| |
| |
| |
Aanteekeningen en Verklarende woordenlijst.
| |
| |
Aanteekeningen.
Fragment I.
Vs. 1. Het tooneel waar de gebeurtenissen, in ons eerste fragment vermeld, voorvallen, is de stad Keulen. Gelloen, ganelon, de verrader, kwam, vergezelschapt van eene enkele slavin, te voet, uit den omtrek van Bordeaux, waar op dat oogenblik een hevige oorlog werd gevoerd, naar Keulen, om daar door list het geleden verlies te herstellen en wraak te nemen over iederen hoon. ‘Otte die coninc van den Rine’ (II, 2905) hield in zijne goede stad verblijf. Naauwelijks kon hij gelooven dat het zijn maag was, die op zoo schamele wijze reisde. Eindelijk echter
Verkindine daer op die stat.
waarmede ons fragment aanvangt. Men vergelijke voorts fr. I. vs. 1015 vgg.
| |
| |
Vs. 17. Si, namelijk die van de partij van yoen, zoo als gelloen aan otte leugenachtig wijs wil maken; verg. vs. 61 en 1020 vlgg.
Vs. 48. Die si hem m. sc. Aldus het HS.; die moet echter noodwendig veranderd worden in dies.
Vs. 55. Gi heren. Niet zeldzaam spreekt de dichter zijne hoorders aan. Wij stippen dit alleen aan om onzen lezers opmerkzaam te maken dat ook groote gedichten werden voorgelezen. Verg. mijn Specimen de Velth. p. 114 en mijne Inleiding op Die Dietsche Doctrinale bl. lviii.
Vs. 66. Dat hi. In vier regels komen deze woorden drie maal voor: hier schijnen ze stellig misplaatst te zijn; men leze dit vers liever aldus:
Vs. 102. Die scone basile. De dochter van Koning yoen, verg. vs. 28.
Vs. 118 wordt zij genoemd: die scone judit; even zoo vs. 250 en Fr. V, vs. 313. Op andere plaatsen evenwel heet zij weder basile, b.v. I, 1671 en II, 1424, 1637.
Vs. 113. Doet ander cleeder an. Het was in de middeneeuwen eene beleefdheid iemand die van de reis kwam van kleederen te doen verwisselen: zoo
| |
| |
geschiedde het met Ferguut, zie ald. vs. 765 en 1253. Zoo ook in den Roman van Lancelot (HS. der Koninkl. Bibl. te 's Hage) II B. vs. 7429:
Die vrouwe namen bider hant
Ende leiddene in die zale thant.
Si deden ontwapen (sic) gereet:
Si deden andoen een licht cleet,
Omdat hi gepijnt was van hitten.
En vs. 10202:
Hi ondede die porte ende lietse in
Ende leidese int paleys, ende gaf hen dan
Lichte cledere te doene an.
Zoo ook vs. 9361:
Als hi ontwapent was si dede
Hem bringen scarlaken cleder ter stede.
Men vergel. voorts mijne Aanteek. op de Sproke van Beatrijs, bl. 46.
Vs. 201. Ende dat - man. De zin van dezen regel is deze: Trouwden wij haar aan een ander uit, haar vader zal dien echt doen ontbinden, want van een echtgenoot is licht af te komen; maar is zij geschoffeerd door de geheele wulpsche jeugd uit de stad, dan valt er aan geen huwelijk met lodewijk ooit meer te denken,
Ende Lodewijc hi mach sien wale
Trecken tenen bordele ute.
Vs. 219. Staen. Moet dit ook veranderd worden in saen?
| |
| |
Vs. 232. Doense - doen. Verg. alhier vs. 394.
Vs. 247. Tbordeel dat ane die porte stont vander stat. Wederom een voorbeeld waaruit men zou mogen afleiden dat de bordeelen buiten de steden of ten minste aan hare uiterste einden verbannen waren; meerdere voorbeelden in mijne Aant. op Beatrijs, bl. 48.
Vs. 314. Dat weet ic wel. Hier tusschen is het woordje u uitgevallen: misschien moet om den rythmus u gesteld worden in de plaats van wel.
Vs. 345. Sire. Te veranderen in sine, daar sire den tweeden naamval aanduidt, terwijl hier de vierde vereischt wordt. Verg. Mr. l.ph.c.v.d. bergh, in de jagers Taalk. Mag. I. 391.
Vs. 376. Ende men scone baren sach: namelijk den dag, de zon. Men zou anders lichtelijk denken dat scone moest veranderd worden in sonne zoo niet andere plaatsen het tegendeel bewezen, als Fragm. II. 594 en 1306. Tot meerder duidelijkheid zou men in onze plaats kunnen lezen: menne.
Vs. 470. Die, l. Diese.
Vs. 499. Menre. Moet dit verand. worden in mense?
Vs. 542. Stoetelike, moet men hier lezen: stoutelike of stoelelike?
| |
| |
Vs. 591. Dien, l. die.
Vs. 707. Noe. Wij maken alleen opmerkzaam op den vreemden vorm: noe voor nu. Voor wie indachtig is aan de hoogduitsche uitspraak der letter u zal dit licht te verklaren zijn. Verg. grimm, Gramm. I3, S. 277-278 en 298.
Vs. 721. Sirer, l. sire.
Vs. 748. Soude. Dit moet stellig worden weggeworpen, daar in het volgende vs. hetzelfde woord staat.
Vs. 818. Ende waerh. Het is duidelijk dat dit moet worden veranderd in: in waerhede.
Vs. 841. An. Dit woordje moet vereenigd gedacht worden met het ww. sochten in vs. 844.
Vs. 864. Onblike, l. onblide.
Vs. 871. Ende moet hier worden weggelaten, het is eene schrijffout van den kopiïst, te wijten aan het volgende vers.
Vs. 905. Comen ende enz. Wij maken hier opmerkzaam op de constructie, thans zou men het ww. komen dus geplaatst enkelvoudig bezigen: onze ouden dachten er anders over.
| |
| |
Vs. 952. Onne. Aldus het HS., wij meenen het te moeten veranderen in connen.
Vs. 987. Hier voren; denkelijk toen de dichter het einde van het beleg van Gironvile verhaalde.
Vs. 1190. Die u beide gader. In het volgende vs. is u uitgedrukt: hier moet het wegvallen, ook wegens de maat. Men ziet terstond dat de misstelling is ontstaan door verwarring van het telwoord beide (ambo) in het ww. beiden (exspectare).
Vs. 1202. Nu hort. De dichter neemt het verhaal weêr op van de episode die hij vs. 440 had afgebroken.
Vs. 1220. Sleet, l. steet.
Vs. 1271-76. Wij maken onze lezers wederom oplettend op de constructie. Twee wijzen zijn er om deze plaats te verklaren: de minder poëtische, door achter het woord ridder in vs. 1273 het ww. quam in te lasschen, of wel door ende in vs. 1275 te doen wegvallen; de meer poëtische, door te veronderstellen dat het eene kunstvorm is van den dichter, die de edele maagd in het vuur harer rede haren volzin niet logiesch doet eindigen, waarvan meer voorbeelden zijn, als b.v. stoke IV B. vs. 1493, waarop zie de aant. van huydecoper, 2 D. bl. 290.
| |
| |
Vs. 1345. Ende lange stonde, moet dit niet veranderd worden: ene lange stonde?
Vs. 1361. Hoget. Eene slordigheid van den afschrijver: er dient hier zoowel hogen gelezen te worden als in het vlg. vs. machtegen.
Vs. 1378. Van hem. Lees: Van mi. De schrijver heeft er niet aan gedacht, dat hij van lieverlede yoen zelf sprekende had ingevoerd.
Vs. 1486. Otte die keyser; l. Otte die coninc.
Vs. 1489. Dit vs. beteekent: zoodat zelfs geene tooverij hem uit mijn strikken (mijn seel, 1487) zoude verlossen.
Vs. 1540. Hi Mes. l. Hi van Mes.
Vs. 1621. Vant; l. Want.
Vs. 1737. Fransoyse. Aldus worden steeds 's konings lieden genoemd, even als in den reman Garin le Loherenc, in tegenstelling van de Lorreine, II, 8, 4503, enz., en de Bordelose, V, 173, de twee hoofdpartijen die de eeuwige veete voerden. Verg. ook I, 2057, II, 3170, enz.
Vs. 1741. Voudi; l. Woudi.
Vs. 1745. Na on verstaen, l. Na ons verstaen.
| |
| |
Vs. 1775. Wan sijs. l. Want sijs.
Vs. 1806. Versta: Over taflen daer hi at.
Vs. 1823. Allen die hen best. Hen voor het enkelv. hem. Zoo ook Doctrinale III, 1014 en 1914. Zie ook hier II, vs. 786, II, 2612.
Vs. 1825. Sciedi niement. Verbeter: sciede niement, of sciedi nemmer.
Vs. 1829. Des keysers d. Moet men hiervoor niet lezen: Des conincs dochter?
Vs. 1995. Dathi oec e.q.r. Men verbetere dit: Dat hi dor e.q.r.
Vs. 2125. Op enen berch. In dezen zin is geen zamenhang. Men leze daarvoor: Enen borch, tenzij men vs. 2123 mogt willen lezen:
Oec maectire ene, des sijt gewes,
hetgeen in verband zou staan met vs. 2119. - Overigens is de verwisseling van berch en borch bij onze ouden niet ongemeen; men verg. heelu I vs. 739 en velthem I B. bl. 60.
| |
Fragment II.
Tusschen dit en het vorige fragment schijnen slechts twee bladen te ontbreken, te zamen bevattende
| |
| |
720 verzen. Men herinnere zich dat die beide fragmenten in het HS. verkeerdelijk zijn ingebonden, zoodat daar het laatste vooraan, het eerste achteraan staat; voorts staat op fol. 7 verso in margine het getal cccx, en fol. 18 verso het getal ccc. Daar het eerste fragment fol. 19 eindigt en het tweede fol. 1 aanvangt is het duidelijk dat men daar tusschen slechts twee bladen heeft in te voegen om tot eene geregelde paginering te geraken. Daar deze paginering echter met bleeker inkt en in later tijd is bijgeschreven ontstaat daardoor slechts een vermoeden, geene zekerheid.
Vs. 11. Den kindren, l. die k.
Vs. 117. Vaer, lees: Waer. Dit is reeds het derde voorbeeld van verwisseling der v en w.
Vs. 278. Hier is klaarblijkelijk iets uitgevallen, lees dus:
Tote Basklen voer, die stat.
Vs. 286 volgg. Agulant, bevreesd voor den uitslag van eenen algemeenen strijd, doet het voorstel om het geding te laten beslechten door twaalf zijner ridders, die tegen twaalf kempers uit het leger van karel zullen strijden; toen de twaalf heidenen waren overwonnen had hetzelfde nog plaats met honderd, en ten derdenmale met duizend ridders. Men vergelijke hiermede De Brabantsche Yeesten, die, volgens turpijn, karels oorlog tegen
| |
| |
Agulant vrij omstandig verhalen, en waar van dit voorstel melding gemaakt wordt I D. bl. 159-161, en nogmaals bl. 178-179, alleen met dat onderscheid, dat in den eersten kamp van beide zijden twintig ridders zouden strijden.
Vs. 292. Reinaut van den witten dorne. Verg. II, 923, enz. In de Brab. Yeesten II B. vs. 3284, (I D. bl. 184) heet hij:
349. Worre, voor: Yvorre. Verg. II, 364.
Vs. 411. Den coninc. Eene slordigheid van den afschrijver; men verbetere: die coninc. Zoo ook vs. 414 entie, waarvoor men leze: enten.
Vs. 475. Want - si. Deze regel, die bij den eersten aanblik eenigzins duister is, beteekent: Want de aarde daverde waar zij te zamen troffen. Doende is het partic. van het ww. doonen, waarover zie kiliaen en mijn Specimen de Velth. p. 111.
Vs. 497. In wane - gecloven. Wij maken opmerkzaam op de dubbele ontkenning; de zin is: Ik twijfel niet of het hoofd ware gekloofd.
Vs. 518. Met luder stemmen enz. Deze plaats herinnert min of meer aan eene dergelijke in velthems, III, B. Cap. 25 vs. 44.
| |
| |
Vs. 573. Onthoet, l. ontboet.
V. 576. Wapenden, d.i. wapende hem, wapende zich.
Vs. 581. Nu hort wonder, enz. Het wonder dat hier verhaald wordt leest men even zoo in de Brabantsche Yeesten, I D. bl. 161-162 en 171-172. De eerste plaats luidt aldus:
Nu waren die kerstene, tier tijt,
Die des avents voer den strijt
Haer wapen slepen ende maecten claer,
Nerenstelike, om te stridene daer;
Ende elc stac al daer sijn spere
Voer sine tente, in dat here,
In ene mersch, bi eenre riviere,
Die Seya hiet, na des lants maniere.
Des merghens soe vantmen daer
Ghegroit elc spere van den ridders daer,
Die des daghes souden sijn martelare,
Ende sterven voer Agolants scare:
Des wonderde meneghen ter steden.
Die scachte hebbense af ghesneden
Neven der erden, meer noch min,
Ende lieten den struuc staen daer in,
Daer ute scoten telghere sciere,
Ghemaket na speren maniere,
Die men noch al daer ter stede
Mach sien, in den daghe van heden.
De schrijver voegt er even als onze dichter bij:
Dit was wonder sonder ghenoet.
In ons gedicht (580), en in de afgeschreven plaats heet de rivier, waarbij dit plaats had Ceya, bij turpijn Cera: in de andere plaats p. 171 heet het:
Op ene riviere, die men hoert
In latine noemen Caranta,
| |
| |
hetgeen willems in not. verklaart door: la Charante. Met dergelijke wonderen zijn overigens de sagen van karel geheel gevuld, men zie b.v. in het gedicht van stricker (bij schilter Thesaur. II, p. 118 c. 2,) hoe aan het hoofd van al de verslagen christenen
Ein weisen plumen wolgetan
groeide om hen van de heidenen te onderscheiden.
Vs. 648. Fyauwe. De gewoonte om de ridderpaarden een naam te geven is zeer oud en was algemeen in zwang; men denke slechts aan het beroemde ros Beyart. Zie ook vs. 741. Over de waarde der paarden in de middeneeuwen verg. v. wyn op heelu bl. 174-176.
Vs. 672. D[or]. De letters or waren in het MS. uitgevallen.
Vs. 732. Stane, l. slane.
Vs. 758. Doech; men leze toech, van tijgen, trekken.
Vs. 781. Joiouse, de naam van het zwaard van karel; men vergelijke het Gloss. van fr. michel op la Chanson de Rolant, p. 191, en w. grimm, Deutsche Heldensage, S. 43.
Vs. 883. Den stoute; lees: Die stoute. Dat hier de eerste naamval gevorderd wordt bewijst het rijmwoord Emont.
| |
| |
Vs. 921. Ende hebben, l. ende heeften.
Vs. 926. Deus. Deze uitroep komt in ons gedicht nog eenige malen voor, b.v. Fr. II, 3669, en was bij onze ouden zeer in zwang. Zie de plaatsen aangehaald door huydecoper op stoke 2 D. bl. 259, en vergel. van wyn op heelu, bl. 57-58.
Vs. 1041. Wie voor: wi. Zoo ook Fr. V, vs. 63. Deze verbastering komt nu en dan ook bij andere schrijvers voor, b. .. Roman van Lancelot, II, vs. 7191:
Wie sijn hier allene ic ende ghi.
en vs. 10252:
Laeten wie ons asselgieren eer wi
Uut varen wie sullens hebben scande.
en vs. 7713, 7536.
Verg. bormans, Verslag, enz. bl. 243, en willems Brief aan Prof. bormans, enz. bl. 19.
Vs. 1364. Alse - verstaen; namelijk II, vs. 79 vlg.
Vs. 1685. Sele seer; lees: vele seer, of selc seer.
Vs. 1803. Ende besage, moet noodwendig veranderd worden in: dathi besage.
Vs. 1866. Nidoepheide. Het is duidelijk dat hier eene misstelling heeft plaats gehad, die het voegzaamst te verbeteren is door te lezen: sine droefheide.
| |
| |
Vs. 1895. U leiden. Men verandere dit in: u beiden, of: u lieden. Niettegenstaande bilderdijk, in zijne Verhand. over de Geslachten bl. 192 volg, zeer tegen het gebruik van dit woord is te velde getrokken, dat hij beweert bij geene oude schrijvers te kunnen vinden, kan ik de voorgeslagen lezing verdedigen, met een aantal plaatsen uit den Roman van Lancelot, HS. der 14e eeuw, waarin het voluit geschreven is, b.v.: II B. vs. 1962:
Gi heren, hier bi moegedi sien,
Dat in u lieden, des sijt gewes,
Niet also groete doeget is.
Evenzoo ons lieden en hen lieden, b.v. II, vs. 1870:
Hi seide: ‘Joncfrouwe wiest (sic) ons waer,
Ende leet ons lieden ter steden.’
vs. 6510:
Jegen hen lieden te hebbene strijt.
en vs. 9147:
Alse die drie gesellen danen scieden
Gaheret vragede hen lieden
zoo ook vs. 9169 en 9945, enz.
Hemlieden komt ook in ons fragm. II, 3589, voor. Verg. overigens het Gloss. op Flor. ende Blanc.
Vs. 2045. Stat. De zin vordert dat men hiervoor leze scat.
Vs. 2138. Segelike. Moet dit niet veranderd worden in: te gelike?
| |
| |
Vs. 2218-19. Heeft - heeft. Slordigheid van den afschrijver, te verhelpen door de uitlating van het eerste heeft. Men leze dus: Sint hi d.k. ons benomen enz.
Vs. 2248. Dat versien. Men verbetere dit in: Doen versien, tenzij men in het voorgaande vs. wille lezen: wi hebben wale.
Vs. 2475- Hier is duidelijk iets uitgelaten: men herstelle dit door voor es te lezen voer.
Vs. 2498. Niet te minnen enz. Dit vers, aldus gelezen, is onzin. Men verbetere:
Vs. 2612. Hen. Verg. de Aanteek. op I, 1823.
Vs. 2627. Dat mijn oem wert so keytijf. Of dat moet veranderd worden in daerbi; of wert vervangen door maecte, tenzij men deze uitdrukking aan girberts drift wille toeschrijven.
Vs. 2651. Daten. Drukfout; het HS. heeft: Dathi.
Vs. 2829. Staden. Het is duidelijk dat hier scaden moet gelezen worden.
Vs. 2871. Vaden. Aldus het HS., men verbetere: vader.
| |
| |
Vs. 2902. Liedrijc. Denkelijk Liederic van Aerlebeke, zoo als hij in de Kronijk bij kausler, vs. 13 genoemd wordt. Verg. de Aanteekening aldaar, bl. 433.
Vs. 2990-1. Yoen - scande. - Hier schijnt een woord te zijn uitgevallen; zou men dit ook aldus kunnen herstellen?
Yoen ende heeft uten lande
Helenen ende grote scande
gedaen zou dan zoowel bij uten lande hooren als bij scande. Het rhytmus laat niet toe te veranderen
Helenen gevoerd, ende grote scande.
Vs. 3161. Te casten, l. te rasten.
Vs. 3355. Ende waren, l. En waren.
Vs. 3949. Hebben hen gelogen. Moet dit hen hier niet worden uitgelaten?
Vs. 4358. Twaert, l. Tswaert.
Vs. 4446. Woude, l. wouden, d.i. woude hem.
Vs. 4447. Over. Moet dit ook veranderd worden in vaer? Of is het de imperativus van 't ww. overen, dat kiliaen vertaalt: superesse, reliquum esse: et superlucrari, en waarvoor het MHD. heeft:
| |
| |
überen, übertreffen, überwinden, als ziemann het vertaalt?
Vs. 4500. Karlen, l. Karle.
Vs. 4542. Ter herten. Dat hert (cor) bij onze ouden ook dikwijls vrouwelijk gebezigd werd, zoowel als onzijdig, heeft huydecoper met voorbeelden aangetoond in zijne Proeve, 2 D. bl. 158.
Hert (cervus) was altijd mannelijk, vergelijk clignetts Bijdragen, bl. 44-46.
Vs. 4549. Die waren. Moet men daarvoor niet lezen: Diere waren?
Vs. 4562-63. Vrede: gecrege. Assonance, waarover zie mijne Inleiding op de Dietsce Doctrinale, bl. lvi-lvii.
Vs. 4614. Ontfarene. Moet dit niet veranderd worden in: Ontfankene.
Vs. 4617. Andworde keyser, l. Andw. den keyser.
Vs. 4633. Mi eer. Eene gewone uitdrukking bij onze ouden, bij ons in het dagelijksch gesprek nog overig. Zoo ook mi vele, 't geen bilderdijk in zijne T.- en D. Versch. IV D. bl. 128 niet begreep, verg. mijn Specimen de Velthemio, p. 127, b.
| |
| |
Voor mi eer leest men ook mi liever, b.v. Ferguut, vs. 1398:
le laghe mi liever in die doetkiste
Dan hijt van minen monden wiste.
Minnenloep, HS. fo. 55b.
Ic bin my liever doot dan hi,
Niet meer en weetic u te segghen.
| |
Fragment III.
Om niet nutteloos plaats te verspillen hebben wij niet alle afwijkingen van den tekst van Prof. meijer aangeteekend; wie lust heeft te vergelijken, sla de Nalezingen op het Leven van Jezus op, bl. 90 vlgg.
| |
Fragment V.
Vs. 6. Dat si. Moet dit niet veranderd worden in Daer si?
Vs. 145. Hem, namelijk: Hugen.
Vs. 165. Entie u w., bij M.: Entie die u w. Die is hier stellig overtollig en daarom weggelaten.
Vs. 296. Ave. Moet dit niet worden veranderd in ane?
Vs. 325. De gewone klacht van alle middeneeuwsche schrijvers over de hebzucht; men vergelijke de plaatsen daarover door mij bijeengebragt in de beoordeeling van Dr. vermeulens Leven ons Heren, in de Gids 1843, No. 6. |
|