verschingen en een dievenlantaarn, in de gevangenis van haren minnaar klom.
Eindelijk bleek het, dat de grijsaard de man was, die de beenderen van den schoonvader des vrijbuiters zoo oneerbiedig had behandeld, om welke reden de vrouw van den vrijbuiter naar het kasteel ging om hem dood te steken.
Hier kwam zij met verscheidene anderen in een donkere kamer, waar, na lang rondtasten en scharrelen, ieder een ander vastgreep en voor een verkeerden hield, waaruit een groote confusie ontstond, die niet ophield voordat allen hunne pistolen hadden afgeschoten en de meesten dood neêrgevallen waren. Daarop werden toortsen gebracht, en toen zeide de grijsaard, met een zeer wijs gezicht, dat hij nu wist wie zijne kinderen waren, en dat hij hun alles zou verklaren zoodra de boel was opgeredderd, maar dat er ondertusschen geen betere gelegenheid kon komen om de jongelieden te trouwen. Hij legde daarop hunne handen in elkander, terwijl een page (de eenige, die van al de overigen nog in leven was) met zijne muts naar de hoogte en met zijn rechterhand naar den grond wees, ten teeken dat hij den zegen des hemels inriep, en tegelijk ten teeken dat de gordijn moest vallen, hetgeen onder een algemeen handgeklap plaats had.’
‘Maar mijn waarde, dat is, met uw welnemen, belachelijk,’ waagde ik te zeggen.
De ander knikte en stopte het boek weg, waaruit hij scheen gedicteerd te hebben.
‘Maar,’ hernam ik, ‘dat verdedigen van die stelling...?’
‘Is óók belachelijk,’ vulde amice aan, ‘evenals 't verslag.’
‘En wat wildet ge dan eigenlijk....?’ vroeg ik weer.