| |
| |
| |
Historisch-politische brieven.
II.
Zeer geachte Columbus!
Een mijner vrienden, een brave, oprechte Hollander van geboorte en karakter, maar wat voortvarend en haastig van aard, verraste mij dezer dagen met de mededeeling dat hij een besluit genomen had. ‘Als de Pruisen ons annexeeren,’ zeide hij, ‘ga ik naar Amerika.’
Deze mededeeling maakte een pijnlijken indruk op mij, en wel om verschillende redenen. De voornaamste is, dat ik van nature een afkeer heb van besluiten, moreele ukasen, die gewoonlijk niet degelijker van inhoud zijn, dan de notulen van wijlen den Duitschen bond.
Ik houd van een plan, een bestek, een regelmatig opbouwen voor de toekomst (waaruit volstrekt niet volgt dat ik een architect ben; ik kan evengoed een huisjesmelker wezen). Ik houd van voornemens, die beslapen zijn, van overleg en becijferingen (waaruit gij mijne qualiteit van boekhouder eener assurantiemaatschappij kunt
| |
| |
opmaken); van informatiën en navragen (waaruit duidelijk blijkt dat ik huwbare dochters heb); van bedenkingen en bezwaren (wat bewijst, dat ik een animal disputax ben, en dus zoogoed een dominé als een professor kan wezen).
Ik vroeg dus, waarom mijn vriend zoo bepaald weg wilde als de Pruisen ons inpakten, en waarom juist naar Amerika. 't Antwoord was drieledig: vooreerst, omdat hij een hekel aan de Pruisen had; ten tweede, omdat 't in Europa toch een oude boel was; ten derde, omdat Amerika in hare jeugd en schoonheid niet vervelend was door gewoonheid (in welk opzicht hij, zooals gij bemerkt, van vader Bilderdijk, in voce Sox, verschilde).
Daar ik, wat 't eerste punt aangaat, geen enkele reden had, om zijne zienswijze te bestrijden, bewees ik hem dat 't tweede op zich zelf reeds genoeg was om zijn vertrek uit dit werelddeel te rechtvaardigen, maar nam ik tevens de vrijheid, juist hierin van hem te verschillen en met warmte voor de eer van Europa op te komen. ‘'t Is in ons werelddeel geen oude boel,’ zeide ik, ‘en uw jong en schoon Amerika is een wilde boerenmeid, die voor een man van smaak en beschaving niets aanlokkelijks hebben kan.’
‘O,’ was zijn antwoord, ‘in die wilde boerenmeid zit kracht, leven en gezondheid! Daar is natuur en waarheid, oprechtheid en moed, frischheid en werklust in! Daar ginder is voor een man van energie nog wat te doen. Hier is alles afgeleefd en uitgeteerd. Uwe belle Europe heeft sinds den eersten dag eene quaestieuse reputatie gehad (ik houd niet van meisjes, die den stier zoo bij de hoorns pakken); en, nu ze zoo wat op hare retraite komt,
| |
| |
is ze prude en behaagziek te gelijk. Zij droomt, vooral na den slag bij Königgrätz, van niets anders dan officiers en bankiers, terwijl zij dweept met pater Hyacinthe, Spurgeon en Laurillard. Ze blanket zich, ze vult haar heupen op, ze maakt zich mooi met verguld zilver en stalen diamanten; op mijn woord, ze draagt valsch haar en heeft een paar kunsttanden.’
‘De allegorie is u te machtig,’ gaf ik ten antwoord, ‘uwe verbeelding is niet minder weelderig, dan de edele koningsdochter, die gij bespot. Als ik u op dien weg wilde volgen, zou uwe schoone van de overzij er niet beter afkomen. Men moet wel een bijzonderen smaak hebben, om die ongeschaafde vormen mooi te vinden en zich deemoedig neer te vleien aan hare plompe voeten! Ik voor mij verkies het salon van Europa boven de keuken of melkkamer, waar uwe beminde de grove handen zoo ver uit de mouw steekt.’
‘Zij is eene goede huishoudster.’
‘Behalve, dat ze vier jaar lang een huishouden van Jan Steen heeft gehad.’
‘Zij heeft uitstekende, godsdienstige beginselen.’
‘Die evenwel niet verhinderd hebben, dat zij, op de immoreelste wijze, de oorspronkelijke bewoners van haar land heeft uitgeroeid.’
‘Zij is zeer vlijtig....’
‘Uit hebzucht.’
‘Vindingrijk....’
‘Uit hebzucht.’
‘Ondernemend....’
‘Uit eer- en hebzucht, anders niet.’
‘In Amerika liggen nog duizende akkers onbebouwd.
| |
| |
Daar loont de grond den arbeider. Daar verrijzen steden van honderdduizenden als paddestoelen. Handel en nijverheid doen daar reuzenschreden. 't Leven heeft daar eene toekomst; een man van moed en kracht kan daar welgesteld worden zonder een erftante, en rijk zonder te speculeeren in effecten. Hij kan aan zijne kinderen een erf nalaten, dat ook hen voeden zal en aan 't werk houden, dat ook voor hen een bron van welvaart zal wezen, een goudmijn, die zij op hunne beurt kunnen verbreeden en verdiepen voor hun nageslacht. Hier in Europa eten wij elkaar op. De een speculeert à la baisse en de ander à la hausse.... De vraag is nu maar, wie van deze twee zijnen landgenoot verorberen zal. Een derde handelt in koeien of boter, en zendt al 't vleesch en al het zuivel voor onzen neus naar Engeland. Wij, zijne land- en stamgenooten, betalen de transportkosten in verhooging van den prijs, of hij exploiteert onze magen door onze boterhammen wat minder vet te smeren.
Ik bouw een huis uit de ellendigste materialen, pleister 't op en decoreer 't met de grilligste caricaturen, dek 't met pannen die zelve niet gesloten zijn, steek er een porseleinen bel in, en verzeker den bewoners beschutting tegen regen en wind, door ijzeren ramen die tochten, en een voordeur die 's avonds met geweld moet worden dichtgeslagen. Toevallig laat gij u ontglippen, dat gij wel zin hebt om 't van mij te huren. Ofschoon intieme vrinden, accordeeren wij toch op zegel, voor een bepaald aantal jaren en een vaste som. Op een lachenden Meimorgen trekt gij met allen, die van uwen huize zijn, het fonkelnieuwe huis binnen en, als gij 't behoorlijk hebt aangekleed, zegent gij de goede gedachte, die u tot mijnen
| |
| |
huurder maakte..... Maar na zes weken zijn de bordjes verhangen, na zes weken begint de ellende. Uwe spiksplinternieuwe meubeltjes beginnen dof en somber te kijken; uw bonheur de jour trekt 't rouwfloers aan; de rolletjes van uw easy-chair gaan los; de porte-brisée vergt 's avonds, als gij de zijkamer sluit, reuzenkrachten; uw mooie kanapétafel (een cadeau van de vriendinnetjes uwer vrouw) ontvangt op zekeren morgen een diepe snee, dwars over 't aangezicht; uw jonge wederhelft, weleer vlug als de hinde, neemt een gang aan, alsof ze op stelten liep; gij zelf gaat gebukt onder de dreigementen van het rhumatiek en de vriendschappelijke vermaningen van het pootje; maar gij zijt te welwillend om dat alles aan mijn vriendelijk eigendom toe te schrijven, en blijft prompt op uw tijd betalen; ik sla u niet op als de huurtijd om is, omdat wij vrienden zijn, en gij blijft er in, omdat alle huizen tegenwoordig al zoo wat even tochtig en vochtig zijn; als uwe vrouw van reparatie praat glimlachen wij beiden; gij, wijl ge wel weet, dat, om 't goed te krijgen, de geheele kast 't onderste boven zou moeten gegooid worden, en ik, omdat 't huis fonkelnieuw is, en er dus onmogelijk nu al iets aan mankeeren kan, en omdat er weinig menschen zijn, die op zoo'n mooien stand, zoo goedkoop en zoo lief wonen als gij en uwe vrouw........
Zóó gaat 't in ons gezegend Europa. Ik ben waarachtig geen schurk, gij zijt ouderling en een erkend braaf man, wij zijn vrienden en kransgenooten.... en toch eten wij elkander op, toch smul ik met vrouw en kinderen van de karbonaadjes, die uit uw en uw eega's lendenen gesneden zijn.
Ik vraag u, als de beste vrienden zoo moeten handelen
| |
| |
uit nooddwang en zelfbehoud, is 't dan niet boog tijd, dat wij Europa verlaten? Wij wonen te dicht op elkaar; onze borden staan rand tegen rand; we vechten als kostschooljongens om den diksten boterham; we pruttelen als hofjesjufvrouwen over een paar druppels melk of een schepje suiker; we kunnen onze armen niet eens uitslaan, of wij slaan onzen buurman tegen zijn neus; we kunnen geen sigaar opsteken, of zijn huis vliegt in brand; we kunnen geen muis achterna zitten, of wij stuiten op een bordje van privatieve jacht... Brrr! oud en verouderd Europa!... Ga naar 't Westen, naar de vrije, onverkavelde velden van Amerika, naar de eeuwige bosschen en de maagdelijke vlakten. De slag van uwe bijl vindt daar geen echo tegen den muur van een politiebureau; de oprichting van uw smeltoven vergt geen oproeping de commodo et incommodo; als gij aan 't werk zijt en de Marseillaise zingt, vallen de eeuwenheugende pijnboomen voor u neer, als eens de muren van Jericho voor het geduld der kinderen Jacobs; en als gij 's avonds uw geweer zit te poetsen, onder een glas landverhuizer en een kouden beerenham, dan verwenscht gij de weelde van onze Europeesche ombrepartijtjes met hunne kleine pasteitjes en halfgevulde glaasjes wijn.
En als ik bedenk, hoe ik en mijne jongens misschien de grondleggers van een nieuwen staat zouden worden; hoe op den grond, door ons ontgonnen, een tweede Chicago verrijzen kan, dat met Londen en Parijs zal wedijveren in aanzien en gewicht, in handel en nijverheid, in grootsche stichtingen en inrichtingen voor kunst en wetenschap, in alles wat dient tot algemeen gebruik en algemeene beschaving....’
| |
| |
Hier trok een niet te weerhouden lach van mijnen kant zijne aandacht en hield hij eensklaps op.
‘Mijn beste vrind!’ zeide ik zoo goedmoedig mogelijk, ‘mijn beste vrind! er bestaat voor u geen enkele reden, om Europa te verlaten. Bemerkt ge niet, dat de nieuwe wereld u alleen aantrekt door 't vooruitzicht, haar aan de oude gelijk te helpen maken? Denk aan 't woord van den wijzen Cineas: Wat verhindert u, dat alles nu reeds te genieten? Blijf en gebruik uwe krachten voor het werelddeel dat u het levenslicht zag begroeten, dat u heeft gevoed en gekweekt, dat gij immers toch in uw hart zoudt moeten meenemen, als ge niet, ondanks uw glas landverhuizer en uwen kouden beerenham, zult vergaan van ergernis over den chaos, en van brandend verlangen naar den eersten scheppingsdag! Blijf en zoek nieuwe wegen voor uwen ondernemingsgeest. Er is nog genoeg te doen. Er is nog zooveel hei te ontginnen, zooveel water weg te malen, zooveel bosch aan te planten, zooveel veen uit te graven. De nijvere hand vindt ook in Europa werk in overvloed. De man van energie behoeft nog niet te vragen: ‘Wat zal ik beginnen?’....
‘Gij hebt gelijk,’ zeî mijn vrind, mistroostig. ‘Hij kan bij de posterijen gaan, of zijn fortuin zoeken in de vaste traktementen van de registratie. Hij kan candidaat-notaris worden en misschien wel notaris, op den dag wanneer zijn laatste bruine haartje den weg der verderfenis is opgegaan. Hij kan klerk worden, dat wil niet zeggen, op zijn middeleeuwsch, geleerde, maar machine, 't welk wederom niet zeggen wil werktuig, maar letterlijk niemendal. Hij kan, als het lot en de menschen hem genadig zijn, misschien nog wel commies met een C van De Vries en Te Winkel wor- | |
| |
den, of, als zijn vader een beetje geld heeft nagelaten, deelgenoot in een sigarenfabriek. Dan rookt hij ten minste nog eens een ordentelijke havana.’
Zoo sprak mijn vriend, en dit gezegd hebbende, ging hij weg. Ik keek hem na en, zoodra hij uit 't gezicht was, op mijn neus.
't Is jammer, veelgeachte Columbus! dat er altijd zooveel waarheid bij de overdrijving en zooveel overdrijving bij de waarheid is. Welgelukzalig de schrijver, die maar een van die beide opmerkt, en zijn literarische maag weet te vullen met eenzijdigheden! Ik behoor niet tot deze soort en ben daarom reeds uit zes tijdschriften weggejaagd, en door twaalf niet onder de beroemde medewerkers opgenomen. Toen mijn vriend vertrokken was, kreeg ik 't land. Europa, 't fiere en machtige Europa, welks historie de wereldgeschiedenis is, welks geest en kracht over de wateren zweven, den hemel vervullen en nederdalen tot in de diepten der aarde om straks weder op te klimmen tot ver boven de sterren, in de oneindige ruimte van het luchtgewelf... Europa, dat in 't Oosten heerscht en 't Westen bevrucht heeft met 't zaad van hooger en reiner zieleleven, dan ooit in Montezuma's paleis is gekend of vermoed door de wijssten der Sachems aan de boorden van Mississippi of Arkansas.... Europa, dat daar ginds, aan de overzij van den breeden plas, waarop voor weinige eeuwen nog de krijgsliederen der Vikingen zich mengden met het gieren van den stormwind, een wereld heeft gesticht en onderhouden, ten koste van eigen rust en veiligheid.... Europa, 't rijke en machtige, 't wijze en beschaafde, gaat sinds lang achteruit; 't vertoont onmiskenbare teekenen van ouderdom; 't wordt suf en duf, is nu en dan
| |
| |
grommig.... 't snuift en krijgt van tijd tot tijd snuifjes uit Amerika, 't kucht en moet op raad der doctoren de kamer houden, als de wind uit 't noordwesten blaast. Europa drinkt te veel koffie, is sinds het Weener congres aan 't zeuren, sedert den val der Bourbons aan 't leuteren, en breit nu al veertien jaar aan den sluier van Penelope, om de vrijers naar de opperheerschappij van zich af te houden, wachtend op den Ulysses, die ze allen zal wegjagen, en voor 't laatst den boog des krijgs spannen.
In 't geen mijn vriend zeide is veel waars. Hoewel ik, voor de eer van ons werelddeel, hem tegensprak en tegenover zijne dolle schetsen recht had, om van onverdienden smaad te spreken; ofschoon ik hem op zijne reis naar 't Westen niet verder dan tot den Briel vergezellen zal, moet ik toch, nu ik rustig alleen zit en het gesprokene overdenk, grootendeels met zijne beschouwingen instemmen. Wij zijn in ons werelddeel betrekkelijk weinig vooruitgegaan sedert den 6den September 1492, toen gij, meester-avonturier! met de drie trekschuiten, die de Castiliaansche milddadigheid te uwer beschikking gesteld had, de Canarische eilanden verliet en de onbekende zeevlakte binnendrongt. Europa is wel ouder geworden maar naar evenredigheid niet wijzer. Gij weet dat zoogoed als ik.
Gij gevoeldet u al heel ongelukkig toen ge, na alle raderen aan 't hof van Ferdinand en Isabella in beweging gebracht, alle groote hanzen door beleefdheden en beloften ingepakt, zelfs den machtigen biechtvader der koningin belezen te hebben, nog zes jaren wachten moest op de concessie, om den kortsten weg naar 't rijke Indië te mogen zoeken, Spanje te overdekken met goud en 't geheele volk zich te doen baden in weelde.... maar gij wist
| |
| |
niet, dat er eens een concessionaris zou geboren worden (en dien heb ik gekend), die veertig lange jaren zou moeten soebatten en smeeken om de vergunning voor een diligence-onderneming, een sleepstoombootdienst of zoo iets, en die ten slotte, op denzelfden dag als de concessie kwam, een beroerte zou krijgen en sterven.
Gij toondet u al zeer geërgerd toen 't hof, dat na uwe terugkomst in Spanje, u overladen had met eerbewijzingen en fanfaren, tegen u begon te complotteeren en u verdacht ging maken van ontrouw aan eed en plicht;... maar wat hebt gij er wel van gezegd, toen gij, in 't rijk der schimmen neergedaald, de tijding moest vernemen dat het werelddeel, door u ontdekt, door een ander is ten doop gehouden, en uwe eer alleen nog in schoolboeken en chronologische tabellen wordt bewaard? Wat zegt gij er van, dat uw naam bijna nooit meer genoemd wordt en gij alleen nog poseert in preeken en revolutionaire toasten, wanneer men u op de voorplecht van 't schip plaatst, om bij 't losbarsten van een oratorische vuurpijl land te roepen? Wat zegt gij er van, dat gij in beroemdheid achterstaat bij uw ei?
Zooals gij weet, is Italië tegenwoordig één eenig koninkrijk, waar van de Doria's en Fregose's in uwe vaderstad, van de Sforza's in Milaan en de Medicissen te Florence geen spoor meer overgebleven is, ja zelfs Venetie met zijne doges en hunne gruwelen, zijne handelspolitiek en trouweloosheid opgelost is in de ondeelbaarheid. Gij zijt evenwel slim genoeg om te begrijpen, dat hiermee voor het rijke en schoone schiereiland de rust en de zekerheid nog niet geassureerd zijn. Uwe tijdgenooten, de giftmengers en gehuurde moordenaars, leven voort in vreed- | |
| |
zamer vorm en onder namen, die men desnoods op de registers van den burgerlijken stand zou kunnen plaatsen. De paus is tegenwoordig een soort van gevangene, over wiens lot het eigenbelang van een paar katholieke mogendheden zal beslissen, en die genoodzaakt is, nu en dan met beleefde welwillendheid te luisteren naar de dienstaanbiedingen van eenen Protestantschen staat, die reeds in uw tijd een scheef gezicht tegen Zijne Heiligheid begon te trekken.
Is 't nu niet opmerkelijk, dat al deze veranderingen hebben plaats gehad onder het oppertoezicht van Frankrijk, van eenen opvolger van Karel VIII, van wiens romanesken tocht al de brieven, die gij uit 't moederland ontvingt, vol waren, en die de verbeelding der kolonisten in Hispaniola zoo prikkelde.
Italië houdt zich bij al die zegeningen leuk en stopt, als een andere Benjamin, alle lekkernijen bedaard in zijn zak. Zonder zich veel om de toekomst te bekommeren, houdt 't een kolossaal leger op de been en stapelt schulden op schulden. Als er ergens in Europa gevochten wordt, als er maar een der mogendheden zich roert, vraagt Italië permissie, om mee te mogen doen en, ofschoon 't geregeld klappen krijgt, profiteert 't toch, mirabile dictu! van alle gelegenheden dat 't water troebel is.
In Frankrijk is ook niet veel veranderd. Alleen zou ik zeggen, dat de politiek van Lodewijk XI daar groote vorderingen gemaakt heeft en zelfs meer populair is geworden dan ten tijde van Philippe De Comines, die 't eerste college gegeven heeft in de kunst, om met voordeel zijne pen te verkoopen.
| |
| |
In Duitschland ziet 't er meer dan ooit wonderlijk uit. De keizer is dood. 't Keizerrijk is dood. Zelfs de hoop op de opstanding van Frederik Barbarossa is dood, en de lange baard van die majesteit begint al door de vloertegels te groeien. Ook de keurvorsten in 't rijkskamergericht, ook de rijksdag met zijne publieke fopperijen zijn opgedoekt. Duitschland is een kerkhof van protokollen, een archief van dignitarissen en een museum van menschelijke dwaasheden geworden.
Na keizer Frederik III, die, zooals gij weet, aan 't gebruik van acht meloentjes stierf, zijn er nog onderscheiden keizers met sterke magen en zwakke hoofden geweest en nog meerdere, die, te midden van hun keizerspraal, aan de hoofdkwaal van keizer Frederik leden, namelijk aan geldgebrek. Eigenlijk kan men wel zeggen, dat geldgebrek eene algemeene, Europeesche kwaal is geworden. Niet alleen dat Spanje de scheepsladingen goud, die gij 't bezorgd hebt, netjes heeft opgemaakt, geheel Europa zit tot over de ooren in de schuld. 't Heeft weinig geholpen, dat uw godvreezende vriend Torquemada de Joden heeft uitgeplunderd, ze naakt en berooid over de grenzen gejaagd heeft; 't heeft weinig gebaat, dat gij, zijne voetstappen drukkende, door het vernuftige stelsel der repartimiento's, eenen eerlijken handel in Amerikaansch menschenvleesch hebt opgezet; 't heeft weinig gebaat, dat de edele Ximenes de ongeloovige Marranen op nagenoeg dezelfde wijze heeft geëxploiteerd, en dat vele christelijke landen, met die drie doorluchtige voorbeelden voor oogen, zich hebben beijverd om den smaad van 't kruis te wreken en vader Noachs eer te herstellen. Ondanks alle verbeurdverklaringen en productieve executiën, is Europa armer
| |
| |
en armer geworden en steekt 't zich dagelijks al dieper en dieper in de schuld.
Er zal een tijd komen dat er geen leeningen meer kunnen gesloten worden en geen sterveling meer krediet geeft. Er zal een tijd komen dat uwe vrienden de Lombardi en hunne erfgenamen de winkels en kantoren sluiten, en zelfs op de ijzeren kroon geen drie scudi's zullen voorschieten. Er zal een tijd komen dat wij onze koninginnen en princessen zullen verzoeken, zich met glaskoraal en barnsteen te tooien; dat men zelfs voor een diner aan 't hof de ulevellen en pistaches zal gaan huren bij den banketbakker.
Reeds voor bijna honderd jaar zijn een paar vaderlijk gezinde kleine Duitsche vorsten, met tranen in de oogen, er toe moeten komen, om een duizend of wat van hunne veelgeliefde onderdanen te verkoopen. Twee jaar geleden vertelden ons de nieuwsbladen, dat een paar groote mogendheden, die botje bij botje hadden gelegd om samen een klein koninkske een stuk van zijn land af te nemen (dat hij, onder ons gezegd, even rechtmatig bezat als zij zelven drie kwart van hun rijksgebied), na de verovering onderling aan 't loven en bieden zijn gegaan, zoodat de een aan den ander een deel van den gemeenschappelijken buit voor een fatsoenlijk sommetje heeft overgedaan; en onlangs liep 't gerucht, dat er tusschen twee naburige landen in vollen ernst onderhandeld werd over den verkoop eener kolonie.... Kijk, mijn waarde Columbus! die ook weet wat koopen en verkoopen is, men komt tot zulke uitersten niet dan in den hoogsten nood. In uw tijd lag 't geld ook maar niet in alle landen van Europa voor 't grijpen, en werd er ook wel eens wat anders dan
| |
| |
boter en kaas verkocht; men verkocht zijne hulp, zijn dienst, zijn arm, zijn invloed... maar tegenwoordig verkoopt men land en goed, kapitaal en intrest te gelijk.
Ik zie dat verschijnsel niet zonder zorg. De klimmende schuldenlast der Europeesche staten is een zeer verontrustend teeken van verval en achteruitgang. Alles is dubbel en dwars verhypothekeerd en onze Rothschilds weten dat maar al te goed.
Behalve geldgebrek pijnigt ons de politiek. Deze overheerscht op eene zeer verontrustende wijze de groote belangen van het maatschappelijke leven. Op alle agenda in Europa staan de politische vragen boven aan en nemen zooveel tijd in beslag, dat de maatschappelijke niet aan de orde kunnen komen.
Die politieke vragen zijn zonder twijfel wel van groot belang, nu de geschiedenis ons eenmaal in den ongezonden toestand gebracht heeft, dat de eene staat zich voortdurend tegen de begeerlijkheid van den anderen gewapend houden moet; maar hunne eeuwige toepassing op binnenlandsche aangelegenheden maakt alle eerlijke gemoederen zeeziek en geeft aan avonturiers en schelmen ruimschoots gelegenheid om een kussen te krijgen, terwijl de groote massa op de harde banken zitten moet.
Als gij in Europa vraagt naar de beste middelen om het algemeene maatschappelijke kapitaal te vermeerderen en zoowel in materieelen als intellectueelen zin aan ieder der burgers een grooter deel te verzekeren, dan verwijst men u niet alleen naar den staat en de wetten, maar naar de toevallige verhouding der staatspartijen, de meerdere of mindere kans op 't aannemen van een amendement in de vertegenwoordigende lichamen, de gunst van een
| |
| |
minister, de luimen van een referendaris, de nukken van een of anderen commies. De hooge en lage politiek zal bij slot van rekening over de waarde of onwaarde van uw plan oordeelen. Elke poging om, buiten dat raderwerk om, iets tot stand te brengen, heet in Europa revolutie en wanorde. De maatschappij is iets, maar de staat is alles.
't Gevolg van een en ander is, dat wij Europeanen allen min of meer ambtenaren zijn.
De staat is uit zijnen aard een beletsel geworden voor de vrije uiting der maatschappelijke wenschen en behoeften. Ook daar, waar hij niet tyranniek te werk gaat, zelfs waar zijne dienaren toonen de belangen der maatschappij te begrijpen en ter harte te nemen, heeft hij, door allerlei kleine belemmeringen, hindernissen en tolboomen, gezorgd dat alleen waaghalzen 't zullen ondernemen, buiten hem om te gaan, terwijl hij tevens door een reeks of liever een pakhuis vol bureaucratische voorschriften waakt, dat er geen leven en kracht in de maatschappij zich kunnen verspreiden, die niet vooraf door zijne dienaren zijn nagekeken, geregistreerd, als 't noodig is, opgehouden, verlamd, en als 't erg noodig is, uitgeknepen.
De zoogenoemde internationale politiek van het hedendaagsche Europa verdient eenen bijzonderen naam. 't Lust mij, ze politiek van het tegenwicht te noemen.
In vroeger dagen kregen alle toekomstige diplomaten les in de politiek van het evenwicht. Deze bestond daarin, dat alle staten van Europa met Argusoogen toekeken, dat geene enkele macht zich verhief boven het aangenomen peil, of zich uitzette buiten de aangenomen grenzen harer verschillende ledematen.
| |
| |
Dat stelsel is wel drie eeuwen lang 't troetelkind onzer staatslieden geweest, heeft, ongelogen, tien millioen huurlingen aan den kost geholpen en voor 't minst twaalf vorstenhuizen van het groote tooneel der historie verwezen naar de bekende was-verzameling van Madame Tussaud. Dat stelsel was 't Procrustesbed, waarin Karel V niet pastte en Lodewijk XIV niet rustig liggen wou; het manifest van Gustaaf Adolf, waarmee hij den voet op Duitschen bodem zette; en 't beginsel van Richelieu, toen hij 't Germaansche Protestantisme dekte met zijnen geestelijken mantel, terwijl hij 't Fransche verstikte onder zijnen rooden cardinaalshoed; het recht van Bourbon tegenover Habsburg, het eenige houvast van Habsburg tegenover de kleine machten, die zijn stijgbeugel moesten houden; de vrijbrief van onzen grooten Stadhouder voor zijn inval in Engeland, als de heilige Petrus soms meenen mocht, hem te moeten weren uit de rij der weldoeners van 't menschelijk geslacht, om hem te doen plaats nemen bij de geweldenaars.
Om het politieke evenwicht in Europa te bewaren zijn de koddigste verbonden gesloten en de vermakelijkste nota's gewisseld, de treurigste gewelddadigheden gepleegd, de grofste onmogelijkheden geloofd en de ruwste onwaarschijnlijkheden voor waarheid geboekt, de edelste bedoelingen versmoord in den poel van het eigenbelang en de fijnstgesponnen leugens tot levensspreuken verheven en geschreven op 't front van onze landsvergaderzalen; ja! zelfs de parlementaire zedelijkheid, waarop het kokette Rome en 't prude Engeland gelijken prijs stellen, is, om dat evenwicht te bewaren, nu en dan 't huis uitgezet en als Hagar dolende gevonden in de woestijn.
| |
| |
Tegenwoordig is 't politieke tegenwicht aan de orde. 't Is niet te ontkennen, dat dit veel practischer is, veel korter en doelmatiger.
Wanneer de eene of andere mogendheid door de raadslieden van de kroon heeft laten uitmaken, dat een naburig stuk land haar toekomt, of dat zij 't voor hare veiligheid niet missen kan, of dat iedereen wel aan de neuzen der bewoners zien kan, dat ze graag eens van koning of keizer zouden veranderen, dan pakt zij, na eenige doorzichtige proclamatiën dat ze toevallig nu vredelievender is dan ooit, het bedoelde stuk grond in. Dit noemen wij niet langer veroveren; dit heet tegenwoordig annexeeren of bijvoegen.
Wat meent gij, dat nu de andere mogendheden doen? Eene triple of quadruple alliantie sluiten? Hemel en aarde bewegen, om het voorgenomen of reeds gepleegde onrecht te beletten of te doen herstellen? Den beroofde helpen? Het zedelijk bewustzijn van koningen en volken wakker schudden?
Niets van dit alles. Het evenwicht in Europa is verbroken. Dat is klaar. 't Moet weder hersteld worden. Dat lijdt geen twijfel.... maar er zijn twee manieren, om dat te doen. De eerste manier kennen wij. Men brengt de balans weer in 't effen, door den aangehangen last weg te nemen. De andere is: men voegt aan de tegenovergestelde zijde even zooveel bij, als de rustverstoorder aan zijn kant er bij gehangen heeft.
Deze laatste manier verkiezen onze moderne politici, en ik behoef u niet te zeggen, wie hierbij voor gewichtjes moeten dienen. De kleine staatjes komen op een rijtje te hangen of worden in één bundeltje gebonden, en 't even- | |
| |
wicht is hersteld door de heerlijke en zoo eenvoudige methode van 't tegenwicht.
‘Wie heeft dat uitgevonden?’ vraagt gij vol bewondering.... Ik weet 't niet, mijn waarde Columbus, maar 't zou mij niet verwonderen, als de eer daarvan toekwam aan den Joodschen wandelaar, die de hoop koestert, bij 't in elkaar storten van het geheele staatsgebouw ook eindelijk rust te zullen krijgen.
Er is nog meer waaruit duidelijk blijkt, dat Europa oud wordt. De goede ziel houdt zich meer dan ooit bezig met erfenissen en uiterste wilsbepalingen.
De keizer van Frankrijk leest elken morgen en avond, na zijn gebedje om vrede, het testament van zijn oom. De koning van Pruisen en V. Bismarck overhooren elkaar, bij wijze van catechetisch onderwijs, het testament van Frederik den Groote. Rusland houdt nu en dan dreigend het testament van Peter omhoog.
En behalve die beschreven beschikkingen is er nog eene menigte uiterste wilsbepalingen, die als traditiën voortleven en onzen staatslui menigen slapeloozen nacht bezorgen. Daar hebt ge Victor Emanuel, die soms uren lang gebogen zit over den lessenaar van Cavour, alsof zijne knevels den baard van Barbarossa moesten nagroeien; daar hebt ge Frans Jozef, die al zijn best doet, om de nagedachtenis van Metternich te vereenigen met de hulde die hij verschuldigd is aan zijnen romanesken voorganger Leopold II; daar hebt ge Isabella la Catolica, die zich tot taak heeft gesteld, de familiepapieren der Bourbons tegen de mot te bewaren... ja, verbeeld u, zelfs in mijn vaderland zijn menschen, die nu en dan praten over een
| |
| |
testament van Jan De Witt of de nalatenschap van de Loevensteinsche factie.... Mijn lieve Columbus, al deze verschijnselen zijn in mijn oog teekenen van verval. Onze politiek mist ondanks haren hoogen toon alle oorspronkelijkheid en geur. Wij doen niet veel meer dan 't oude oplappen, vernissen, in een nieuwe lijst zetten en... verknoeien.
‘En toch,’ hoor ik u zeggen, ‘wordt de eeuw, waarin gij leeft, boven alle vroegere geroemd om hare uitvindingen en het krachtvolle geestesleven, dat zich op elk gebied vertoont; toch is deze periode niet minder gewichtig in de geschiedenis der menschheid, dan de 13de of de 16de eeuw.’
Gij hebt gelijk, maar de vraag is, in hoeverre de eer daarvan aan Europa toekomt, en hoe lang de groote geesten, die ons hun zweet en bloed ten offer brengen, 't zullen uithouden in deze bedompte atmosfeer. Zal de vrije genius van den arbeid, de wetenschap en de kunst niet binnen kort heentrekken uit de moerassen, waar de politieke roerdomp zijn eentonig lied laat hooren, nu de avond begint te dalen?
Een der gezegendste verschijnselen van onzen tijd is de krachtige ontwikkeling van de openbare pers, door velen de vierde macht in den staat genoemd.
Uit edelen stam geboren, verwant aan de vrijheid van denken en spreken, gehuwd aan de burgertrouw en de vaderlandsliefde, is deze telg van den nieuweren tijd onder de schoonste verwachtingen opgetreden, met de warmste liefde door alle edelen en goeden begroet. Helaas! helaas! wat is er van haar geworden! Hoe vaak sleepte zij
| |
| |
haren lichtsluier door 't slijk en de modder eener bedorven maatschappij!
Ze is eene geprostitueerde, zoo dikwijls zij hare eer verkoopt aan partijen en coterieën; ze gelijkt in 't oog van alle weldenkenden den jakhals of hyëna, als ze nu en dan de graven van afgestorven richtingen en meeningen omwoelt en zich tooit met de lijk- en zweetdoeken; ze is ons een walg, telkens wanneer zij bluffend en brallend voor de tente treedt en alles uitdaagt, wat zwakker en kleiner is dan zij; ze is ons een gruwel, zoo vaak ze zich in dienst stelt van de financieele onreinheden der beurs; ze ontwringt ons een vloek over haar uit 't diepste van ons hart, als wij zien hoe zij, om een armzalig leven te rekken, zelfs uit de hand van vreemde vorsten en diplomaten soms eene gift aanneemt, die ontstolen is aan Judas Iscarioth.
O, nog kan zij vaak fier 't hoofd omhoog heffen en de lokken schudden, dat al 't kruipend gedierte beeft van angst, en schuifelend haren toom ontvliedt; nog kan zij ons hart van geestdrift doen kloppen, wanneer zij heinde en ver de bazuin doet klinken en de banier ontrolt voor God en recht. Maar zij heeft haren invloed als eene macht in den staat, als eene onfeilbare gids voor het arme volk, als de handhaafster van het eeuwig ware en goede te veel prijs gegeven aan kleingeestige berekeningen van zelfzucht, winstbejag en handelszin, om alle volken te kunnen verzamelen voor haren zetel. Eene courant is eene onderneming als elke andere geworden, waarbij evengoed als bij elke fabrieks- of handelszaak bedrog en leugen kunnen binnensluipen, waarbij de beunhazen niet zeldzamer zijn dan elders.... Toen de geweldigen der aarde ontmaskerd waren
| |
| |
in al de buitensporigheid van hunnen overmoed, en het recht van 't individu verheven was tot eene wet van natuur en zedelijkheid, toen zond de Vader der menschen in zijne barmhartigheid de publiciteit, en welfde zich een boog met zeven kleuren boven onze hoofden, ons verzekerend, dat de aarde niet weder zou verdelgd worden door den vloed van het despotisme; maar geëxploiteerd door tyrannen met democratische namen en revolutionnaire leuzen, is de gift menigmaal veranderd in een vloek, het wapen, dat ons beschermen moest, gebruikt om ons te wonden. Daarom rijzen er somwijlen zulke kettersche gedachten in veler harten op, en vragen sommigen in ernst, of 't, met 't oog op den onzedelijken toestand waarin de publieke pers in Europa, als een groot geheel beschouwd, verkeert, niet een zegen voor de wereld zou zijn, als zij in den afgrond verzonk.
En dus... naar Amerika!
Hier sta ik weer voor 't dilemma, dat ik straks met een glimlach ontloopen ben; hier zie ik zelfs u, groote Columbus! meesmuilen, terwijl gij, als voor vierhonderd jaar, naar 't Westen wijst.
Ik versta u; maar weet, dat ik, indien ik ga, toch nooit uw spoor zal volgen en Hispaniola in der eeuwigheid niet verlang te zien. Niet naar 't Amerika, dat gij ontdekt hebt en dat uwe aangenomen landgenooten hebben leeg geplunderd, om mijne voorvaderen in de boeien van lijfs- en gewetensdwang te kunnen knellen; niet naar 't Amerika, waar nog altijd de Spanjaard of Portugees, zich wiegend onder de koele veranda, als een tijgerkat ligt te loeren naar de arme arbeiders op zijnen grond, die elk oogenblik dreigen neer te storten, onder 't vereenigd ge- | |
| |
weld van hitte en vermoeienis; niet naar 't Amerika van Cortez en Pizarro, waar presidenten en generaals elkander, als gewone straatroovers, beurs-snijden, en dat door de Europeesche politiek behandeld wordt als een vochtig, nieuw huis, waarin men 't eerste jaar zijn vijand laat wonen... Als ik ga, zoek ik 't barre Noorden, dat voor uwe zuidelijke teergevoeligheid een Siberië was, dat uwe weelderigheid niet bezoedeld heeft en uwe weekheid niet besmet.
De vereenigde staten van Noord-Amerika zijn 't doel van allen, die Europa moe zijn omdat zij hier geen terrein vinden voor hun levenskracht en levensmoed. Daar, aan de watervallen van Massachusetts of de groene oevers der Mississippi, al de frischheid der jeugd en de rijpheid van rustige kracht te vinden; met de duizenden, die derwaarts gaan, de handen ineen te slaan om aan de nog maagdelijke aarde hare schatten van voedzaam graan en nuttig hout af te dwingen en zelven onze welvaart te scheppen uit het goede werk van den arbeid, dat de vloek der weelde is, maar een Meische morgen voor het reine hart; daar op de breede kaai van Corlaershoek of in de fiere gevels van Brooklyn de namen van mijn voorgeslacht te lezen en met dien zegen in 't hart hun voorbeeld te volgen.... o, dat is grootsch, daarin ligt voor 't Germaansche ras de herhaling en verbetering van het werk door u ondernomen, maar, sinds den eersten dag, door gouddorst en onmenschelijke wreedheid bezoedeld!
De vereenigde staten van Noord-Amerika zijn het land der vrijheid. Daar bleven, ook bij de kolossaalste ontwikkeling van het staatsleven, de innerlijke vrijheid van het individu en het volkomenste zelfbestuur bewaard. Van tijd tot tijd ontvangen wij, bewoners van de oude wereld, daarvan me- | |
| |
dedeelingen, die ons de oogen ten hemel doen slaan van ergernis of verbazing over de ruwheid en onbeschaafdheid der Yankees.
Verbeeld u, meneer de president van de Vereenigde Staten was niet volkomen nuchter, toen hij den eed moest doen; in de wetgevende vergaderingen verschijnt nu en dan een lid met een revolver in den zak; een paar maal is 't gebeurd, dat een spreker in 't mooiste gedeelte zijner speech van zijn onderwerp afgetrokken werd door een kogel, die hem langs de ooren vloog (iets wat den zwijgers in ons parlement een stil genoegen gaf), en volgens de jongste berichten zijn er onderscheiden zeer respectabele burgers, die het eminente hoofd van den staat, als ze konden, aan de galg zouden brengen.
Ik erken gaarne, dat al deze bijzonderheden min of meer van ongunstigen aard zijn en wel eenigermate den glans van de zon der vrijheid verduisteren, die zoo heerlijk schittert boven New-York en Washington; maar men moet voor de vrijheid wat overhebben. Bij ons zijn de vruchten der vrijheid ook niet altijd rijp en zoet van smaak. 't Is waar, wij slaan elkander niet dood bij de stembus en trekken niet met stokken en geweren door de stad, om den een of anderen opgewonden kaaskooper te proclameeren tot den eenigen behouder van 't vaderland; 't is waar, de Fortschrittspartij in Pruisen heeft zich vergenoegd met, al etend en drinkend, te protesteeren tegen de Bismarcksche politiek; en bij de motie-Keuchenius in Nederland is geen ander straatrumoer gemaakt, dan door een paar Leidsche horens, die slechts een klein weinigje detoneerden.... maar, dat alles neemt niet weg, dat onze verkiezingsmanoeuvres volstrekt niets royaler of christe- | |
| |
lijker zijn, dan de Noord-Amerikaansche. Vraag dat maar eens aan uwen vriend Rhadamantus.
Als het verkiezingswerk in Europa aan den gang is, dan voelen de burgemeesters hier en daar, dat zij rijksambtenaren zijn; de groote grondbezitters, dat zij huurboeren op hun vaderlijk erf hebben, die, ofschoon volkomen vrij, toch wel eens mogen bedenken, dat zij verplichtingen aan den landheer hebben; dan komen er presidenten en besturen van kiesvereenigingen voor den dag, bij wier geboorte de accoucheur 't hoofd schudt en de baker overlegt, of ze de vuurmand wel klaar zal maken. Er gaan dan geneesheeren en heelmeesters rond, die recepten schrijven, welke nooit bij den apotheker zullen bezorgd worden; er worden dan aan benauwde huisvaders en dorstige werkbazen uitzichten geopend, die vervliegen zoodra de stembus gesloten is, en er liggen op uw stoep, er steken onder uw voordeur uit, er vliegen door uw gang allerlei gebraden vogels, van zoo liefelijken geur, dat een eerzaam kiezer in de verzoeking komt, ze allen, duif en sperwer beide, te gelijk op te eten.
't Onvoldoende van ons Europeesche kiesstelsel komt nooit- sterker uit, dan in geval 't resultaat quaestieus is. In Amerika krijgt, hoe dan ook, eene van de overheerschende partijen de meerderheid. Hier, in de oude wereld, kan 't soms jaren lang een geheim blijven, welke richting eigenlijk regeert. In Amerika wordt door de stembus soms in eens uitspraak gedaan over de partij, die 't roer in handen had, en, na eene veroordeeling door de kiezers, kan niemand door de kracht der gewoonte blijven zitten. Zonder de orgiën, waaraan de beschermheilige der Amerikaansche vrijheid zich van tijd tot tijd overgeeft, in alle
| |
| |
deelen te willen verdedigen, meen ik toch, dat wij, om een billijk oordeel te vellen, ook op dat groote resultaat wel eens mogen letten.
Wat de andere anecdoten betreft, kan ik korter zijn. 't Is zeker zeer leelijk als iemand van den hoogsten rang, bij de aanvaarding zijner ambtsbediening, dronken is, en wij willen daarom ook maar aannemen, dat de geruchten dienaangaande valsch of schromelijk overdreven zijn; doch de tegenwoordige president van de Vereenigde Staten heeft in elk geval getoond, als leider van den staat zeer nuchter, zeer doortastend en zeer bekwaam te zijn. De kordaatheid, waarmede hij 't hoofd biedt aan de stormen die tegen hem opzetten, vergt onzen eerbied en verdient, dat men hem eene tijdelijke afdwaling van den weg der zedelijkheid en fatsoenlijkheid vergeve. Er zijn wel vorsten en presidenten in Europa geweest die, ja, nuchter waren toen zij den eed deden, maar die later ook jaren lang geregeerd hebben als een dronken man.
't Schieten met revolvers hoort zeker niet in 's lands vergaderzalen t'huis. Daarvoor zijn schuttersdoelens en schietbanen ingericht, maar 't is toch niet zooveel erger dan de grove beleedigingen, die men in onze Europeesche senaten en kamers elkander naar 't hoofd gooit, en die nu en dan toch op 't gebruiken van revolver of pistool uitloopen. Misschien zou 't zelfs wel raadzaam zijn, eens te informeeren of zoo'n revolver ook invloed heeft op 't gehalte der discussiën. In dat geval zou een matig gebruik daarvan ook in Europa niet zijn af te raden.
Derhalve, hoe ook misbruikt en gekarikeerd, is de vrijheid van Amerika eene gave des hemels! Haar met volle teugen te genieten, haar man tegen man te verde- | |
| |
digen, haar bij alles en overal voorop te zien staan, 't zij dan gedragen op de schouders van het volk, 't zij, verguisd en miskend, nooit tevergeefs om hulp roepend tot de schare.... haar te mogen huldigen, zonder met Mazzini verward te worden of te moeten antwoorden op de beleefde vraag van een koekebakker: ‘Hebt uwé ook in 48 op de barricades gestaan?’; haar te mogen koesteren, niet als de moeder van Mozes haar kind voordat zij 't aan de wateren toevertrouwde, of 't ook in handen van een koningsdochter mocht verdwalen, maar openlijk aan 't hart te dragen, van huis tot huis en mensch tot mensch; aan haar onze liederen te wijden, zonder rond te gluren of er ook gendarmes of referendarissen van justitie in de nabijheid zijn, die ons zullen inpakken, of met hun witte das en huwbare dochters een ander tafeltje gaan zoeken.... van haar niet te spreken als van een goed, dat ons morgen zal kunnen ontnomen worden, maar als van een recht, dat is samengeweven, samengegroeid, samengeboren met ons leven in staat en maatschappij, met geheel ons denken, gevoelen en doen.... welk eene zaligheid!
Wat is er een kracht in dat volk, dat geen ras, in die burgers van éen staat, die geen natie uitmaken! Welk eene eenheid van beginselen, ondanks den kolossalen strijd van meeningen, die nog onlangs de unie op hare grondvesten deed daveren! In Amerika is ieder burger vrij, en nog vrijer de gedachte, de idee van recht, plicht en godsdienst; ieder mag daar optreden voor waarheid en deugd, maar niemand zich onttrekken aan zijne grootsche roeping tegenover de maatschappij. De kolossaalste ondernemingen worden op touw gezet en vallen in duigen; de
| |
| |
stoutste denkbeelden gaan over in werkelijkheid, tot zij overvleugeld worden door nog stoutere dan zij; fier steekt ieder 't hoofd op, en gij moogt de langste wezen, tot de reus geboren is die u op zijne schouders neemt; niemand wordt tegengehouden in zijne vaart, voordat hij zijn neus stoot.... en ondertusschen gaat de maatschappij voort op de baan der ontwikkeling, in 't fiere bewustzijn van hare stevigheid en kracht.
Vaarwel dan, Europa! Ik ga naar Amerika.
Nu zult gij wel zeggen, dat ik inconsequent ben en nog grooter enthusiasme verraad dan mijn vriend, wien ik in den aanvang van dezen brief terechtwees, maar mijn lieve Columbus! dat kan mij bedroefd weinig schelen. Wij zijn in Europa aan inconsequenties gewoon, en dat kwaad zit ook mij in 't bloed. Ook is 't zoo erg niet, als gij wel meent. Ondanks mijne geestdrift voor 't vrije en machtige Noord-Amerika, ondanks 't besluit van zoo even, blijven er twee cardinale punten van verschil tusschen mijn vriend en mij. Heb de goedheid dit nog even geduldig aan te hooren.
Ik heb den spot gedreven met 't plan van mijn vriend, omdat het mij te rustiek voorkwam. Het leven in de prairien, 't houthakken en 't vellenverkoopen valt juist niet bijzonder in mijn smaak. 't Leven van padvinder en hertendooder is niet meer dan eene idylle, en boven een glas landverhuizer en een koude beerenham staan de genietingen van eene beschaafde maatschappij. De vrijheid, die in de bosschen schuilt, is wildzang; de kracht, die de eeuwenoude eiken doet neerstorten, is materieele kracht. Wij Europeanen behoeven nog geene vertroetelde kinderen der weelde te zijn, om overal op den aardbol 't eerst van alle
| |
| |
dingen beschaving te zoeken. Waar deze niet gevonden wordt, kunnen wij in dichterlijke droomen onze tent neerslaan, maar huizen bouwen, ons met vrouw en kinderen voor alle volgende jaren vestigen, niet. De beschaving moge een boom des levens of der verzoeking zijn, wij hebben nu eenmaal van zijne vruchten gegeten!
Europa is in de hoogere beschaving, die het leven veredelt en, goed toegepast, ook zedelijk reiner kan maken, Amerika misschien wel niet zoo ver vooruit; maar al wat het leven opluistert en veraangenaamt, is, ondanks al 't kanongebulder en wapengekletter, in de oudere wereld vrij wat meer ontwikkeld dan in de nieuwe. De bevolking van Noord-Amerika wordt nog voortgejaagd door een onleschbaren dorst naar bezit, heeft nog niet genoeg met millioenen omgegaan om het genot, in den edeleren zin van het woord, boven dat bezit te stellen. De olielords van de Broadway staan daarin verre beneden onze aristocratie van geboorte of geld. Zij zullen nog lang de trekken vertoonen van den parvenu, voor wien alles te koop was, zoodra hij 't betalen kon.
Ons werelddeel heeft werkelijk veel te danken aan 't oude régime, dat wij dagelijks hooren bespotten door vele kinderen onzes tijds. 't Heeft ons niet alleen de menuët geleerd, maar ook de kunst, om deze wereld wat behaaglijker in te richten, dan voor de bevrediging onzer eerste behoeften rechtstreeks noodig zou zijn. 't Heeft ons 't bekoorlijke van 't abstracte leeren inzien en 't betrekkelijk edele van de vormen, al drukken zij geene diepe of ernstige gedachte uit. Ieder Europeaan is, in vergelijking van den Yankee, een soort van edelman, die het schoone des levens kan opmerken, zonder 't in zijn zak te steken, en
| |
| |
duizenderlei dingen op tafel kan zien staan, zonder ze op te eten. De wetenschap en de kunst worden hier niet in een hoek gezet of als opperluî gebruikt door nijverheid en winstbejag. De goede smaak is hier niet uitsluitend dienstbaar aan prijs en gewicht. Een verstandig man kan in Europa eene positie hebben, al neemt hij geen eng omschreven plaats in; zelfs zonder iets te doen, gelijk men 't uitdrukt, kan hij zich zelven bezig houden en anderen niet vervelen.
Vraagt, gij naar de bronnen, waaruit dat leven zonder bedrijvigheid is voortgekomen en onderhouden wordt, ik wijs u op onze geschiedenis, de schoolgeleerdheid van vroeger eeuwen, onze kunstverzamelingen, onze worstelingen voor beginselen en denkbeelden, die niet in geld te berekenen zijn, noch uit te drukken in getallen. Amerika biedt tevergeefs zijne bosschen en graanschuren voor die schatten, welke hier voor iederen burgerman zijn te krijgen en te genieten. 't Moge trachten aan 't gemis van hoogere beschaving te gemoet te komen door 't degelijkste onderwijs, de best doorwrochte schoolboeken en de meest volhardende kunst.... er zullen nog eeuwen moeten voorbijgaan, voordat de beschaving, zooals wij die in Europa genieten, als de petroleum zal opborrelen uit den Amerikaanschen bodem en de straten en pleinen verlichten, zooals hier.
Als ik somtijds naar Amerika verlang, is 't niet, omdat ik reeds verzadigd ben van dat intellectueele leven, maar ten gevolge van de begeerte onzer natuur, die ons drijft naar den strijd met de ruwe materie, den wensch om meesters te worden van een toestand, dien wij zelven in 't leven geroepen hebben. Met Wilhelm Meister gevoel ik
| |
| |
nu en dan den innerlijken drang, om los van alles, wat 't voorgeslacht heeft gedaan, weer van meet aan te beginnen, en leven te wekken in een chaos; maar dat leven zou, als ik de wateren vaneen gescheiden had, geen ander zijn, dan wat ik in Europa heb leeren kennen. Ook mijn Chicago zal eene photographie wezen van Londen of Amsterdam!
Daarom, mijn beste Columbus! is 't best mogelijk, dat ik den voet terugtrok van de loopplank als 't tot inschepen naar de nieuwe wereld kwam; dat ik, al ware mijn koffer gepakt en mijne passage betaald, op 't oogenblik dat ik Europa voor 't laatst de hand kus, aan hare voeten nederzink en..... blijf.
Één ding staat onomstootelijk bij mij vast (en hierin verschil ik zeer stellig van mijn vriend), als de Pruisen ons annexeeren, ga ik niet. Als mijn vaderland zijne oude wonden van overweldiging voelt openrijten en de koorts der verkropte woede door zijne leden spookt, zal ik mij nederzetten bij de sponde van den kranke en met allen, die de vrijheid boven alle aardsche goederen stellen, de lange nachten doorwaken en de trage uren tellen, tot de dag aanlicht. Dan zullen wij spreken van het heerlijke verleden en de gedenkrollen onzes volks openen, al vraagt ons de kranke met zwakke stem, of dat een sprookje uit het vóórhistorische tijdvak is. Dan zullen wij onzen kinderen verhalen, welk een koude rilling ons door 't harte ging, toen wij het feit onzer slavernij voor 't eerst begrepen, al was 't vermomd in proclamatiën en schoone beloften... alsof een sterveling iets hooger dan de vrijheid bezitten kan!
Zullen wij dan ook mogen vertellen van de laatste wor- | |
| |
steling, die den val voorafging; van het fiere bewustzijn onzer kracht, dat niet hooren wilde van machteloosheid, en lafhartigheid gelijkstelde met landverraad? Zullen wij dan ook mogen vertellen van de eenstemmigheid waarmee wij, alles vergetend en vergevend, de handen ineen sloegen, om samen te strijden en te lijden en ons te vereenigen in een protest, dat doordrong tot den troon der rechtvaardigheid?
God geve 't! Er is eene schande, die grooter is dan te bezwijken; de schande van te vallen, zonder klacht. Ook wanneer (wat ik voor mij niet vrees), ook wanneer 't ongeluk, voor het spook van ons moderne Europeesche staatsrecht te bezwijken, ons treffen mocht, zal 't onze roeping zijn, de wereld eerbied af te dwingen voor den adel en de majesteit van onzen nationalen zin. Dan zal in elk geval de hoop niet van ons wijken. Ook al verliezen wij ons zelfbestuur, zal onze hoogere vrijheid onaangerand blijven. Te midden van het geduld en de lijdzaamheid zal de vreemdeling op ons aangezicht lezen, dat wij, onverbasterd van de vaderen, alleen bogen voor 't geweld, maar nooit zullen leeren het brood der dienstbaarheid te eten zonder tranen.
Zoolang er nog kracht en moed in mijn vaderland is, is er in 't verouderd Europa een plekje grond, waarvan ik niet kan of wil scheiden, en voel ik mij verplicht, om 't te helpen handhaven en bewaren. Ik geloof niet, dat Holland machteloos in de handen van wien dan ook behoeft te vallen; doch mocht dat gebeuren, dan blijf ik met alle ware zonen van mijn vaderland.... Misschien mag 't mij ook gelukken, vóór of in de ellende, een enkel woord te spreken nu en dan, dat mijne broeders opbeurt
| |
| |
en bezielt of hen opvroolijkt.... 't Laatste is ook al een goed werk!
't Blijft evenwel moeilijk, mijn waarde Columbus, altijd den juisten toon te treffen. Gij zelf hebt er meesterlijk den slag van gehad, de luidjes in een hachlijk tijdsgewricht te bemoedigen. Niet ieder is in dit opzicht even gelukkig als gij. Zoo heb ik onlangs aan uw vriend Herodotus een brief geschreven. 't Publiek is er achter gekomen. De een heeft mijn scherts niet begrepen, en mij een onzedelijken grappenmaker genoemd. Maar dit geloofde niemand. Anderen zijn gaan sollen met een uitdrukking, waarin iets van hebzucht kwam, en die ik zelf een poos later leelijk vond. Zeg dat bij gelegenheid eens aan Herodotus.
Tot genoegen.
Uw neef.
|
|