parodiën haar tijd hebben. Parodiën op Heine enz., in 1868 voor 't eerst klaar gemaakt, of opgestoofd, zijn alleen genietbaar als souvenirs voor enkele goede kennissen en vrienden. Aan 't publiek biedt men zulke dingen niet meer aan, tenzij in bloemlezingen en soortgelijke allegaartjes. De heer V. Vloten heeft evenwel een zoo bijzonderen smaak, dat ik hem alleen verzoeken kan, mij den mijne niet te misgunnen.
Ik meen verder, dat men P.P. niet rechtvaardiger kan beoordeelen, dan door zijne verzen te beschouwen als producten van een niet volkomen gezond student.... een soort van jongelui, waarover ik al lang eens een woordje heb willen zeggen. Piet Paaltjens was mij een te bruikbaar figuur dan dat ik hem met rust kon laten. Al geleek hij niet in allen deele op mijn antipathie, hij vertoonde er trekken genoeg van om te mogen rekenen op mijn attentie.
Eén vraag ten slotte, naar aanleiding van dat opschrift ‘een miskend dichter’: Wie praat hier van miskenning?
De man, die al wat in den lande miskenbaar is, sinds jaar en dag regelmatig miskent. De man die, in 't leelijkste Hollandsch dat een Nederlander schrijven kan, zijn eigen onbeschoftheid pleegt te miskennen door ze als karakteradel te prijzen. De man, die geen andersdenkende kan voorbijgaan zonder hem uit te jouwen. De man, voor wien al wat hooger is dan hijzelf een schijf wordt, waarop hij vuile projectielen afschiet.
Die man praat van miskenning.
Ik vertrouw dat de waarde van zijn verontwaardiging, zelfs in weerwil van de aanprijzende advertentie der jeugdige Zaanlandsche Courant, door weinigen zal worden miskend.