdienstoefening in de Nieuwe kerk bijgewoond onder het gehoor van Ds. Peiffers. Maartje is er al te zes uren met Cornelis heengetrokken en ze hebben een goede plaats gehad. Maartje was tot tranen bewogen geweest toen Zijne Hoogheid tegen halfnegen binnenkwam. De prins zat in de gewone burgemeestersbank. Voor Zijne Hoogheid lag een rood fluweelen kussen met gouden randen, en de bijbel daarop. Aan de beide deurtjes stonden ter weerszij twee helbaardiers. De prins was naar de kerk begeleid door twee compagnieën burgers.
| |
| |
Ds. Peiffers moet overheerlijk gepreekt hebben. Maartje zegt, dat zij hem nog nooit zoo mooi heeft gehoord. 't Was een treffend oogenblik vooral, toen hij de gemeente vermaande den Heer te danken voor het voorrecht den prins in hun midden te zien, die als een andere Jozua het volk Gods zou binnenleiden in het beloofde land. Cornelis was ook diep getroffen geweest.
Na de kerk is Zijne Hoogheid naar den Hortus gereden en heeft daarna twee Kaapsche ezels bij den stalmeester Van Borm bezichtigd. Meneer Van Borm heeft hem de ezels present gegeven, wat genadig aangenomen is.
Maartje heeft gelijk, 't is jammer dat Zijne Hoogheid door een en ander den Zondag heeft ontwijd, maar Cornelis zegt, dat wij niet vergeten moeten dat de prins maar kort in de stad is en op alle andere dagen audientie geeft. De jongen heeft misschien ook gelijk. Maartje en ik zijn op die punten wat ouderwetsch, doch ik voor mij houd het dan ook maar liefst met het ouderwetsche.
| |
Maandag, 9 September.
Er wordt veel geprutteld voor de toonbank. Men vindt het jammer, dat de oudburgemeesters en Raden ontslagen zijn ‘zonder dat zij daardoor zullen worden gekwetst of benadeeld in hun goeden naam en faam, veel min dat dezelven daaruit zullen mogen worden gesuspicieerd zich in de Regeering van den Lande niet naar behooren gedragen te hebben.’ - Er zijn er die meenen, dat 't Zijne Hoogheid genoeg in het oor geblazen is, hoe slecht zij 't hebben gemaakt. Ook omtrent andere punten van de notificatie aan de burgerij heerscht vrij wat misnoegen. Dat Zijne Hoogheid zich bereid verklaard heeft om
| |
| |
drie kolonellen uit de burgerij en twee uit den Raad te nemen, vindt men ook niet goed. Men wil onbepaald een vrijen krijgsraad, zonder een eenig persoon uit de Regeering.
Op de Doelen moeten ze gedreigd hebben een ieder, die er anders over dacht, uit het raam te gooien. Daar de hoofden in de verwarring stilletjes zijn heengeslopen, roepen ze dat ze verraden zijn. Raap zal nu wel leelijk in 't nauw zitten. Ik ben blij, dat ik mij met die zaken nooit heb ingelaten. Men kan tegenwoordig niet te voorzichtig wezen. Maartje begint weer over de zoneclips en zegt dat er nu toch nog iets vreeselijks dreigt te gebeuren. Cornelis heeft voor zeker gehoord dat 't er van nacht op los zal gaan, maar de prins moet zijn hoofd verpand hebben, dat niemand van de afgetreden Regenten een haar zal gekrenkt worden. De Heer zij ons genadig!....
| |
Dinsdag, 10 September.
Wij hebben den geheelen nacht geen oog toe gedaan. Ieder oogenblik vloog Maartje op en riep dat 't weer precies als in Juni aan den gang ging. Zij hoorde nu eens glasruiten die stuk gegooid werden, dan weer woeste kreten van moord en brandstichting. Ofschoon ik zelf niet zoo ongerust was, kon ik toch ook niet slapen en dankte ik den hemel toen de dag aanbrak. Er waren gisteravond allerlei geruchten. Chatain, die nog om halfelf naar de Doelen ging, kwam in 't voorbijgaan even inloopen en zei, dat niemand de Burgerzaal verlaten wou voordat men volle bevrediging gekregen had. De prins was misleid. Er school verraad bij de heeren van het Hof. Als men nu een voetbreed toegaf, zou er nooit redres van de grieven meer kunnen verwacht wor- | |
| |
den. Chatain wou met alle geweld dat ik mee zou gaan. Als het vaderland in nood was, mocht niemand thuis blijven. Maar Maartje hing aan mijn jas en bezwoer mij thuis te blijven, zoodat Chatain zelf er akelig onder werd en, vloekend op de weekhartigheid van de vrouwen, de deur weer uitliep. Nu, ik heb er liever niet mee te maken. De politiek begint mij te schemeren. Als 't niet te zondig en vermetel was, zou men haast in verzoeking komen te denken, dat de prins ons ook al om den tuin wil leiden. 't Rechte van de zaak zal wel wezen, dat hij de vorige regeering niet zoo opeens en zoo hard voor het hoofd wil stooten. Ze hebben bovendien ook nog een grooten aanhang, die zich nu schuil houdt, maar straks, als de burgerij wat bedaard is, wel weer het hoofd zal opsteken.
| |
's middags.
Raap is mij daareven komen vertellen wat er van nacht gebeurd is. Ik had er al zoowat van gehoord, maar 't rechte begreep ik niet. Ook kon ik 't niet gelooven. Wie zou ooit gedacht hebben dat de prins niet eens meer veilig zou wezen in zijn eigen bed!
Raap vertelde dat het volk op en vóor de Doelen zoo oproerig geworden was, dat men 't ergste te vreezen had gehad als zij niet in eens een cordaat besluit hadden genomen. Zij hadden namelijk gevraagd of men 't noodig oordeelde Zijne Hoogheid nog in dien eigen nacht beter te gaan inlichten, en of zij rekenden dat men niet verantwoord was als de audientie tot den morgen werd uitgesteld? Toen nu allen eenstemmig geroepen hadden, dat het belang van de burgerij geen uitstel toeliet en 't te vreezen stond dat de
| |
| |
menigte, die buiten op de straat stond, straks haar geduld zou verliezen, toen waren zes der voornaamsten en meest bezadigden onder de aanwezigen naar het Heeren-Logement getrokken en hadden geeischt, dat men hen terstond bij den prins zou toelaten.
't Was tusschen 3 en 4 uren. De prins wakker, geschrikt door het ongewone bezoek, maar zich zelven volkomen meester, had hen voor zijn ledikant laten komen en zoo te woord gestaan. Op de klachten over het stuk van den vrijen krijgsraad had hij gezegd nog niet het rechte te weten en zich niet te kunnen begrijpen dat de burgers daarover zulk een ongenoegen hadden. Hij beloofde evenwel onmiddellijk te zullen onderzoeken of dit werkelijk een zaak van zoo groote consideratie was en, zoo ja, ten genoege van de goede burgerij daarop beter order te willen stellen. Zij mochten dit in hunne wijken laten bekend maken, wat de gecommitteerden, afscheid genomen hebbende, niet nalieten onmiddellijk te doen, zich achtereenvolgens naar de hoofdwachten begevende, alsmede naar Kattenburg, de werven en andere plaatsen. Tegen 5 uren was er toen in de stad eenige kalmte gekomen.
De belofte, door Zijne Doorluchtige Hoogheid gedaan, werd heden morgen te negen uren nog eens aan de wachthebbende officieren herhaald. Te 12 uren hadden de nieuwe burgemeesters audientie bij den prins, terwijl vervolgens de gecommitteerden werden toegelaten om alsnu uit Zijner Hoogheids eigen mond te vernemen, dat men een vrijen krijgsraad zou hebben, namelijk 5 kolonellen en alle kapiteinen.
Het gerucht van deze bevredigende oplossing liep als een vuurtje door de stad, maar men durfde 't niet gelooven en deelde op de Doelen een papier rond met het volgende er op:
| |
| |
Ziet toe, gij Batavieren!
Zijt gij uw vrijheid kwijt
Een vrije krijgsraad is 't,
Toen meneer Dadelbeek, een der gecommitteerden, rapport gedaan had, ging men evenwel tevreden en voldaan uit elkaar.
| |
Woensdag, 11 September.
Doortje is hier geweest om afscheid te nemen. Al de booien bij meneer Corver gaan morgenochtend vroeg naar Velzen. Toen ik Doortje zoo uit gekheid vroeg waf er nu komen zou van de mooie beloften van haar mevrouw, kreeg 't lieve kind de tranen in de oogen, zoodat ik er wezenlijk spijt over voelde. 't Was niet daarom, zei ze, maar God mocht 't haar vergeven, dat ze misschien in den laatsten tijd ook al niet zoo eerbiedig over haar meester en meesteres gesproken had als haar wel paste. De menschen waren nu ongelukkig genoeg en iedereen draaide hun den rug toe. Ze waren vroeger jegens iedereen vriendelijk en goed geweest. Mevrouw Corver had nooit een arm mensch van de deur gezonden en nu moesten ze, alsof ze een moord gedaan hadden, de stad uit. 't Ging haar ook aan 't hart, dat zelfs Cornelis in de laatste dagen al zoo eens gezegd had, dat de groote lui hun eigen trekken thuis kregen.
Ik vond het niet noodig Doortje te herinneren, dat zij daar misschien meer schuld aan had dan de jongen zelf, en dat
| |
| |
ze ook wel eens anders gepraat had dan nu. Toen zij ons goeden dag kuste, heb ik alleen maar gezegd dat zij er niets bij verliezen zou, want dat ze wel wist hoe wij over haar dachten. Als ze haar neusje maar niet voor het kaarsvet optrekt is alles het hare, zoo gauw ze maar wil.
| |
Donderdag, 12 September.
Ik geloof dat alle menschen met dolheid geslagen zijn. De prins heeft bij publicatie laten afkondigen dat ze een vrijen krijgsraad zullen hebben, en nu is 't alweer niet goed. Uit de woorden dat iedere compagnie tot den krijgsraad zal mogen committeeren, na gehouden omvraag, zoodanige van de officieren uit hunne compagnie als hun aangenaam zal zijn, maken sommigen op, dat men een kapitein, al is hij een regeerend persoon, zal mogen behouden, indien men het goedvindt; terwijl anderen hierin een nieuwe list zien om den prins en, door den prins, de burgerij te misleiden. In de compagnie van den heer Christiaan Scholten heeft men zelfs doorgezet hem als kapitein te behouden, niettegenstaande zijn vader Raad is, waardoor groot ongenoegen bij anderen ontstaan is. Zoo ook deden die van de compagnie van Gideon Victor, ofschoon de officieren verzochten geen regard op hen te slaan.
| |
Zaterdag, 14 September.
Men gaat in alle wijken voort officieren te verkiezen en alles geschiedt met orde en in vrede.
Den geheelen middag heeft het gisteren niet stil gestaan van de menschen, die allen naar den Dam trokken om Zijne Hoogheid voor het open venster te zien, vanwaar hij de
| |
| |
burgerij herhaalde malen beleefd gegroet heeft. Er is groote maaltijd op het stadhuis. Zijne Hoogheid is er heen gereden met een compagnie burgers voor en achter zijn koets. Voor en in 't stadhuis staan ook drie compagniëen. De krijgsraad is vergaderd, maar er zijn er volgens Raap heel weinig present en ze hebben niets beslist, omdat ze de bedoeling van Zijne Hoogheid niet recht begrijpen. Nu, ik moet erkennen dat het mij ook groen en geel voor de oogen wordt bij die verwarring. Maartje vroeg mij zooeven nog of dit alles nu in verband stond met het goedkooper worden van de boter en de groenten, waarvan zij nog maar altijd niets gemerkt had?
Dezen middag te 12 uren was er zeker weer wat aan de hand. 't Was een gedraaf naar den Dam, van belang! Als ik in de laatste dagen niet geleerd had, dat het allemaal toch op niets uitdraait, zou ik 't in huis niet hebben uitgehouden. Nu heb ik Cornelis even uitgestuurd, die terug kwam met de boodschap dat we nu ook nieuwe schepenen gekregen hebben. Ik heb er vrede mee. Nieuwe bezems vegen schoon, maar ook: nieuwe heeren, nieuwe wetten. De Heer geve dat alles tot heil der stad moge gedijen!
Cornelis vertelde, dat hij onder de nieuwe schepenen ook meneer Matthys Straalman had hooren noemen en dat de knecht van dien heer, dien hij kent en die toevallig vlak naast hem stond, toen in zijn handen gewreven en gezegd had, dat 't nu zijn beurt ook eens zou worden om een schippersplaats te krijgen. Dat zal toch wel niet zoo wezen, denk ik.
| |
Zondag, 15 September.
De scheepstimmerlieden zijn al in de vroegte bijeengekomen onder 't geleide van Bom en Van Baalen, om Zijne Hoogheid
| |
| |
te complimenteeren bij zijn vertrek. Ze zijn de heele stad doorgetrokken met trompetten, waldhoorns, andere instrumenten en een vliegend vaandel, waarop een scheepje en met groote letters: Scheeps-timmermansgild voor Oranje en Vrijheid. Ze hebben zich eindelijk van de Leidsche poort af, in twee rijen, langs den weg naar den Overtoom geschaard. Ondertusschen woonde Zijne Hoogheid de godsdienstoefening in de Nieuwe kerk onder het gehoor van Ds. Du Marchie bij, die hartelijke woorden van afscheid moet gesproken hebben,
Te halfelf uit de kerk komende is Zijne Hoogheid eerst weer naar het Logement gereden en heeft hij aldaar afscheid van de Regeering genomen, die vervolgens vooruit gereden is naar de Leidsche poort om den prins het laatst vaarwel te geven. De heer Van Gimmenig heeft Zijne Hoogheid uit naam der burgerij toegesproken en gezegd dat door zijne komst de vrede in onze stad was hersteld geworden, waarmede men onder 's Heeren zegen en onder het wijze beleid der nieuwe Regeerders hoopte voort te varen.
Om twaalf uren is Zijne Hoogheid in zijn koets gestapt. De stalmeester Van Borm leidde wederom de staatsie. Achter hem volgden eenige scheepstimmerlieden met de muzikanten en het Oranjevaandel, gedragen door den Heer Boudaud. Deze timmerlieden waren van de poort weerom gekomen. Achter hen de gecommitteerden uit de burgerij, twee aan twee, allen met het wapen van den prins op de borst. Op het Leidsche plein stonden de vijf kolonellen om Zijne Doorl. Hoogheid te complimenteeren, en buiten de poort gekomen werd de prins door de burgemeesters nogmaals voor 't laatst begroet, terwijl er geschoten werd met de kanonnen van de wallen en de muziekinstrumenten speelden. Ik heb dit alles
| |
| |
met mijn eigen oogen gezien en bijgewoond en den stoet den geheelen weg over gevolgd. Maar buiten gekomen kon ik door het gedrang der menschen niet heen, en hoorde ik alleen uit de verte het geroep van vivat Oranje! en lang leev' onze stadhouder! toen de prins wegreed. De gecommitteerden der burgerij moeten hem, naar ik hoor, tot aan den Amstelveenschen weg vergezeld hebben.
| |
Maandag, 16 September.
Van morgen had ik er onderscheiden in den winkel, die ontevreden waren over de publicatie welke Zijne Hoogheid na zijn vertrek heeft laten doen. Zij vonden de bedreigingen tegen de onruststoorders, die ‘volgens de wetten van den Lande zonder eenige conniventie anderen ten exempel zullen gestraft worden,’ niet passend na al 't geen er gebeurd was. De rustverstoorders waren de oude Regenten geweest, en de burgerij had door alle haar ten dienste staande middelen het vaderland voor den ondergang bewaard en 't gezag van Zijne Doorl. Hoogheid gered. Maar zoo ging 't. De groote heeren hadden het oor van het Hof, en de oude burgemeesters zou men wel spoedig op 't kussen zien terugkeeren.
Raap denkt er anders over. Hij noemt de publicatie een gewichtig staatsstuk. De prins alleen is oorzaak dat de burgerij niet tot de uiterste gewelddadigheden overgeslagen is en de gruwelen van Juni niet herhaald zijn geworden. Wij hebben thans nieuwe regenten, die de stad weer in bloei en aanzien zullen brengen. Alles zal goedkooper worden en de burgerman zal minder lasten betalen. Zijne Hoogheid heeft hem de eer aangedaan, hem bij het afscheid nog eens bijzonder de hand te drukken; en meneer Bentinck heeft hem ver- | |
| |
zekerd dat Zijne Hoogheid bijzonder voldaan is over 't geen hij tot handhaving der orde gedaan heeft. Maartje zegt dat Raap wel bidden mocht: Geef mij een nederig hart, o Heere!
Cornelis kwam zooeven thuis met een schotschrift, dat ik hem verboden heb aan zijn moeder te laten kijken. 't Is een schande zooals daarin over de bestuurders van de stad en over Zijne Hoogheid gesproken wordt. 't Heet ‘de weergalooze Amsterdamsche kiekas’ en beschrijft in vijf vertooningen al wat er in de laatste dagen gebeurd is. Ik zal hier de vijfde vertooning invoegen:
‘Kijk daar recht uit, kijk maar wel toe, daar gaat de Prinse van Oranje en Nassauw uit de stad naar 's Gravenhage, kijk daar alle de burgers, denkende dat de Prins redres heeft gegeven, kijk de Prins ereis buigen, hij is blij dat hij de stad uitkomt; kijk daar aan je linkerhand, daar neemt de Prins afscheid van de Regeering, kijk ze ereis malkander adieu zeggen.
Kijk daar recht uit, terwijl de Prins uit Amsterdam rijdt, en het niemand denkt, daar luidt de klok van 't stadhuis; kijk daar de secretaris, hoort ereis wat hij leest: kijk hoevele voordeelen en verzoeken de Prins van Oranje en Nassauw aan de burgerij laat aflezen; zoodat, als ze weer komen om haar recht te vragen, zij naar de wetten van den lande als Perturbateurs zullen worden gestraft.
Kijk daar recht uit, daar leest de Prins de Placaat in zijn koets, hij lacht er om, dat hij de burgers zoo fraaitjes van de huig gelicht en alles naar zijn hoogwijs advies gedaan en de burgers niets gegeven heeft.
Kijk daar recht uit, daar zie je de burgers, hoe onvergenoegd, kijk ze de Oranjecocardes tegen den grond werpen, omdat zij meenen dat de Prins of zijn Ministers haar bedro- | |
| |
gen heeft; kijk voor het laatste wel toe, daar zie je alle de oude weggeschopte Burgemeesters de een na de ander in de stad komen; kijk hoe ze verblijd zijn, dat de Prins haar al het gestolen geld laat houden, daar recht uit, daar zie je hoe trotsch en vlug Jan Six weer over straat loopt; alsof hij geen dief maar een eerlijk man was, maar wacht maar, den een of anderen tijd hopen wij hem met de andere dieven het gestolen geld afhandig te maken, en dat in plaats van lasten te betalen.’
't Is schandelijk. Als ze dien schrijver of drukker kunnen vinden, zal hij er ook niet malsch afkomen.
| |
Donderdag, 19 September.
Ik heb met Cornelis eens ernstig gesproken en tot mijne vreugde bemerkt dat hij er net over denkt als ik. Hij heeft meer dan genoeg van de politiek en gelooft evenmin als zijn moeder nog langer, dat 't een halve cent goedkooper zal worden dan 't is omdat de Prins hier is geweest.
Ik heb hem maar niet gezegd wat ik dezen morgen ontdekt heb, maar zal hem dit later wel eens vertellen. Ik heb het winkeldebiet van de laatste drie maanden eens vergeleken met dat van verleden jaar. Wij hebben voor f 426.17 minder verkocht dan toen. Dit geeft een verlies van ongeveer f 150.
Gisteravond, toen Raap hier was, wilde hij mij overhalen om nog eens mee naar de Karseboom te gaan, waar eenige vrienden zouden bijeenkomen om over de belangen der burgerij te spreken, maar ik heb er voor bedankt. Nu zij niet meer openlijk op de Doelen durven vergaderen, wordt het op- | |
| |
roermakerij, heb ik gezegd; en bovendien heb ik meer dan genoeg van die bemoeiing met dingen die mij niet aangaan.
Ik heb aan Cornelis op het hart gebonden dat hij zich ook maar liefst overal buiten moet houden. De burgerman is toch aan 't eind het kind van de rekening; en of je van den hond of van de kat gebeten wordt is 't zelfde. Mijn goede vader zaliger had wel gelijk toen hij mij aanried om, wat er ook gebeuren mocht, bij mijn winkel te blijven.
| |
Zondag, 22 September.
Doortje heeft een dag vrijaf gekregen. Ze is met den wagen van Velzen gekomen en Cornelis heeft haar afgehaald. 't Is nu bepaald dat de jongelui met Mei aanstaande zullen trouwen. Maartje en ik gaan stilletjes in Abcou wonen. De Heer zij geprezen en gedankt, Amen!
| |
Naschrift.
Ik heb deze dingen opgeteekend opdat Cornelis er zich aan spiegelen zou en aan zijn kinderen vertellen hoe 't in Amsterdam is toegegaan. Als er soms later de een of ander mocht gevonden worden wien dit geschrift in handen komt, en hij mocht meenen dat het zijn nut kon hebben het te laten drukken, dan verzoek ik hem de fouten in taal en stijl te verbeteren. Ik ben niet gewoon de pen te voeren.
|
|