Los en vast. Jaargang 1868
(1868)– [tijdschrift] Los en vast– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
Politiek.
| |
[pagina 65]
| |
kaasverkooper; men wone in Den Haag en verbeelde zich alles uit de eerste hand en 't naadje van de kous te weten, of in den achterhoek waar niemand u tegenspreekt; men zij de neef van een dom kamerlid, of verliefd op 't nichtje van een minister.... allen, elk en een iegelijk kiezen wij partij; we hebben onze meening over de zaak die ‘aanhangig’ is, en spreken haar gewoonlijk in de eerste aandrift van vaderlandsliefde bijzonder kras uit. De minister of de oppositie wordt met de liefelijkste bijnamen versierd. Hij of zij is niet meer of minder dan gemeen, niet te vertrouwen, oneerlijk. Hij of zij heeft altijd opzettelijk gelogen, somtijds gelasterd, een enkele maal gestolen, gelukkig nog niet gemoord...., maar dat zal er nog wel eens van komen! Twee maanden om te bekoelen is dus wezenlijk niet te lang. Dan eerst zullen wij in staat zijn de zaken wat kalmer op te nemen en, wat men noemt, een onpartijdig oordeel te vellen; dit laatste zij dan zooals 't zij. 't Bijblad schijnt er op aangelegd een lezer op zijn gemak te zetten. Ofschoon maar in twee kolommen verdeeld, ziet 't er nog gemoedelijker en goedhartiger uit dan 't Volksblad. Die goedronde, tamelijk gezette letters, hier en daar afgewisseld door een coquet cursief, dat nu eens als spreekwoord, dan als fransch citaat, zeer dikwijls als classieke spreuk vermomd is, ze doen ons weldadig aan. Gij gevoelt bij den eersten oogopslag, dat gij hier geen hatelijkheden met ongeknipte nagels te wachten hebt; dat het een of ander beruchte verwijt, aan minister of oppositie, hier niet zal optreden, ‘zooals 't den geachten afgevaardigde uit A. of B. in de hitte van 't debat ontvallen is.’ Hier krijgt ge niet anders te zien dan gepolijste, afgeschaafde | |
[pagina 66]
| |
en gladgestreken deftigheid. Zelfs 't woord uit de achterbuurt ontvangt, als 't hier wordt ‘ingeburgerd’ een zekere officieele onaanstootelijkheid. 't Gaat daarmee precies als met 't geachte lid uit A. of B., die een ongelikte beer was toen hij zijn erf verliet om 't die groote luî eens ongezouten te zeggen, nu hij net zoo goed als ‘zijluî lid van de Koamer was;’ en die, na maanden zwijgens en zich verwonderens, zijn eerste redevoering begon met de betuiging dat hij nooit geleerd had in 't publiek te spreken. Bij zijn verkiezing in 't district had hij die bijzonderheid geen bezwaar geacht. ‘Ze zoûen van'm heuren’ -; maar die verbouwereerdheid, dat deed'm de atmosfeer, de groene kleur, 't vale licht en 's avonds de lezing van 't Bijblad.’ Ik reken zoo'n Bijblad onder de nuttigste uitvindingen van de Staats-Courant. In zijn kolommen hoort men de voornaamste woordvoerders der verschillende partijen, zooals zij liefst willen gehoord worden. Niet wat de verslaggevers der couranten hen laten zeggen is hun woord. Duizendmaal tegen een spreken zij in 't Bijblad duidelijker en verstaanbaarder dan wij, volgens onze geliefkoosde krant, mochten gelooven; duidelijker ook dan wij op de tribune met eigen ooren hebben opgevangen; ja, zelfs duidelijker dan zij werkelijk gesproken hebben. In elk geval hooren wij hen hier, gelijk ze, buiten invloed van anderen, na een paar nachten er op geslapen te hebben, werkelijk zijn. In massa genomen, zijn onze volksvertegenwoordigers zoo kwaad niet als hunne tegenpartij zegt. 't Is niet altijd uit oppositiezucht geweest, of wijl zij minister wilden worden, dat zij zulke lange, scherpe, hatelijke redevoeringen hielden. Lees 't Bijblad en gij zult 't zien. Somtijds was 't uit | |
[pagina 67]
| |
ordinaire babbelzucht, heel dikwijls uit ijdelheid, menigmaal uit een soort van plichtgevoel tegenover 't kiesdistrict; maar ook honderdmaal uit werkelijke liefde voor 't vaderland, uit innige overtuiging en roeping. Lees 't Bijblad en gij zult daarvan verzekerd worden. - Zelfs als een kamerlid opstaat voor een personeel feit, mag niet kortweg de staf gebroken worden over zijn bedoeling. Ook in de Tweede Kamer kan een eerlijk man op eerlijke wijze heftig zijn.... lieve hemel! een mensch is geen keisteen. Ook in de Tweede Kamer kan 't voor de waardeering van onze meening noodzakelijk zijn, dat wij ons persoonlijk karakter boven bedenking stellen. Het Bijblad vertelt ons 't best van alle bladen of dat uit edele, of onedele beweegredenen is geschied. Eerst dan, wanneer een lid in de gelegenheid is geweest, met eigen hand, door woorden en stijlwendingen, de moreele gaatjes in zijn redeneering te stoppen en hij heeft ze niet dicht kunnen krijgen; eerst dan durf ik in gemoede zeggen, dat er wat aan de moraliteit haperde. Geestverwanten gebruiken zoo licht slecht stopkatoen, en dan wordt een gat wel gedicht, doch de plek waar 't was, des te sterker aangeduid, en.... hiermede is nooit aan eenig politiek man 'n dienst bewezen. Daarom nog eens: lees zelf, lees 't Bijblad van de Staats-Courant, lees 't twee maanden na 't debat! Als ge dat Bijblad nu gelezen hebt, moet ge 't een geruimen tijd weer niet lezen; want anders wordt ge ongeschikt om bij de politiek vroolijk te blijven. Wie lang 't Bijblad leest, krijgt zelf iets bijbladachtigs. Hij wordt droog, gaandeweg drooger, eindelijk zoo droog als een hatelijkheid van Thorbecke of een ui van Zinnicq Bergmann. Ik heb een man gekend, die een geestig politiek stuk wou | |
[pagina 68]
| |
schrijven en tevens rechtvaardig en nauwkeurig zijn. Hij lei, terwijl hij schreef, 't Bijblad naast zich. Hij keek er van tijd tot tijd in, als hem iets bijzonder geniaals of origineels voor den geest kwam. Dan scheerde zijn blik als in zwaluwvlucht over de breede kolommen heen, want hij wou eerlijk zijn en tegelijk zijn geestige gedachte vasthouden, doch ziet! - toen hij aan 't eind gekomen was, toen was hij die gedachte kwijt. De kamerleden hadden haar gestolen of bedorven, duf gemaakt, versteend -, weet ik het? Enfin, de kamer is een achtbaar lichaam, de leden zijn ‘geachte’ leden, en 't Bijblad heeft zijn nuttigheid, maar voor geestigheid en gratie en nog wat, is 't ensemble de dood. De man, dien ik bedoelde, heeft een treurig end gehad.... Hij is als stenograaf gestorven.
Den 22sten November ging de Limburg-Luxemburgsche quaestie in zee. 't Was een grauwe dag. De lieden op de straat meenden dat 't door den tijd van 't jaar kwam; maar de kapiteinsvrouwen, wier mannen op reis waren, gevoelden er zich niet rustiger om. Bevaren zeelui, oude knapen met witte bollen en fijne neuzen, ze schudden 't hoofd en zagen 't kwaad in. Er was zeker een soort van Pinksterstorm in aantocht. Hoe ze dat wisten? Waaruit ze dat opmaakten?.... Och, dat moet men zoo'n ouden matroos niet vragen. Dat voelen ze, dat ruiken ze, dat weten ze omdat zij 't weten. Dat er veel meeuwen vlogen, kon een klein kind wel van de tribune zien. Er was een rusteloosheid, die aan- | |
[pagina 69]
| |
stekelijk scheen en de aandacht van den Griffier zelfs gaande maakte. Er werd veel geknikt en nog meer gefluisterd. Er waren leden, die telkens gingen verzitten en steeds in beweging bleven, alsof de banken niet zoo gemakkelijk waren ingericht, onder 'k weet niet welk vaderderlijk ministerie, dat men er desnoods wel een dutje zou kunnen doen.... Nu, den 22sten November zag men geen enkel lid van de Kamer die niet volkomen frisch was. Alle hen's boven! want daar begon 't al............... Eerst kwam er een hevige vlaag uit 't zuid-oosten. De Zuilen haalde de zeilen in en draaide met den kop vlak in den wind. Zij werd zeker wel duizend el van het strand geslagen en liep met den achtersteven op een groote plaat, waar ze een halfuur lang in 't zand lag te woelen en te wentelen, dat een paar oude matrozen, die 't uit de verte, van den oever, aankeken, tot mekaar zeiden: ‘ze zal daar blijven zitten en kapot geslagen worden.’ ‘Geen nood’, zei een derde, ‘de Zuilen is een stevige romp en de wind te bol om lang aan te houden en veel kwaad te doen. - Kijk maar, ze doen niet eens moeite om de noodkabels uit te brengen. De kapitein kent dien wind te goed. Hij weet wel dat een zuid-ooster op onze kust nooit gevaarlijk is.’....... Hier hield hij eensklaps op en keek verschrikt naar 't zwerk. Doodelijke angst teekende zich op zijn gelaat, want de wind schoot op eenmaal, in één seconde, uit 't zuid-oosten naar 't noordenGa naar voetnoot1) en de Zuilen werd van | |
[pagina 70]
| |
achteren opgelicht, driemaal omgedraaid en pijlsnel weggesleurd.... om bijna op den tegenovergestelden kant tegen het strand gegooid te worden, terwijl de ribben en wanden kraakten. Al wat op den oever stond gaf een schreeuw van ontzetting.... De heer V. d. Maesen, die blijkbaar geheel voor eigen rekening sprak en geen ruggespraak had gehouden met de Provinciale Staten van Limburg, nam 't den minister kwalijk dat hij zich zooveel moeite had gegeven, om een verklaring op zegel te krijgen, de verklaring, wel te weten, dat genoemde Provincie niets had te maken met den Duitschen bond, die door de onaangenaamheden tusschen Pruisen en Oostenrijk uit elkaar was geslagen. 't Was niet noodig geweest zooveel beweging te maken om een stuk papier, dat in geval van nood al net zoo veel waard was als andere stukken papier. Limburg was immers jure et facto door de ontbinding van den bond losgeraakt, en de minister had die overtollige sanctie alleen kunnen krijgen door zich te bemoeien met zaken, die hem niets aangingen en waardoor hij in verwikkelingen zoude kunnen komen, enz.... Jure et facto luidt 't cursief in 't Bijblad, (Ik heb dit nog even nagekeken). Jure et facto, dat is: volgens recht en volgens den feitelijken toestand, den loop der zaak. De Romein hield er van, zich kort en krachtig uit te drukken. Gemelde uitdrukking is zeker uit een annexatietijdvak, waarin ook de begrippen van jus en factum tant bien que mal gecombineerd werden, en waarmee de periode, welke wij bezig zijn te doorleven, dus niet kwaad overeenkomt. - 't Factum, 't feit, de feite- | |
[pagina 71]
| |
lijke toestand is ons recht, want de bond is ontbonden; van bondsverplichtingen kan dus geen sprake meer zijn. Ook zonder de verklaring van de groote mogendheden is 't duidelijk, dat Limburg niets meer met Pruisen of wie ook te maken heeft. Deze redeneering is onzen tijd uit 't hart gesneden. De heer V. d. Maesen sprak als een echte zoon onzer eeuw en daarom zou hij gelijk gekregen hebben, ook al had hij ongelijk gehad. De tijd van tractaten is voorbij; van wederzijdsch vertrouwen is geen sprake meer; beloften en overeenkomsten zijn geen pijp tabak waard. Een sanctie voor Limburg, nadat de oude dame, Duitsche bond, gestorven en aan de snijkamer te Berlijn is afgeleverd -; een plechtige verklaring van den kant der groote mogendheden, nadat het feit gesproken heeft.... waartoe zou zij dienen, wie zou er zich door gebonden achten, welken waarborg leverde zij op? Als de gezindheid den drang der omstandigheden volgt; als de een of andere nabuur in de droeve noodzakelijkheid geraakt zich te vergrooten, of op vroegere rechten en verplichtingen terug te komen -, geeft zoo'n sanctie niemendal....; dan beroepen wij ons eenvoudig op 't feit en daarmee basta! 't Is waar, als die nabuur dan weer een nieuw feit in 't leven roept, en dat boven op 't andere legt, zijn wij 't toch kwijt; maar dan hebben wij ten minste de voldoening, dat we niet meer hebben omgehaald dan direct noodig was; dan.... nemen wij desnoods den nieuwen toestand ook weer aan en vinden in dat nieuwe jure et facto onzen troost. De Minister Van Zuylen had nog van die oude denkbeelden op dat punt. Die goede heer meende, dat een sanctie van de groote mogendheden, ik weet niet welke, | |
[pagina 72]
| |
onheilen van 't lieve vaderland zou kunnen afkeeren; dat Pruisen, zelf mee sanctioneerende, zich nu ook voor alle eeuwen gebonden zou rekenen en nooit meer over Limburg praten, als er sprake mocht komen van een Noord-Duitschen. of Noord-Zuid-Duitschen, dat is, van een Duitschen, bond. Die meneer V. Zuylen hoort dus blijkbaar niet tot onze eeuw, is niet met zijn tijd meegegaan, heeft geen begrip van de hooge politiek onzer dagen, die uitgaat van 't feit en terugkeert tot 't feit en zich rustig neerlegt bij 't feit. Arme meneer Van Zuylen, wat heeft hij zich in zijn ouderwetsch geloof een moeite en zorg op den hals gehaald! Verbeeld u! Eerst is hij bij Pruisen gekomen met het voorstel dat deze mogendheid zou verklaren: Limburg is voorgoed van Duitschland gescheiden. In dat geval was men onzerzijds bereid, afstand te doen van ons aandeel in de roerende goederen van den bond. De heer V. d. Maesen rekende uit, dat bij dit aanbod ieder Limburger zoowat op tien stuivers getaxeerd was, een aardigheid die ten eenenmale de verdienste van oorspronkelijkheid miste. (Een paar kantoorbedienden, die indertijd in 't Humoristisch Album schreven, hebben op dezelfde manier uitgerekend wat ieder Luxemburger waard was, en, ik moet zeggen, voor hun akelige grap was meer aanleiding dan voor die van den heer V.d.M.) Overigens valt niet te loochenen dat het voorstel aan Pruisen een onwederlegbaar bewijs is van V. Zuylen's wanbestuur, want (de redeneering is van den heer V.d.M.): ‘als ik een aandeel heb in een fabriek en de boel gaat failliet, en de roerende goederen moeten verdeeld worden, en ik presenteer mijn aandeel aan de gezamenlijke aandeelhouders, op voorwaarde dat ik nu van alles af ben en nooit meer dee- | |
[pagina 73]
| |
len zal in baten of schaden, dan is 't een bewijs dat hetgeen ik verlang mij eigenlijk niet toekomt.’.... Deze redeneering is zoo helder als een redeneering van den heer V. d. Maesen. Daar 't voorstel te Berlijn maar half bevallen kon, en de beleefdheid van den heer V. Bismarck niet verder reikte dan tot 't verwijzen naar de zeer aanstaande bijeenkomst van 't Parlement, ging de minister in benauwdheid des harten zijn nood klagen bij Frankrijk. Hierdoor gebeurde 't dat bij deze mogendheid, die natuurlijk over dit punt nog nooit gedacht en zich als een zusterlijk gezinde in den voorspoed van Pruisen verheugd had, ter onzaliger ure de gedachte oprees aan een cessie van Luxemburg, en toen dit later de Londensche conferentie ten gevolge had, toen zat onze goede heer V. Zuylen er aan vast en moest hij wel afwachten wat de groote lui doen zouden, en toen is hij er zoo diep ingeloopen, dat het lieve vaderland bijna codille was geweest.... Hoe een mensch door bemoeizucht en benauwdheid en overdreven gedienstigheid zichzelven al foppen kan! Immers, wat had ons gouvernement zich met de Londensche conferentie te bemoeien?.... Hier schoot de wind uit en kwam er een bulderlaag uit het noorden. Wat hadt gij in Londen te doen? Wat hebt gij in Londen gedaan? Deze twee vragen maken 't thema van den heer Godefroi uit. Wat had ons gouvernement zich met Luxemburg te bemoeien? Luxemburg gaat ons immers niet meer aan dan China en Japan? Waarom moest de minister onze bemiddeling aanbieden, ingeval de Franschen of Pruisen | |
[pagina 74]
| |
met elkaar aan 't onderhandelen wilden gaan? Welke courtage rekende deze makelaar? De minister zei dat 't loon bestaan zou in de sanctie van Limburg door Pruisen....; maar was die sanctie zooveel moeite waard? Die sanctie was (dit had de heer V. d. Maesen genoegzaam laten uitkomen), die sanctie was op zichzelve reeds een dwaasheid; zij werd 't nog te meer, omdat zij niet kon verkregen worden zonder onzen gouvernementsneus in de Luxemburgsche quaestie te steken. En dat was bepaald een dwaasheid. Evenwel, de heer Godefroi zou ook daarover nog kunnen heenstappen, als de minister maar van den beginne aan gezorgd had, dat wij ons tot niets behoefden te verbinden; maar men wist van den aanvang af, dat er een guarantie voor Luxemburg zou gevraagd worden, en zoo'n guarantie was een gevaarlijk ding. Hoe licht konden wij daardoor in ongelegenheid komen. Of men moest redeneeren zooals de Engelsche minister Derby, die zich bepaald gecompromitteerd had door zekere uitdrukkingen, welke men onder ordinaire lui minder fair zou noemen.... maar dat mag men van een minister zoo niet zeggen, ofschoon meneer Godefroi toch maar de vrijheid zou nemen, 't bij den rechten naam te noemen. En al was die guarantie niet zoo gevaarlijk, welk belang kon Nederland er in 's hemels naam bij hebben, dien waarborg voor Luxemburg op zich te nemen? Immers, Luxemburg blijft Nederland even vreemd als China en Japan enz. enz.... Terwijl deze storm woei, lag de Zuilen te dansen en te dobberen als kon ze ieder oogenblik vergaan. Het bleek al spoedig dat de romp niet zoo stevig gebouwd was, als de reeders indertijd beliefden te verzekeren. De drie masten waren reeds bij de eerste vlaag als zwa- | |
[pagina 75]
| |
velstokken door midden gebroken en 't want hing over 't dek, ongeveer zoo ordelijk als de coiffure van een badgast, die een halfuur tusschen 't Hôtel Garni en 't Badhuis op den tocht heeft gestaan. 't Roer was in de zandplaat blijven zitten, de ijzeren kettingen, waarmee men 't bestuurd had, sloegen met elke vlaag tegen 't achterschip, en geeselden den romp alsof zij in dienst van een Trappist waren, die door schuldbesef werd gepijnigd. De bouwmeester had vroeger beweerd, dat er geen ranker schip in de wereld was en geen dat zoo vast op 't water zou liggen -; maar 't bleek een gewone scheepstimmermansbluf te zijn geweest, want de schuit draaide letterlijk als een tol in 't rond en werd door elke golf en elke vlaag opzij gegooid. Heele zeeën gingen over 't dek en sloegen tegen de campanje op, dat 't kippenhok en wat er bij stond in een ommezien wegspoelde. In de kerk, en die was bijzonder groot, rolde alles door elkaar en de kapitein was bijzonder bang voor 't beschadigen van eenige zeer kostbare artikelen, die hem door een extra voornaam handelshuis waren aan boord bezorgd, en waaromtrent hem op 't hart was gedrukt, dat hij ze vooral goed moest overbrengen. Die artikelen hinderden hem zeer, want ze rolden steeds naar den kant waar 't schip overhelde. De kapitein durfde ze toch niet over boord gooien, en ze stevig in elkaar te sjorren, daaraan was, bij den vreeselijken storm, niet te denken.
Op de aanmerkingen van de heeren V. d. Maesen en Godefroi had de Minister van Buitenlandsche Zaken niet veel te antwoorden. Hij deed daarom wat de meeste men- | |
[pagina 76]
| |
schen en zeker welbekend huisdier in benauwdheid doen, hij nam een gevaarlijken sprong en.... kwam leelijk terecht. Met onverklaarbare onhandigheid trachtte hij de quaestie te verplaatsen, door de schuld van al het gebeurde op de vorige regeering te gooien. Deze had den boel danig in de war gestuurd en onvergeeflijke domheden gedaan. Daaraan was 't toe te schrijven, dat de tegenwoordige regeering van den beginne af had moeten redderen en tobben, om de zaakjes weer zoowat in orde te krijgen. Dat was haar dan ook meesterlijk gelukt. Ze had met een tact, die boven eigen lof verheven scheen, Frankrijk in een goed humeur gehouden en bij Pruisen de rol van landelijke onschuld en eenvoud gespeeld. Zij had aan 't eerste laten kijken dat een afstand van Luxemburg door den Koning-Groothertog voor ons precies geen ongeluk zou zijn. Toen die onderhandelingen zoo ver gevorderd waren, dat de geur van het te vuur staande potje in den neus des heeren V. Bismarck kon komen, toen had men behendig aan den Pruisischen premier verteld hoe de vork in den steel zat. Vervolgens had men aan beide partijen gevraagd, of men de heeren ook in 't een of ander van dienst kon zijn, want dat ze nu wel daghelder zouden inzien, dat wij met Luxemburg niets te maken hadden. Al die moeite had men alleen gedaan om de sanctie voor Limburg te verkrijgen, en de Provinciale-Staten van dat gewest waren daarvoor dan ook heel dankbaar geweest. Bovendien had nog een hooggeplaatst man in 't buitenland geschreven, dat de heer V. Zuylen eigenlijk den vrede in Europa bewaard of liever gered had. Daarmee zou deze minister zich troosten, al was er niemand van de volksvertegenwoordiging, die 't den bedoelden diplomaat wou nazeggen. | |
[pagina 77]
| |
De guarantie was verder niets meer dan een artikel uit een modernen Codex; elk volgend ministerie zou daarover zijn pandecten kunnen schrijven. De tegenwoordige regeering wilde haar opvolgsters in dat opzicht niet dwingen. Ieder moest maar weten wat hem paste en wat de tijd leeren zou. De regeering was (en hiermee resumeerde de heer V.Z.), de regeering was zoo gelukkig geweest rechtszekerheid voor Limburg te krijgen, en wat de Luxemburgsche zaak betreft, daarin had de regeering voorzichtig gehandeld, waar het te pas kwam, enz. enz. Ofschoon de zwaarste vlagen geleden waren, bedaarde de storm niet. Veeleer schoot de wind nu uit alle hoeken los. Hier was 't de heer Jonckbloet, die zich vreeselijk verontwaardigd voelde over den toon door den minister aangeslagen; daar de heer Godefroi of V. d. Maesen, die zich niet kon laten aanleunen wat de minister al gezegd had. Alles viel op den minister aan, en deze, door de onmiskenbaarste teekenen van vrees of twijfelmoedigheid te geven, blootgesteld aan al de onheuschheid welke in een volksvertegenwoordiging ruimte vindt, hoorde in het gieren van den wind de doodklok zijner begrooting luiden. Een oogenblik kwam er evenwel wat kalmte en scheen 't zelfs dat de zon weer zou doorbreken; een oogenblik dachten de vrienden dat de ontramponeerde Zuilen gelegenheid zou krijgen om de buien, die ginds aan den horizont opzetten, in de haven te ontwijken, of anders op 't strand te loopen, al zou dan ook de laatste ribbe er aan worden gewaagd. 't Was toen het lid Van Lijnden van Sandenburg opstond; 't was vooral toen de minister zelf begon in te binden en in een soort van amende honorable | |
[pagina 78]
| |
rust zocht voor zijne ziel en vrede met zijn medemenschen..., Helaas! 't baat niet den storm te bezweren, als Eurus en Notus, Typhon en Sammoum zijn losgelaten. 't Is een sprookje dat een vat olie de golven stilt als ze tot de sterren opbruisen, al was 't ook van den fijnsten Nardus uit de fijnste albasten flesch. De winden zijn als de wolven. Wee hem, die ze tegenkomt wanneer ze hongerig zijn. Zij zullen u verscheuren, al waart gij in onschuld en eenvoud den kinderen gelijk; al vouwdet gij de handen en wierpt u voor hen neder op den grond. Thorbeckianen en Putteanen waren 't volkomen met elkander eens, dat deze Minister van Buitenlandsche Zaken een prul was en naar huis moest. 't Had zelfs den schijn alsof zij onwillekeurig de rollen onderling verdeelden, terwijl elk zijn eigenaardige manier van vechten behield. Zoo deed b.v. de heer Geertsema later geen enkele poging om Thorbecke naar de kroon te steken. Hij scheen ditmaal zelfs pompeus te wezen, ten einde daardoor meer relief te geven aan den nuchteren indruk, dien Thorbecke's klare, spreukmatige redevoering had gemaakt. Een regelmatig plan van aanval kon er evenwel niet meer zijn, zoodra de minister de beide eerste sprekers, die alles hadden uitgeput, beantwoord had. Sinds dien oogenblik ging 't wild en woest door elkaar. Geen hoek waaruit de wind niet woei, geen wisseling van vlagen die in de eerste drie dagen der reis niet voorkwam. Zelfs de matte stilte, die zeelui van ondervinding nog meer beangstigt dan een flinke bui, ontbrak nu en dan niet; maar ook dan kwam de Zuilen niet op haar verhaal. De groote beslissing lag immers nog altijd in 't verschiet?.... | |
[pagina 79]
| |
De groote beslissing kwam. De conclusie van de commisssie voor 't tractaat werd wel met algemeene stemmen aangenomen, maar de begrooting van Buitenlandsche Zaken werd verworpen. Ik heb geen lust, de akelige brievenhistorie, die daartoe aanleiding gaf, weer op te halen. Wie lust heeft, leze haar in 't Bijblad. Dáár alleen kan men de noodige kalmte bewaren en 't geval bekijken, alsof 't een tooneelvertooning was. En als tooneelvertooning zou 't wezenlijk effect hebben gemaakt. Verbeeld u, o.a., den indruk van 't laatste bedrijf:
't Tooneel stelt een raadzaal voor. In 't midden zitten de rechters. Tegenover de rechters staat een leege troon. Voor den zetel des voorzitters ziet men een groote kist. 't Is 't rijksarchief van buitenlandsche correspondentiën. Naast de kist ligt een groot boek. 't Is de catalogus van 't archief, dat in de kist moet aanwezig zijn. Niemand spreekt. Er is nog niemand behalve de rechters, en die spreken niet. Maar op den achtergrond opent zich een deur, en alle conservatieven uit Nederland komen in gesloten gelederen met statigen tred binnen. Allen steken zij achtereenvolgens hunne neuzen eerst in 't boek en daarna in de kist. Vervolgens schudden zij 't hoofd, stellen zich in een dubbele rij aan den linkerkant van 't tooneel, rechts van den troon en fluisteren. Andermaal komt een stoet op. 't Zijn al de liberalen uit Nederland. Ook deze kijken achtereenvolgens in de kist, maar niet in 't boek, en scharen zich links van den troon.... Hoornmuziek!.... Een paar hellebaardiers.... Een kamerjonker.... De minister-premier in groot pontificaal. Achter hem | |
[pagina 80]
| |
een deurwaarder, twee notarissen en twaalf klerken.... Groote scène!.... Bengaalsch vuur!... De notaris constateert dat er twee stukken in 't archief ontbreken. De deurwaarder eischt met luider stem de teruggave van wien of wie ook, die ze bij vergissing, met opzet, uit liefhebberij, of ten believe van een verzamelaar van curiosa heeft meegenomen.... Pas de deux van twee liberalen!.... Helsch koor van conservatieven!.... De muziek speelt een stuk van Richard Wagner ad libitum.... De minister-premier zingt 't bekende air: ‘Amour sacré de la patrie!’ De opperste rechter treedt op den voorgrond en roept de goden aan, opdat de schuldigen mogen gestraft worden en de vermiste stukken terecht komen. Een soort van Marcel of Fernand plaatst zich voor het front der conservatieven en verhaalt in een langdradig recitatief allerlei akeligheden van vroeger vermiste stukken, brieven en zelfs deelen in folio. Hij eindigt in een ontzettend diep ‘Ah!.... bah!....’ en barst dientengevolge uiteen.... Groote scène! Alle conservatieven wapenen zich. Een liberaal treedt op en brengt een serenade aan de goede trouw en de onschuld. De onschuld, in 't costuum van een oud-minister, kijkt boven uit een torentje en werpt den liberaal een kushand toe. - Dood van den liberaal, die enkel om 't effect zich doorsteekt. Koor van liberalen! Muziek van Weber. De maan komt op. 't Wordt gaandeweg donker. In de verte klinkt een jachthoorn. Er loopen een paar hazen over 't tooneel. Men hoort links en rechts het snateren van kakketoe's, die blijkbaar en colère zijn. Een minister komt op. Hij is als herder vermomt en | |
[pagina 81]
| |
sluipt tusschen de boomen heen. Waarschijnlijk zoekt hij de brieven. 't Buitenland komt op. 't Herkent den minister en omarmt hem. 't Buitenland biedt hem een geheel pak brieven aan om zijn archief te completeeren. De minister blijft somber en wijst het Buitenland af. Hij blijft steeds zoeken. Als hij niets vindt, neemt zijn wanhoop blijkbaar toe. Hij plaatst zich onder den Manzanillaboom en zingt het overschoone air: ‘Scheiden thut weh!’ Als hij geen teeken van leven meer geeft, verschijnt de onschuld, altijd nog in 't costuum van den oud-minister. Zij heeft de beide verloren brieven in de hand en zet zich naast den gevallene neder. Zij overtuigt zich dat hij secuur dood is en stopt dan de twee brieven in zijn borstzak.... Koor van helsche geesten! Krijgsdans van conservatieven! De minister-premier komt op. Hij heeft de Nederlandsche maagd aan den arm. De Nederlandsche maagd werpt haar sluier over 't lijk. Dit herleeft.... Groote vreugde onder de conservatieven! De liberalen af. De conservatieven ook af.................................... De begrooting van Buitenl. Zaken werd verworpen. In deze omstandigheid wist 't ministerie niets beters te doen dan en bloc zijne portefeuilles ter beschikking van den koning te stellen. Hoe men ook over de ministers denke -, dat was eerlijk en trouw! Het stelsel van collega's over boord gooien is misschien practisch, maar stellig niet moreel. Z.M. de Koning nam 't verzoek om ontslag niet aan. 't Ministerie bleef. De Tweede Kamer werd ontbonden. De Tweede Kamer was nog niet oud toen haar levens- | |
[pagina 82]
| |
draad zoo onverwachts werd afgesneden. 't Was een jonge doode, en haar treurig lot wekte algemeene deelneming. Toch paste 't ons in het onvermijdelijke te berusten en ons best te doen, zoo spoedig mogelijk een nieuwe bijeen te brengen. Dat's evenwel geen aangenaam werk. 't Is waar, er zijn altijd menschen die graag troebel water zien, maar de massa van ons volkje denkt er anders over. 't Kost den meesten veel moeite, hun burgerplichten te volbrengen. Ze zien daarin geen voorrecht, maar een last. Wel pruttelen wij allen wanneer de zaken verkeerd gaan, doch krachtig de handen in één te slaan om ze in 't spoor te houden -, daaraan denken we niet zoo eenparig.... Nu, over een en ander is reeds meer dan genoeg geklaagd. De Kamer was ontbonden. Zoo goed of zoo kwaad mogelijk moest ze weer in elkaar worden gezet. Een klein troepje liberalen en een dito troepje conservatieven namen op zich, dat karreweitje te verrichten. 't Is voor 't nageslacht niet onbelangrijk, nauwkeurig te weten hoe men daarbij te werk ging. Er werden van beide kanten een paar courantiers afgehuurd. Deze begonnen 't gevecht met eenige schoten los kruit. Ze verknoeiden daarbij een vel drie, vier van 't Bijblad, eenige bladen van de proclamatie, die bij de vorige ontbinding dienst had gedaan, een stuk of tien oude Nieuwe Rotterdammers en Dagbladen, tweehonderd oude strooibilletten en.... de beide brieven van den heer Van Bijlandt Toen de courantiers zich behoorlijk geoefend hadden om hun man op vijftig passen te kunnen neerleggen, werden de candidaten van weerszijde opgezet. De oude kamerleden, netjes opgepoetst en bijgekleurd, kwamen in de eer- | |
[pagina 83]
| |
ste rij; daarachter verrezen de vroolijke en vriendelijke gezichtjes van de nieuwe candidaten.... lieve goedheid, wat zag er dat verrassend uit! De een was al mooier dan de ander. Geen enkele, op wien een vlekje viel aan te wijzen. Geen enkele die niet vast op zijn voetstuk stond. Ze kwamen blijkbaar zoo kersversch uit den winkel. Er was geen twijfel aan dat 't vaderland gered zou zijn.... als men ze maar alle 150 had kunnen bergen. Helaas, dat ging nu eenmaal niet. De arme kiezers moesten uit deze massa een keus doen. ‘Wee u, als ge er een van mijne tegenpartij neemt’ riepen de liberalen.... ‘Wee u!’ herhaalden de conservatieven. De courantiers begonnen nu op de wederzijdsche candidaten te mikken, eerst op de oude, daarna op de nieuwe, en wederom werden heele riemen papier verbruikt en bovendien vele ponden lood verschoten. Het gelukte echter niet er één doodelijk te treffen, of buiten gevecht te stellen. Een candidaat heeft veel taaier leven dan een ordinair kamerlid!.... Wat is er al niet gezegd en verzekerd, bij eede betuigd en met talent gelogen! Aan geen enkelen candidaat der tegenpartij was een goed haar te vinden. Wie nog geen aartsknoeier, intrigant, overlooper of verrader was, die werd 't nog vóór hij 't geweest was. Zijn onbeschaamd opzet, het vaderland te willen redden, was genoeg om hem te karakteriseeren als een onzedelijk persoon. Dom, bot, kortzichtig, uilig.... dat waren ze allen.... en de meesten nog daarenboven eigenwijs. Wat hadden ze ooit gedaan, om de vurig begeerde onderscheiding te verdienen? A. was vroeger lid van de kamer geweest.... ja, de hemel mocht hem dat vergeven!.... hij had 't er naar gemaakt! B. was voorzitter van een rechtbank, bur- | |
[pagina 84]
| |
gemeester of lid van Provinciale Staten en, zooals hij tot hiertoe gemeend had, een achtenswaardig man, voor wien ieder van de kleine steentjes ging....; 't mocht wat! Zijn bestuur was wanbestuur geweest, zijn adviezen waren 't ongeluk van alle cliënten geworden...; hij was gehaat, zijn domheid was algemeen bekend, hij mocht blij wezen dat zijn eervolle betrekking hem nog niet was ontnomen. C. was in Indie geweest. Men zocht indische specialiteiten. Men moest menschen hebben die in Indie geweest waren.... maar, zooals hij er geweest was, waren er wel duizend geweest. Zulke specialiteiten kon men met elke mail ontbieden. D. was een verdienstelijk officier. Hij had jarenlang gediend en scheen met alle takken van administratie bekend.... Goed, maar wist hij wat van finantiën? Zou hij 't oog kunnen houden op de plannen der regeering in zake het onderwijs? Voor een bekwaam militair in de kamer zou de partij zelve wel zorgen. Daarvoor behoefde men wezenlijk niet bang te zijn.......... Ziedaar een kort begrip van de scheldnamen en beschuldigingen, die van-weerskanten op 't tapijt werden gebracht. De arme candidaten rilden en beefden. Niet dat ze zich in 't minst gekrenkt voelden, of er aan dachten hoeveel van al het aangevoerde wel waar kon zijn...., men moest zich aan de noodzakelijke consequentie van het vrije kiesstelsel onderwerpen en wist gedeeltelijk bij ervaring, hoe licht die kleine kwetsuren en builen genezen! ook liepen de krantenjongens van beide partijen rusteloos met spijkerbalsem en glycerine rond.... maar men had hier of daar in een hoekje van 't district een geacht kiezer zitten, een vriend, dien men nog nooit gezien had, en die geachte heer, die molenaar of koeienkooper, zou misschien | |
[pagina 85]
| |
het een of ander kwaadaardig artikel lezen, en die geachte lezer zou 't voor waarheid houden en zich daarnaar regelen, en voordat een expresselijk voor hem ingericht strooibillet zijne geachte woning bereikt had, zou hij gestemd hebben voor den candidaat van de tegenpartij en.... dan ging 't vaderland ten verderve. Een beroemd man, die wel eeuwig onbekend zal blijven, wijl hij evenals ik te nederig is om zijn naam te noemen, heeft uitgerekend hoeveel verlies aan nachtrust en dus ook hoeveel verlies aan arbeidsvermogen ons land in de veertien dagen vóór de verkiezingen geleden heeft. Zonder de nachtmerrie's etc. mee te rekenen, heeft hij 't cijfer van onrustige uren ver boven de duizend zien klimmen; bewijs dat een oud-lid na zijn ontbinding veel minder waard is dan een oud lid vóór zijne ontbinding, een nieuw lid nooit zooveel beteekent als een oud, en de ontbinding dus zeker 't slechtste middel is om een land gelukkig te maken, ten minste zoolang er op een ontbinding.... weer een verkiezing volgen moet, en dat zal, Goddank! in Nederland wel altijd zoo blijven.......................... Toen de kamer ontbonden werd, waren de partijen wonderlijk georganiseerd; nu de kamer weer in elkaar gezet is, ziet 't er nog gekker uit. In de oude kamer had 't ministerie de minderheid, dat wil zeggen, de minister Van Zuylen kwam precies één stem voor zijn begrooting tekort; en tegenover 't ministerie stond geen enkele partij, die eenige kans op de meerderheid kon laten gelden.... In de nieuwe kamer zal 't niet beter zijn. Hieruit volgt, dat het aantal diepzinnige staatslui, die een kijk op 't geval hebben, na de verkiezingen verrassend | |
[pagina 86]
| |
is toegenomen. 'k Heb ministerieelen gesproken, die maar niet begrijpen kunnen, hoe 't ministerie ‘zoo dom is geweest om ooit tot een ontbinding te adviseeren. 't Heeft immers niets geholpen!....’ 'k Heb liberalen gesproken die vóór vier weken onder een hoed te vangen waren, en nu zoo recht gul lachen als ze over de ontbinding praten. ‘Dat hadden ze dadelijk al gezegd dat 't niemendal zou baten. 't Ministerie zit er nu nog veel gekker mee.... vooral nu Van Zuylen wel zal aftreden en Van Lijnden ook wel zal heengaan.’ 'k Heb zelfs een rentenier gesproken, die een zwaar hoofd had in de gevolgen van ‘deze roekelooze ontbinding.’ Wat nog meer zegt, 'k heb een courantier ontmoet, die in een ommezien twaalf mogelijkheden opzette en alle twaalf zóó liet uitloopen, dat zijn partij 't twaalfmaal achtereen winnen moest. Zoo gelukkig ben ik niet. Vooreerst heb ik geen partij en ten tweede geen kijk op de zaak. Hoe ik 't draai of keer, ik kan mij maar niet voorstellen wie er heden over twee maanden in ons vaderland regeeren zal. Dat het tegenwoordig ministerie met één heele stem meerderheid (dan reken ik bepaald naar 't ministerie toe) de teugels in handen zou houden, nadat 't land in rep en roer is gebracht om homogeniteit tusschen gouvernement en vertegenwoordiging te krijgen, mag ik niet denken. Dat de minister Heemskerk met de vorming van een nieuw ministerie zou belast worden, wat alle weldenkenden vóór de ontbinding gewenscht hebben, durf ik niet denken. Dat Thorbecke den inboedel zou overnemen en veertien dagen lang vrede houden met de Putteanen in de Kamer, kan ik niet denken. Dat V. d. Putte weer aan 't bewind komen en met Geertsema en de hemel weet wie, 't oude | |
[pagina 87]
| |
liedje nog eens zingen zou, wil ik niet denken.... En een andere combinatie schijnt niet mogelijk, zoolang dit geslacht leeft en wij van Pontius naar Pilatus, van Pilatus naar Pontius worden gestuurd. Och, goede, lieve menschen! Wie verlost ons van de oude partijen en partijnamen? Wie geeft ons de rust die noodig is om op spoortrein en stoomboot geen gevaar te loopen van een discours over de politiek? Wie helpt ons aan een man, één enkelen maar, die regeeren kan met deze Tweede Kamer? Daal onder ons neer, Steen der wijzen? Verschijn in ons midden, Perpetuum Mobile!........... Groot is de nood en duister de toekomst; zwaarwichtig de vraag en het antwoord boven eens gewonen menschen verstand! ‘Wie kan regeeren met een kamer, waarmee niemand regeeren kan?’ De inzender van het antwoord dat bij benadering deze quaestie oplost, zal tot belooning.... mijn candidaat wezen.... bij de eerstvolgende ontbinding van de Tweede Kamer. |
|