de laatste alinea's van zijn boek. Ook al blijf je onaanvaardbaar, herinner ik me dat Tillich toevoegde. Het is maar een enkel voorbeeld van de vele die ik zou kunnen geven: woorden, flarden van teksten, theorieën die me door het hoofd schieten. En die de indruk zouden kunnen wekken dat de afgrond van de genade begrepen is. Omdat hij aan bekende tritsen van woorden herinnert of appelleert.
‘Uiteindelijk zijn juist de dingen die ons naar God hebben geleid de dingen die we op moeten geven.’ Een mystiek besef is dat, zeker. Wie het serieus neemt, houdt uiteindelijk geen dingen en woorden over. Dit boek gaat dan ook over de samenhang van geloven en sterven en eindigt daarmee.
Ik ben godsdienstig, sterker nog: actief kerkelijk opgevoed. In de omgeving waarin ik opgroeide werd weinig even belangrijk geacht als de bijbellezingen aan tafel, de geloofsliederen bij het harmonium, de toen nog zeer stellige woorden van dominee en geloofsbelijdenis, de zekerheden die door een slim georganiseerde zuil van alle kanten werden ingepeperd. Door de tragische dood van mijn vader en het vele lezen, literair en filosofisch, dat erop volgde, kwam daaraan een eind - al voor ik op de ook al tot die zuil behorende, maar zich voor vrij verslijtende vrije universiteit theologie en filosofie ging studeren. Mijn geest was desondanks overladen geraakt met termen, kennis van religieuze conventies, geschiedenis van kerk en theologie, en al wat daarbij hoort. Kennis en inzichten die een zekere functie hebben vervuld. Ze vormden een huis dat afgebroken moest worden - en ze maakten dat tot een lastig karwei.
Christian Wiman houdt er geen universele pretenties op na. Hij beschrijft de unieke weg naar my bright abyss. De weg naar wat hij zijn onschuld en zijn eigenste stem noemt. Hem lezend besef ik hoe lang mijn eigen weg nog moet zijn, die naar mijn eigen heldere afgrond, mijn eigen onbevangenheid, en die van niemand anders.