| |
| |
| |
Koos Geerds
Noach
*
Dit is mijn laatste wil. Aan jou, Jafeth, hoewel de jongste telg,
de dure plicht die op te tekenen. Niets van wat ik je vertel
heb ik met iemand ooit gedeeld. Ik zweer je bij de eerbied
voor je vader: maak geen misbruik van mijn zwakheid en vertrouwen.
Schrijf: Sem, mijn oudste, mijn trotse adelaar, jouw erfdeel
is het moederland, het ruw verwoeste hart van de beschaving.
Jouw vee zal grazen in woestijnen. Altijd op doortocht,
bevechten jouw volkeren elkaar om weidegrond en water.
IJzeren heersers zullen dan hier, dan ginds uit hun midden opstaan,
sluw misbruik makend van de kaalslag.
Het bouwen van dat schip, mij opgelegd, vreet mij nog altijd aan het hart.
Die avond, eeuwen her, toen ik op de werf nog wat te redderen liep.
Een grote rode zon bescheen de golven van de Eufraat,
de lucht trilde van vogelzang. Daar stond plotsklaps,
in de gedaante van een krijgsman, God zelf naast mij.
‘Te midden van een tuchteloos geslacht ben jij mij trouw gebleven’,
begon hij zijn betoog. Bevend vernam ik van zijn plannen
en was ontzet door zijn onwrikbaarheid. Maar het meest nog
toen hij sprak: ‘Bouw een vaartuig, dat geschikt is voor een barre tocht.
Vraagt iemand naar je opdrachtgever, spreek: de God die jij veracht,
maar die niet met zich spotten laat.’ Toen stond ik weer alleen
in de schaduw van het graanschip, dat al ver gevorderd was.
Schenk mijn beker nog eens vol, mijn zoon, met die verrukkelijke wijn,
die ik zojuist met jou heb voorgeproefd.
Dat nieuwe schip, met ruimte voor logies voor onze vier gezinnen,
heeft mij heel wat hoofdbrekens en rekenwerk bezorgd.
| |
| |
Ik wist bij benadering het aantal beesten niet dat moest geherbergd,
laat staan hun aard, voedingsgewoonten, ritme van dag en nacht, etc.
De hele indeling was feitelijk één blinde gok.
Maar alle lof voor jou en Sem, die vanaf het leggen van de kiel
mij al die jaren hebben bijgestaan. Die criticaster van een Cham -
nou ja, hoezo, hij had gewoon de pest aan dat grove ambacht.
Ik was bepaald ook niet de ideale leermeester voor dat ongedurige
en kwikzilverige van hem. Hij is veel meer artiest, misschien
dat ik hem daarom zelfs benijdde. Zoals hij met één oogopslag een tekening
beoordeelde, de feilen ervan zag. Of met een simpele pennenstreek
van boeg tot achterschip de elegantie erin bracht. Die plompe ark
spotte voor hem met iedere esthetica. Als ik nu zie wat hij ontwerpt,
die vingers, die geconcentreerde blik, dat tot in 't fijnst detail
vervaardigd handsierwerk, dat geniale, dat ik niet kon en wilde zien,
zelfingenomen hufter als ik was.
Het was ook zijn idee van alles wat er groeide zaaigoed en stekken
mee te nemen. Gedurende de jaren dat wij naast het werk
die schuit aan het bouwen waren, zwierf hij, zoals je weet, de streek door,
ondervroeg de boeren en de telers, schreef alles op, maakte schetsen.
Zonder hem hadden we nadien niet overleefd. IJdel als hij was, wou hij
dat weten ook, genoot van de bewondering om zijn gezag, drong mij
naar de achtergrond, vond me een ouwe zak, minachtte me
omdat ik me de leiding liet ontnemen, lachte me hardop uit.
Scheepsbouw was in dat niemandsland een waardeloos metier geworden
en boer was niets voor mij - ik had volkomen afgedaan.
Dat vond ik al verschrikkelijk, maar erger was dat na de catastrofe
God zelf verklaarde dat hij zich had vergist: ‘Nooit weer’,
vertrouwde hij me toe, ‘vaag ik de mensheid weg. Ze zijn nu eenmaal
slecht, daar helpt geen lieve vader tegen.’ - Alsof Hij dat allang niet wist!
Al mijn gekwetstheid en mijn woede zat in die vloek. Waar ik nu spijt van heb.
Jafeth, jouw toekomst ligt in het verre westen, de kustlanden, de oceaan.
Jij, die mijn passie voor de scheepsbouw hebt geërfd, zult je ver achter
de horizon aan een rivier gaan vestigen en in je nageslacht, sjaloom,
de stoutste reizen maken. Jouw nakomelingen zullen zich niet bekommeren
om aard of herkomst van de vracht. Vee wordt verhandeld als roerend goed,
| |
| |
mensen als vee. Jij zult je territorium als een net over de wereld spreiden,
goedschiks of kwaadschiks volkeren breidelen, jouw wapentuig als sterkste
argument. Jouw wereldwijde hegemonie zal je Gods gunst weer doen verspelen,
hovaardig als die naties zullen zijn...
Maar dat was, wat Cham betreft, niet alles. Je weet dat ik Kanaän
- zo vader, zo zoon in mijn gekwetste eigenwaan! - niet uit kon staan.
Hij was het - en niet ik, zoals ik voorgaf tegenover jullie,
die met het plan kwam om naast de akkers ook een wijngaard
aan te leggen. De kennis had hij van zijn vader, maar het inzicht en gevoel
en de passie groeiden met de jaren daar ver bovenuit. Gul als hij was,
deelde hij graag zijn vakmanschap met mij, de Grote Leider. En hij verdroeg
jaar in jaar uit dat men mij prees als de Autoriteit - Die eerste beker
fonkelende wijn, die hij mij reikte, de eerste slok die mij gelijk bedwelmde
maakte mij tot zijn slaaf. Dat was de werkelijkheid, het goed bewaard
geheim tussen hem en mij - tot hij mij zat en naakt aan de hele clan vertoonde.
Zo groot was dus zijn wrok, zo vreselijk haatte hij mij!
Mijn vloek is erger dan de vloed. Alle verachting die mij ten deel moest vallen,
heb ik hem en zijn nageslacht toebedeeld. Dat kwelt mij dag en nacht.
Ik bid voortdurend dat God het tij wil keren. Zo niet, dan zullen lieden,
goddeloos en mensonterend, tot aan de verste einder de aarde ruïneren
en overal de schepping teisteren met een geweld, waar
heel Gods oordeel van destijds maar kinderspel mee vergeleken was.
Dat is de aard van mijn nalatenschap: roof, moord, verkrachting, ondergang.
Mijn laatste wil is dat de wereld heel de toedracht weet. Niets van dit alles
mag verzwegen. Zweer het mij, mijn zoon, opdat ik eerzaam sterven zal.
|
|