gaat. Toen ze 21 was, werd ze verraden door haar eigen lichaamsleger; ze kreeg acute leukemie. Voelde ze zich aangewezen op de dood, als die bruid? Wellicht wel, maar de bruiloft ging gelukkig niet door; Van Zonneveld overwon, haar lichaam herwon zichzelf. Een deel van de gedichten uit Leger gaat over die overlevingsfase. In andere gedichten gaat het over liefde, lust en leed, maar de dichteres hanteert de taal zo dat de ik-figuur vaak niet tastbaar wordt, het zijn mysterieuze verzen. Evengoed kan het een figuur uit de oudheid zijn die aan het woord is of besproken wordt, of een figuur uit een schilderij, of de dochter van de buurman.
De debuutbundel bestaat uit 26 gedichten. Als je de reeksdelen afzonderlijk meetelt, 48. Ze hebben titels als ‘Exodus’, ‘Apollo’, ‘Concaaf dobberend’, ‘Brieven in mineur’ en ‘Doornroosje’, ‘Acute promyelocytenleukemie’ en ‘Zelfportret als klaproos’. De gedichten, in het kleine lettertype dat uitgeverij De Bezige Bij over het algemeen hanteert voor poëzie, zijn volumineus. Niet zo zwaarlijvig als de gedichten in bijvoorbeeld Kalfsvlies van Marieke Rijneveld, maar het is te stellen dat Van Zonneveld de taal ruim gebruikt voor wat ze wil overbrengen. Wat ze wil overbrengen, komt veelal vanuit het ik-perspectief. Dat is begrijpelijk: het is toch het meest effectief wanneer het gaat om diepgevoelde, persoonlijke ervaringen, zoals de ervaring van leukemie.
Met de driedelige reeks ‘Babel’, eerder gepubliceerd in Liter 74, begint de bundel. Een reeks waarin een ik-figuur op weg gaat, een misstap zet, een geliefde treft en die weer afstoot en tot slot arriveert in, symbolisch, ‘hoerenstad’ Babel. De uiteindelijke versie van de triptiek is minimaal gewijzigd en de wijzigingen zorgen vooral voor een beter ritme. En ritme heeft het. Het swingt niet, want ritme en inhoud zijn hier meestal niet feestelijk, maar het hink-stap-springt en soms walst het, met weifeling: ‘Stemmen in mijn rug riepen me terug. Mijn huid / was rood als klaprozen, mijn voeten waren vlug.’ en ‘Mijn psalmen vielen stil of werden enkel lippendienst. / Gewogen in de holte van mijn hand verstond ook God ze niet.’ Over klaprozen gesproken, in ‘Zelfportret als klaproos’, dat een commentaar bij een schilderij lijkt, staat deze terzine: ‘Barsten in een slakkenhuis van calciumcarbonaat / een sok op een bergtop, een handschoen op straat / een bloem benoemd tot onkruid en dan resoluut gemaaid.’
Over het gedicht ‘Babel’ en over alle andere gedichten in Leger is zo veel te vertellen dat het jammer is dat een recensie daar geen ruimte voor biedt. Wat maakt dat er zo veel over te zeggen is? De dichtbundel is een geschenk ‘uit de hemel’ voor ieder die de Bijbel als taaltempel en geschiedboeken graag leest - verschillende bijbelverzen worden aangehaald en bijbelse personages, plaatsen en gebeurtenissen dienen zich aan - de beeldspraak is fascinerend, de terzijdes in de zinnen zijn boeiende uitlopers van de grote verhalen in de gedichten, de interpretatiemogelijkheden zijn talrijk, de rol van God in de bundel het opmerken waard - eindelijk een dichtbundel waarin God überhaupt weer genoemd wordt en in de waarde van het mysterie gelaten wordt - net als de details in de regelafbraak en woorden die naast elkaar staan.
In Leger komen overigens naast klassieke termen modernere begrippen voor: Instagram, atra-pillen, de trein, bodylotionlijn, de basics van risicospreiding. Ze maken de bundel veelzijdiger, laten de poëzie aansluiten bij de moderne tijd. Keerzijde is dat een