Tommy Wieringa
Dat kan altijd nog
Verhaal
De routeplanner wijst me via kleine weggetjes naar het psychiatrisch hospitaal op de heuvel. Ik steek een brug over die ‘Verbrande Brug’ heet. Sinds ik de gelijknamige afslag even voor Brussel weleens passeer, vraag ik me af wat die naam te betekenen heeft. Wie het opzoekt, leert dat de Spanjaarden de brug in 1577 in brand staken om de opmars van de Geuzen te verhinderen. Vandaag de dag is het een hefbrug over het Zeekanaal Brussel-Schelde met wat huizen eromheen. Aan de blinde muren is te zien dat die huizen ooit met andere huizen verbonden waren. Alles eromheen is weggebroken omdat de overheid een zogenaamd uitdovingsbeleid voert - bewoners worden uitgekocht en hun huizen gesloopt. Industrie moet er komen op de rechteroever, het kanaal zal worden verbreed. Café Trésignies is al gesloopt, frituur Maritime is dicht, buiten staat een broodautomaat.
De brug over en dan een paar minuten heuvelop, daar hebben ze mijn vriend een tijdje opgesloten omdat hij zich van het leven heeft proberen te beroven. Voorjaar, alles begon opnieuw, maar zijn laatste avondmaal bestond uit pillen en rode wijn, waarna hij op bed ging liggen met een plastic zak over zijn hoofd. Het laatste wat hij voelde was de kat die zijn hand kopjes gaf.
De politie vond hem de volgende dag. Zijn nog levende lichaam verdween in een isoleercel, waar hij langzaam naar het leven terugkeerde.
Twee tassen heb ik bij me, een met boeken en een met eten. De eerste omdat hij erom vroeg, de tweede omdat ik diep van binnen een Joodse grootmoeder ben die meent dat elk probleem met eten kan worden opgelost.
De kliniek is een wereld van deuren. Ze gaan uitsluitend op aanvraag open en vallen automatisch achter je in het slot. Ook mijn vriend verblijft achter een zware deur. Hij ligt op bed, ik zie zijn voeten door het raampje. Ze komen in beweging als ik aanklop. Ik omhels mijn levende vriend, wat zoveel beter is dan de kus op het koude voorhoofd van een dode vriend.
Hij ziet er moe uit. Zijn kamergenoot, ook een gefaald zelfmoordenaar, breekt zijn nachten in duizend stukken met zijn gesnurk.
We gaan naar buiten met een doosje Bossche bollen. Er is maar één vrouw tussen de mannen, iedereen rookt fanatiek. Mijn vriend wijst me de isoleercel waar hij de eerste dagen verbleef, een raampje hoog bovenin liet licht van buiten door.