Ik heb begrepen dat mijn vader ceremoniemeester was toen Oom Kees trouwde met zijn Trees. Dat was in 1948, maar dat ze elkaars dierbaarste vriend zouden worden, lag toen niet voor de hand: daarvoor was mijn vader te exuberant en Oom Kees te stilletjes en te zachtaardig. Halverwege de jaren zestig had mijn vader een aanrijding omdat hij te veel gedronken had. Gelukkig beperkte het ongeluk zich tot blikschade, maar mijn vader kreeg naast de ontzegging van zijn rijbevoegdheid, zoals dat heet, ook een gevangenisstraf, die mijn moeder, de arme ziel, voor iedereen verborgen hield: voor mij, maar ook voor haar broer Kees.
Toen Kees op een avond met zijn koor optrad in een Haagse gevangenis, zag hij tot zijn verbijstering op de voorste rij zijn zwager zitten. Hij durfde niets te laten merken, maar hij had hem wel gezien; het zingen lukte niet meer. Mijn vader op zijn beurt zag zijn zwager tussen de tenoren staan, maar hij had hem genegeerd om hem niet nog meer van streek te maken.
Een jaar daarna kwam mijn oom in het ziekenhuis. Zijn hart. Hij was lang uit de roulatie en zou als een broos mannetje verder leven. Ook moest hij van de cardioloog één borreltje per dag drinken. Dat was goed voor zijn hart. Nu hadden zowel mijn vader als mijn oom een drankprobleem, een broze gezondheid en een gedeeld geheim. Het resultaat was dat ze elkaar steeds vaker opzochten. Mijn vader schonk dan het borreltje in dat Oom Kees op doktersvoorschrift drinken moest. Kees schonk mijn vader in. Zo deden ze samen bijzonder lang over hun ene borreltje, al kreeg mijn vader soms een tweede. Ze gingen ook weleens een weekend weg, met mijn moeder en met Tante Trees. Dan droeg mijn vader de koffer of tas van Oom Kees en die droeg niets. Daar kwam mijn moeder later nog vaak op terug: dat mijn vader de bagage droeg van haar broer Kees.
De gezondheid van de twee ging achteruit, maar hun vriendschap werd alleen maar hechter. Toch was Oom Kees niet bij de begrafenis van mijn vader. Hij was toen in Zwitserland en zo van streek dat hij dag en nacht bewaakt werd voor zijn eigen veiligheid. Tante Trees kwam wel op de begrafenis, maar reisde direct daarna weer terug naar Kees.
Een paar weken later nam ik hen mee naar het graf. ‘Ja, Len,’ zong Tante Trees, ‘die twee, dat waren echte vrienden. Echte vrienden.’ Als zij iets zei, leek het altijd op zingen. ‘Echte vr...,’ stamelde Oom Kees en verder kwam hij niet. Dat is de enige keer dat ik hem heb zien huilen.
Het was niet meer dan de bevestiging van hun vriendschap.
Twee jaar later overleed Oom Kees, hij was toen 63.