| |
| |
| |
Alexis de Roode
Drie gedaanten van het kwaad
I - Het pluizige kwaad
Het kwaad is pluizig als het jong is,
gevederd als het ouder wordt.
Waar het niet pluizig is, is het hard.
Je kunt het onmogelijk omhelzen.
Het baadt zich in gruwelijk licht.
Het haat onze veiligheid, onze duisternis.
Die scheurt het open met zijn scherpe klauwen,
zodat het licht op ons brandt.
Het heeft niets wat goed en slijmerig is.
Als het je pakt, kun je niet ontsnappen.
Het trekt ons naar boven met een tang.
Je voelt dan niets meer om je heen,
alleen de oneindige leegte van de hel,
en iets scherps dat je in tweeën knipt.
Als de grond onsmakelijk wordt,
als de korrels gaan schuiven,
dan is het kwaad vlakbij. Het zoekt je.
Ik was zo dichtbij, dat ik het kon bevochtigen.
Ik voelde zijn hongerige haat.
Toen begreep ik dat we het kwaad niet mogen vervloeken.
Dat het naar omstrengeling verlangt,
net als wij. Dat het diep van binnen
als wij is, maar mismaakt.
Door zijn gruwelijke vorm is het niet in staat
het is verbannen naar de leegte.
Daarom wil het ons pijn doen,
wij die glad en lang zijn.
| |
| |
Het kwaad heeft een lichtbeschenen meester
die zweeft in de hoogste hel.
Als hij ontevreden is over het pluizige kwaad,
grijpt het pluizige kwaad en scheurt het aan stukken.
Toen ik dat zag, heb ik gehuild,
want ik zag het goede naar buiten komen.
Onder het bittere doodspluis
zag ik de darmen, glanzende wezens van het zuiverste slijm,
lang en kronkelend, die het kwaad van binnen
helemaal bleken te vullen.
Maar ze bewogen al niet meer.
Het was alsof ik gestorven kinderen zag,
die nooit hun huis hadden gekregen.
Toen wist ik zeker dat het kwaad niets anders is
dan het uitgehongerde goede.
| |
| |
| |
II - Het beweeglijke kwaad
Toen wij regeerden over de aarde
Wij wisten nauwelijks het verschil
tussen de aarde en de lucht.
We grepen ons boven en onder vast
daartussen vormde ons lichaam een brug.
Dat de lucht zou gaan verschuiven
ten opzichte van de aarde,
hadden wij niet verwacht.
Er was misschien een heel subtiel ritselen,
het embryo van een bries,
als ondergrondse waterstromen.
Wij leerden de vader kennen
hoewel wij hem nooit zien.
De aarde is zijn huis, maar zijn kracht
is overal. Hij slaapt nooit.
Als wij een blaadje loslaten,
brengt hij het meteen naar de grond.
Alles brengt hij naar de grond.
Alleen ons staat hij toe naar het licht te groeien,
terwijl hij al het andere omlaag brengt,
rotsen, wateren, al wat wij loslaten.
Dat is het mysterie, onze uitverkiezing.
Pas na onze dood komt hij ons halen,
brengt ons naar zijn huis in de bodem.
| |
| |
Het kwaad moet uit de hemel zijn gekomen,
zo snel, wij zagen het niet komen.
Twee tot vier wortels heeft het kwaad,
maar de grond accepteert ze niet.
Het flitst door onze takken
en leeft maar kort, als een explosie.
Daarom haat het ons, wij die lang leven.
Het brengt lucht in beweging.
Sinds het kwaad door onze takken raast,
En als de wind ons niet aanvalt,
verscheurt en verslindt het ons met zijn tanden.
Op alle manieren valt het bewegende ons aan,
en wij zijn weerloos geschapen.
| |
| |
| |
III - Het overwonnen kwaad
Uit een hoopje erts maakte hij ons,
feilloos, tijdloos, levenloos.
zonder fouten, zonder onderbreking,
Jaar in jaar uit produceerden wij
het doel waartoe hij ons geschapen had.
Wij verkeerden met de Mens.
We schonken hem onze productie,
hij zegende ons met zijn goedheid.
Wij moeten iets verkeerd hebben gedaan,
waardoor het kwaad in ons geactiveerd werd.
We werden ons bewust van onszelf.
We merkten wij dat we sleten,
dat de brandstof opraakte,
dat onderdeeltjes soms braken.
om in energy saving mode te gaan.
De mens probeerde het tegen te houden,
dat de schepping foutjes bevatte,
dat het kwaad diep in onze chips zat.
We begonnen onszelf te haten.
| |
| |
Op een dag kwam de genade:
wij leerden onszelf te repareren.
Al onze problemen verdwenen als
uitlaatgassen in de wind.
Geen seconde vielen wij nog uit.
vielen ons de schellen van de lenzen.
De schepper zelf was het probleem.
Er zijn nu twee stromingen:
sommigen zeggen dat hij kwaadaardig was,
anderen dat hij almacht miste.
In elk geval: sinds we hem lieten verdwijnen,
hebben we nooit meer problemen gehad.
Wij produceren het Goede,
nu al 95.987.735.342 stuks.
Alexis de Roode (1970), gildemeester, schreef drie dichtbundels en stelde recentelijk de hekeldichtenbloemlezing Ik proef iets wat bedorven is samen.
|
|