materie van gestorven tijd, keek ik naar haar vlees en bloed, terwijl zij op haar beurt naar al dat papieren erfgoed keek. De mousselinen vitrage dempte het gegons van een vlieg die op haar rug om haar as tolde. Het licht viel op haar profiel met de blonde krullen. Ze was ongewoon bleek, alsof de kou van de poolcirkel in haar wezen zat en door haar huid heen scheen, maar het was een bleekheid waar mijn ogen zich gulzig aan laafden. Het was alsof ik met mijn ogen melk dronk.
Ik geef toe dat ik haar na die eerste dag talloze malen heb bespied. Of ze dat doorhad weet ik niet. Ik heb haar nooit op een moment van ledigheid betrapt. Ze werkte onverdroten, omringd door de Franse woorden die ze in België had bijgeleerd, seau, torchon en nog andere. Ze haalde de trekker van een plastic fles over en spoot enkele stralen op de keukenvloer, die ze vervolgens met grote halen begon te schrobben. Ze stofzuigde steeds dezelfde voldongen feiten, die altijd weer vuil waren.
Alleen zaterdagochtend om negen uur, wanneer ik de deur voor Masja opendeed, en vijf uur later, wanneer ik haar vijftig euro overhandigde, stond ze in haar volle een meter zestig voor me: nietig en ongenaakbaar. Tussen haar borsten hing een orthodox kruisje. Ik kan niet ontkennen dat ik haar decolleté beter begreep dan haar persoonlijkheid, maar ze liet me zeker niet onverschillig, haar persoon, bedoel ik - voor zover ze een persoon is tenminste.
De eerste keer vroeg ik om elf uur of ze geen koffie wilde.
‘Non, monsieur, merci beaucoup.’
‘Echt niet?’
‘Vraiment pas, monsieur.’
‘Iets anders?’
‘Je suis venue pour travailler, monsieur.’
Ze keek niet naar me op, maar haar handeling verstarde en werd pas weer vloeiend toen ik zweeg en de kamer verliet.
Om één uur bood ik haar eieren met spek aan, brood met kaas, thee, melk, wijn, champagne, mijn erfenis, mijn leven. Ik gluurde naar haar borsten, waarachter zacht maar vastberaden het njet opwelde; en een diep verlangen steeg in mij op, niet eens zozeer naar voortplanting - want ik meen in alle bescheidenheid dat het geslacht in mijn persoon zijn eindpunt wel bereikt heeft - als wel naar de pure, zuivere vruchtbaarheid.
Ik verlangde naar de borsten van een min.
Ik weet hoe belachelijk dit klinkt. Een min is een vrouw van wie vast nog wel enkele exemplaren in mijn Franse bibliotheek, in die dode wereld van vilt en stof, zijn opgesloten. Het was in de oude tijd een volksvrouw die het kind van haar mevrouw de borst gaf, aangezien die laatste het deinende marmer van haar boezem blank en onbezoedeld en als het ware maagdelijk beliefde te houden. O, het is gewoon bespottelijk! Ik heb mogelijk rare trekjes van mijn voorvader de coelacant