| |
| |
| |
Politiek.
Een burgermansgeest staat er voor stil, en een man die 't orakel van 't koffijhuis heet, heeft onverholen verklaard, ‘er niemendal van te begrijpen’. De wijzen schudden het hoofd, en de eenvoudigen van harte vragen: ‘of zij er ook iets aan doen kunnen?’ De alarmisten slaan de kalfsvellen hunner trommen stuk, en de pessimisten hangen zich op, uit vrees voor de dingen die ons zullen overkomen. Jongens, die in andere tijden lucifers verkoopen, houden u nu op straat tegen en bieden aan, u de toekomst te voorspellen; terwijl professoren, die tot nog toe, 's avonds op hun slaapkamer, zich verbaasden over hun eigen geleerdheid en 't jammer vonden, dat zooveel doorzicht naar bed moest gaan, nu wanhopig naar de pluim van hun slaapmuts grijpen, als hun wederhelft vraagt, ‘waar 't met het vaderland heen moet?’ Er is iets in de lucht dat de prachtvolste Meimaand bederft; er is iets in het water dat groote snoeken sterven doet, omdat ze den lust verloren, hunne natuurgenooten op te eten en te oud zijn geworden om nog te leven van grassprieten
| |
| |
en plompenbladen. In de sigaren is toenemend bedrog op te merken. In de suiker valt meer en meer krijtschrapsel te ontdekken. Alle schoorsteenen zouden rooken, als de kachels niet waren opgeruimd, en alle oud-ministers brommen van den morgen tot den avond, niettegenstaande hun een plaats bij de opgeruimde kachels gereserveerd is.... Pecksniff zou zeggen: ‘Ach, mijne medemenschen! Hoezeer bedriegt gij u, mijne medeaardwormen! De sterren zijn allen volmaakt tevreden, denk ik, ieder in hare sfeer. Waarom zijt gij dat ook niet? O! zwoegt en worstelt zoo niet om u zelven te verrijken of elkander iets af te winnen, mijne verdoolde vrienden, maar ziet hier met mij omhoog’.... En Worp Tyaerde van Rinsumageest, die eerstmael Subprior, ende daer nae procurator, ten laetsten prior van dat clooster Thabor in Isbrechtemer was, zoude nederschrijven voor alle komende geslachten:
Int jaer ons Heeren xviijc acht ende sestich begosten die partije weder wt te spruijten, ende die heerschappen onder malcanderen, om die partie wille, als voorsz. is, begosten weder te oorlogen’.... maar hij zou er niet kunnen bij voegen: ‘Nochtans hadde men dat voor een sekere regel, wanneer eenige landtsheeren tlandt aen fochten, om huer vrijheit te becrencken ende onder subjectie te brengen, terstont worde alle partije ende inwendige oorloch neder gelecht,’.... of er zou onfeilbaar ook bij moeten: ‘Waer omme hun schaedelicker was vrede, dan aenvechtinge van vreemde heeren: want sij in tijde des vredes meer bloedt storten onder malcanderen, dan als sij eendrachtelick die wtlandtsche vianden teghen stonden.’
| |
| |
De groote quaestie van den dag is het meer of minder constitutioneele van onze monarchaal-constitutioneele instellingen.
De conservatieven meenen, dat elke kamer die ontbonden wordt, het recht verliest om later over de ontbinding te praten. Dan zouden de dooden ook wel kunnen opstaan, om dokter en apotheker tot verantwoording te roepen!
De liberalen meenen, dat een kamerlid niet dood geweest is, als hij door de verkiezingen nieuw leven gekregen heeft. De kiem van 't nieuwe leven was in het lichaam dat begraven werd. De liberalen houden zich te dezen opzichte, tot op zekere hoogte, aan de onsterfelijkheidsleer van Paulus.
De conservatieven meenen, dat een ministerie, 't welk door werkzaamheid uitmunt, zich 't een en ander mag permitteeren dat tegen den gewonen regel aandruist.
De liberalen raeenen, dat kamerontbindingen tot een soort van uitspanningen behooren, die alle inspanningen in de schaduw plaatst. ‘Gebrek aan constitutioneelen zin,’ noemt partij het, in college-hollandsch.
De conservatieven meenen, dat het parlementair alvermogen ten troon verheven wordt, zoodra men de souvereine daden des koning beoordeelen durft.
De liberalen meenen, dat hunne tegenpartij beter zou doen met 's konings naam er buiten te laten. Ook meenen zij dat het monarchale en het parlementaire stelsel twee zijn, maar best vreedzaam naast elkaar kunnen wonen. Ministers die den koning ongemotiveerde kamerontbindingen aanraden, hebben 't recht niet, zich voor te doen als de lijftrawanten der kroon.
De conservatieven meenen, behalve 't genoemde, nog een
| |
| |
heele boel -; de liberalen volgen hen op den voet en hebben naast elke conservatieve meening de hunne.
De slotsom van dit alles is, dat wij in de laatste maanden aan het werkwoord meenen zijn overgegeven. De kamer heeft 't vervoegd door alle tijden, wijzen en personen heen, en er niet alleen al 't werk, maar ook alle discussiën over wezenlijk interessante vragen voor laten staan.
‘Ik meen dat de geachte afgevaardigde omtrent de partij tot welke ik de eer heb te behooren, omdat mijne committenten in de meening waren dat ik haar met hart en ziel was toegedaan, toen ze mij kozen..... ik zeg dat die geachte afgevaardigde schijnt te meenen, dat de meening van die partij zou zijn 't den ministers lastig te maken.... Mijnheer de Voorzitter, dat ligt geenszins in onze meening, maar de tegenpartij gelooft dat zij deze ministers, met opoffering van eigen meening, verdedigen moet’.... ‘De geachte afgevaardigde uit H. meende vroeger ook dat gebrek aan constitutioneelen zin een reden was tot verwerping van begrootingen’.... ‘Hebben de ministers gemeend den koning te moeten adviseeren tot ontbinding van de kamer, dan zijn zij naar mijne meening daarvoor aansprakelijk’.... ‘Hadden de ministers gemeend den koning een anderen raad te moeten geven, 't zou naar mijne meening beter geweest zijn’.... ‘Indien de meening van het Nederlandsche volk gevraagd werd, zouden de tegenstanders van het ministerie meenen dat die meening hun gunstig kon zijn?’.... ‘Meen niet, mijnheer de Voorzitter, dat het in mijne bedoeling ligt de bestaande spanning te vergrooten, maar meenende te handelen in overeenstemmig met plicht en geweten..... enz. enz.’.....
| |
| |
Deze en gelijksoortige fraaiigheden liggen in 't Bijblad voor de hand. Wie lust heeft neme ze er uit, en plante ze over in den bloemhof van een of andere rederijkerskamer, waar men meer op 't gezicht dan op den reuk afgaat..... Ik voor mij stel weinig prijs op al die meeningen van menschen, die 't met elkaar evengoed meenen, als de poes en de muis, of de besseboom en de aardbeienstruik die onder zijn trossen poogt te bloeien..... Meeningen zijn als de schakellijm; goed om papier, maar niet om planken aan elkaar te hechten; of als de zweepknallen van een vroolijken postillon. Deze kunnen soms dienen om de paarden voort te jagen, maar ook wel geen ander effect beoogen dan al de knappe kindermeisjes uit de buurt aan 't venster te lokken. Laat ons meeningen hebben, maar ze niet produceeren, voordat wij ze verwerkt hebben tot gezonde gedachten, die, zoodra ze vorm en leven ontvangen, als feiten optreden, of als woorden 't figuur maken van een feit.
Een feit van de laatste maanden is, dat wij een oceaan van partijquaestiën hebben gezien, en getracteerd zijn op de fijnste merken van hatelijkheid. Een ander feit is, dat dit het Nederlandsche volk schrikbarend heeft verveeld. De kennelijke toeleg van den eenen kant om het ministerie dood te maken en te dien einde dood te verklaren, heeft bij de tegenpartij fanatieke vereering van de regeeringsdaden teweeggebracht.
't Is een feit, dat de liberale partij ondankbaar is gebleken tegenover de onmiskenbare verdiensten van den minister Heemskerk; dat zij de oogen gesloten heeft voor zijn groote bekwaamheden als administrateur van 's lands zaken; dat vele harer adepten den neus hebben
| |
| |
opgehaald over 't heele ontwerp voor 't Hooger Onderwijs dat zij niet half gelezen of begrepen hadden; dat men 't edele en belangelooze van vele zijner handelingen niet heeft weten te waardeeren, verblind door spijt over zijn Bismarckianisme.
't Is een feit, dat de liberale partij evenzeer onrechtvaardig is geweest tegenover het Oranjeboek; dat zij het diplomatieke beleid van Van Zuylen, ook na inzage van dat document, is blijven behandelen met een hooghartigheid, die meer handig dan nobel was; dat zij edelmoedigheid heeft gemist, die de hoogste diplomatie is van een waarlijk grootsche partij, the royal opposition, die 't roer niet in handen behoeft te hebben om den koers voor 't schip aan te geven.
't Is een feit, dat de conservatieven zeer onvoorzichtig gespeeld hebben met 's konings naam, en hun oude rol van alarmisten weer opnamen, toen 't belang der partij zelve gevorderd had, dat zij minstens nog den schijn bewaard had, alsof de zaken in haar handen zouden blijven en alles dus wél bewaard zou zijn.
't Is een feit dat conservatieven en ministerie, beide, in de hitte der debatten menigmaal gesproken hebben, als wilden zij toestanden in 't leven roepen, die voor alle partijen in ons land even verderfelijk en gehaat zouden zijn, geworden, in geval ze werkelijk het levenslicht hadden aanschouwd.
't Is eindelijk een feit, dat de ministers zich hebben vergist in de klok en nog zijn blijven plakken, toen 't voor deftige huisvaders en verbruikte ambtenaren reeds lang hoog tijd was om naar bed te gaan.
Andere feiten zijn niet tot onze kennis gebracht. Dit
| |
| |
bewijst evenwel niet, dat er geen voorbanden waren. 't Is wel mogelijk dat een of andere afgevaardigde van zijne kiezers een serenade gehad en daaruit opgemaakt heeft, dat al die kiezers de quaestie begrepen. 't Is wel mogelijk dat de vrouw van den geachten afgevaardigde uit A. of B. haren echtgenoot heeft verteld, dat zij wat meer menschlievendheid bij alle partijen zou wenschen op te merken, en gezegde afgevaardigde daarop geantwoord heeft, dat zij van de zaak in quaestie niets begreep, en dezelfde afgevaardigde uit die omstandigheid heeft afgeleid dat hijzelf de zaak geheel onder de knie had. 't Kan wel zijn, dat een enkel kamerlid, zittende in zijne binnenkamer, of 's morgens wakker liggende in zijn bed, den wensch heeft voelen opkomen, dat hij met de heele boel eens veertien dagen lang niets te maken mocht hebben, dat hij mocht ziek worden zonder pijn en doodsgevaar, een permanente neusbloeding krijgen zonder bloedverlies. Ook hebben, niet onmogelijk, een paar van de ministers deze of dergelijke booze gedachten voelen opkomen..... doch van dit alles is niets met zekerheid aan Los en Vast bekend. De redactie was zoo geheel onder den indruk van 't weinig belangrijke der jongste zittingen, dat zij haar stenograaf alleen voor 't fatsoen van haar veelgelezen tijdschrift heeft aangehouden, en haar dwarskijker op nonactiviteit heeft gesteld.
Toen 't nieuwe ministerie in de Staats-Courant stond, is de man weer in functie getreden. De redactie hoopt dat hij nu ook nieuw werk zal vinden, en, zooals men 't uitdrukt, zijn kost waard zal zijn.
't Eenige wat wij tot nog toe van hem gehoord hebben, is het volgende telegram:
| |
| |
Scheveningen, badkoets no. 11, half onder water, temperatuur onuitstaanbaar.
Interpellatie Koorders dood paard aan boom gebonden Van Bosse doode boom aan paard Fock jong paard cordaat kan goed worden, rest raar, is wel goeds bij, kan door hitte kop niet lang boven houden, respect.
Men ziet dat onze dwarskijker lang buiten functie geweest is. Uit zoo'n telegram kan niemand wijs worden. Wij zullen hem explicatie vragen en die in 't volgend nommer meedeelen.
|
|