door uw magischen invloed voor ons onschadelijk geworden.
Bij langdradige verhandelingen hebt gij ons wakker gehouden en, door ons vermakelijke figuren onder de toehoorders te wijzen, ten minste de burgerlijke beleefdheid gered.
Gij hebt ons doen lachen. Gij hebt ons doen tintelen van pret. Als een verstandig en menschlievend geneesmeester hebt gij ons vaak door een vroolijk woord ingebeelde en werkelijke pijn doen vergeten.
Bovendien!.... ik weet zeker, dat gij ons beter hebt gemaakt.
Gij waart een der weinigen, tot wie groote kinderen van vijftig en zestig jaar nog vertrouwelijk durven naderen. Gij wist dat het rooven van eens anders goed en 't verstoren van des naasten vrede een enkele maal, onder zekere omstandigheden, even onwillekeurig en onopzettelijk kan geschieden, als 't breken van een broze glasruit door een onvoorzichtige kinderhand.
Dieper dan gij heeft niemand gevoeld hoeveel boosheid er in een menschelijke ziel kan omgaan, zonder dat zij zich nog aan den Booze verkocht heeft. Dieper dan gij niemand - hoe groot de barmhartigheid Gods over den zondaar is en hoe geweldig Zijn toorn over de onbarmhartigen.
Als de Samaritaan hebt gij olie en wijn in onze wonden gegoten, nadat gij ze ontbloot hadt aan den kant van den grooten rijweg.
Wanneer gij al de snaren van ons medelijden hadt doen trillen, dan legdet gij de hand op onzen schouder en vroegt ons zoo zacht en ernstig of wij wel geloofden in een God, die 't heelal bestuurt....
Nooit keerden wij naar ons werk van elken dag, naar onzen kring vol zorgen en proza terug, of wij voelden ons minder