Het nihilisme, waarin Esther zich na de dood van haar vader probeert te storten, zint haar niet: ‘Als er geen waarheid bestaat, dan is het ook niet waar dat er geen waarheid bestaat.’ Het lukt Esther niet om God dood te verklaren, dus moet ze zich tot hem verhouden. Esther denkt zich een slag in de rondte. Maar haar doordachte geloof sluit een meer mystieke geloofsbeleving niet uit. Dit samengaan van hoofd en hart raakte me nog het meest. En daarop werd ik, die opgesloten zit in mijn hoofd, jaloers. Esthers gesprek met God stokt, maar ze pakt het weer op. Mijn spreken met God droogde op toen ik mezelf ervan verdacht het als doekje voor het bloeden te gebruiken, terwijl het beter was de wond onder ogen te komen. Mijn geloof kreeg een nieuwe, voor mij geloofwaardige vorm. Nu bedank ik niet God, maar mijn zoontje 's avonds voor de fijne dag samen. Ik bid niet om genezing voor mensen, maar stuur hen post. Ik ben gaan geloven dat God ons wel degelijk ‘braucht’, een tendens in de kerk van Esthers jeugd waarop ze spuugt, omdat het God klein zou maken. Misschien wil ik het liever zo formuleren: God wil ons nodig hebben. Maar Esthers roman doet me mezelf afvragen of ik God nog denk nodig te hebben. Haar geloof dat God haar vader beter had kunnen maken, is benijdenswaardig. En mijn onafhankelijkheid heeft iets arrogants. Je toch weer te durven overgeven aan een God die zich op de meest onhandige momenten in zwijgen hulde, dat vergt moed. Volgens Esther is Gods zwijgen veelzeggend: ‘Zijn macht moet wel in de stilte liggen. Zijn zwijgen verzet zich onverbiddelijk tegen het zwijgen van de wereld. Zijn stilte heeft geen genade met de dood. Die stilte doet het niets uit elkaar klappen. [...] God ondergraaft de stilte. Daar moet een macht in liggen, die ik niet begrijp.’
Esther Maria Magnis, Mintijteer. Van Wijnen, Franeker 2016, 238 blz., € 16,95. Oorspr. titel: Gott braucht dich nicht, vert. Dingeman van Wijnen.
Elizabeth Kooman