| |
| |
| |
Hubert van den Berg
Cosmetica, cabaret en kunst in Zürich anno 1916
Over ‘dada’ als woord en beweging
In het begin was het woord en het woord was in Zürich en het woord was ‘dada’ - zo beginnen veel geschiedenissen van dada. Maar niet alleen in Zürich was dat woord te vinden. Ook in 1916 behoorde ‘da da’ al tot de eerste klankcombinaties waarmee baby's wereldwijd van zich lieten horen. En in vele talen in alle hoeken van de wereld was het ook een woord met zeer uiteenlopende betekenissen. Daar waren ook de schrijvers en kunstenaars zich van bewust die in 1916 het woord ‘dada’ kozen als aanduiding voor hun ambitie om een nieuwe kunst te creëren. Dat het woord ook een Frans woord was, was echter doorslaggevend. In het Frans was en is het nog steeds een kinderlijke aanduiding voor paard, mogelijk afgeleid van de kreet ‘dia!’ of ‘da!’, waarmee menners hun paarden te kennen gaven dat ze naar links moesten (tegenover ‘hue!’: naar rechts). Het woord ‘dada’ is in deze betekenis sinds de zestiende eeuw in Franse teksten te vinden, onder andere als ‘a dada’: te paard. Eind achttiende eeuw komt er een tweede, verwante betekenis bij: ‘dada’ als pendant van het Engelse hobby horse: stokpaard(je). Niet alleen letterlijk, als aanduiding van kinderspeelgoed, maar ook figuurlijk.
Hugo Ball, een van de grondleggers van dada als kunstbeweging, verwijst in 1916 naar deze Franse herkomst in ‘Das erste dadaistische Manifest’. Maar hij benadrukt tegelijk ook dat ‘dada’ een internationaal woord is: ‘In het Frans betekent het stokpaardje. In het Duits “de mazzel, je kan m'n rug op. Tot ziens, tot een andere keer.” In het Roemeens: “Ja echt, u heeft gelijk, zo is 't. Jazeker, echt, doen we...” Enzovoort.’ In zijn dagboek voegt Ball daar nog aan toe dat ‘dada’ in het Duits voor ‘onnozele naïviteit en foklustige verbondenheid met de kinderwagen’ staat. En niet alleen in het Duits. Zoals de Zürcher Morgen-Zeitung in 1918 opmerkt, behoort ‘dada’ evenzeer tot het ‘Franse zuigelingenvolapük’. En waar ter wereld is dat anders.
Maar hiermee is het arsenaal aan betekenissen nog lang niet uitgeput. In een aantekening uit juni 1921 geeft de inmiddels door vroegchristelijke mystiek gepreoccupeerde Ball er nog een heel andere draai aan: ‘Toen ik het woord “dada” tegenkwam, werd ik tweemaal aangeroepen door Dionysius [Areopagita]: D.A. - D.A.’ Tristan Tzara, medeoprichter en latere ‘directeur’ van de dadabeweging, noemt in zijn ‘Manifeste Dada 1918’ drie betekenissen van ‘dada’. Allereerst die van de Kroe (een stam in West-Afrika), waar de staart van de heilige koe ‘dada’
| |
| |
wordt genoemd. Daarnaast de betekenis van kubus en moeder in sommige Italiaanse dialecten. En in het Roemeens betekent ‘dada’ min of voedster.
Verschillende dadaïsten beweren later dat de naam volstrekt willekeurig is gekozen. De beweging had, volgens de Berlijnse dadaïst Raoul Hausmann, ook ‘Bébé, Sisi of Lollo’ kunnen heten. Misschien is dat waar. Toch hecht Tzara eraan te benadrukken dat hij het woord ‘dada’ ontdekte toen hij in de Larousse bladerde. Hans Arp, een andere dadaïst van het eerste uur, verklaart in 1921 dat het woord Tzara op 8 februari 1916 om zes uur 's avonds te binnen schoot in het Zürichse café Terrasse. Dit is een reactie op de bewering van Richard Huelsenbeck, Tzara's belangrijkste tegenspeler in de internationale dadabeweging, dat hij het woord samen met Ball in een woordenboek vond.
Zeker is dat het woord ‘dada’ in de kring van kunstenaars rond het Cabaret Voltaire in omloop komt. Op 5 februari 1916 verzorgde dit Cabaret voor het eerst een avond met zang, dans en ander serieus en onserieus cabaretvertier in de Holländische Meierei, een café-restaurant met een Nederlandse uitbater, Jan Ephraïm, op de hoek van de Munster- en Spiegelgasse in de Zürichse uitgaanswijk Niederdorf. De eerste die het woord aantoonbaar gebruikt, is Hugo Ball. Hij schrijft over ‘dada’ in een brief aan Tzara, op de laatste dag van februari 1916 - een paar dagen daarvoor arriveerde Huelsenbeck in Zürich.
De identiteit van de ware vinder van ‘dada’ zou nog een grote rol in de dada-beweging gaan spelen. En niet alleen in het conflict tussen Tzara en Huelsenbeck, die ieder claimden de eigenlijke voorman van het ware dadaïsme te zijn. Zo beweert ook de Berlijnse Oberdada Johannes Baader, zij het door niemand serieus genomen, in een later geschreven, maar aan het begin van zijn verzameld werk geplaatste tekst, dat hij ‘dada’ al in 1896 zou hebben ontdekt. Baader was echter niet in Zürich, de Duitse cabaretière en nachtclubdanseres Marietta di Rigardo wel. Ze trad enige malen in het Cabaret Voltaire op en claimt later de vondst van ‘dada’ eveneens. In haar memoires stelt Marie Kirndörfer, zoals ze eigenlijk heet, dat zij op een goede avond in het cabaret het woord lanceerde. En dat is niet onwaarschijnlijk, aangezien zij meer dan de genoemde heren met het woord ‘dada’ vertrouwd was: ze hoefde slechts een blik op haar toilettafel te werpen.
| |
Een gedeponeerd handelsmerk
Het woord ‘dada’ kan de dadaïsten ook elders onder ogen zijn gekomen. Mogelijk in het pornografische boekje Les Paradis charnels, ou le divin bréviaire des amants, art de jouir purement des 136 extases de la volupté uit 1903. In dit boekje, met een overzicht van 136 verschillende standjes, besprak het hoofdstuk ‘A dada’ de standjes met de vrouw als ‘rijdende Venus in verschillende houdingen’. En in de roman L'Étoile du Sud (1884) van Jules Verne komt een struisvogel voor die Dada heet. Beide boeken
| |
| |
Zwitserse postzegel ter gelegenheid van honderd jaar dada met een foto van Hugo Ball als ‘magische bisschop’ met ‘sjamanenmuts’. In dit kubistische kostuum, ontworpen door de Roemeense mededadaïst Marcel Janco, reciteerde Ball op vrijdag 23 juni 1916 in het Cabaret Voltaire voor het eerst zijn klankgedichten - ‘verzen zonder woorden’, zoals hij ze noemde.
| |
| |
werden in de afgelopen jaren gepresenteerd als ‘oplossing van het dadaraadsel’, hoewel geen van de dadaïsten verwijst naar Jules Verne of naar Les Paradis charnels. Maar er zijn toespelingen in een andere richting. In maart 1906 lanceert de Zürichse luxeparfumerie Bergmann & Co ‘Dada’ als handelsmerk voor ‘haarwater, toiletzepen, parfums, tandverzorgings- en reclameartikelen’. De keuze van de naam is niet willekeurig: het logo van de firma Bergmann bestaat uit twee gekruiste stokpaardjes. Bergmanns Dada-artikelen, waarin volgens de reclame de bijzondere eigenschappen van leliemelk volledig tot hun recht kwamen, zijn spoedig een groot commercieel succes in Zwitserland. Het staat vast dat de Zürichse dadaïsten de cosmeticalijn van de firma Bergmann van meet af aan kennen. Zo merkt Hugo Ball in juli 1916 in ‘Das erste dadaistische Manifest’ op dat dada de ‘beste leliemelkzeep ter wereld’ is. En Tzara schrijft vijf jaar later in het bundeltje in tijdschriftformaat new york dada 1921 dat dada ‘luxeartikelen, hoogst noodzakelijke artikelen, onontbeerlijk voor de hygiëne en het hart, toiletartikelen van intieme aard’ in de aanbieding heeft, die helpen tegen ‘die kleine rimpeltjes die nog niet te zien maar toch verontrustend zijn’.
De zeep van Bergmann wordt niet genoemd in de eerste dadageschiedenis van niet-dadaïstische hand, Georges Hugnets artikelenreeks ‘L'Esprit Dada dans la peinture’ (1932-1934). Alles wat Duits is, ligt sinds de Eerste Wereldoorlog zeer gevoelig in Frankrijk - zelfs als het uit het Duitstalige deel van Zwitserland komt - en daarom verwijst Hugnet naar het Franse zeepmerk Cadum: ‘Alsof op een dag, een maandag bijvoorbeeld, de Cadum-baby van zijn reclamebord naar beneden komt om u een opdoffer te verkopen in de bus - Tristan Tzara gaf deze heerlijke malaise een naam: “Dada.”’
De bekendheid van Bergmanns cosmetica roept de vraag op of de dadaïsten in 1916 echt dankzij een woordenboek bij dada uitkomen of dat de cosmeticalijn hen op het idee brengt, mogelijk via Marietta di Rigardo. Het is niet ondenkbaar dat zij shampoo, haarwater of lotion uit Bergmanns Dada-assortiment op haar toilettafel had staan.
Het doel van de artikelen die Bergmann onder het label ‘Dada’ verkoopt, sluit in elk geval wonderwel aan bij de missie van de beweging die ‘dada’ gaat heten. Ook de dadabeweging wil oude lelijkheid transformeren in nieuwe schoonheid, de werkelijkheid een nieuw aanzien geven, een nieuwe mens en een nieuw leven naderbij brengen. Niet door zeep en shampoo, maar door kunst en literatuur die de persoonlijkheid van de auteur beter uit de verf moeten laten komen, aldus Tzara in zijn ‘Manifeste Dada 1918’. Passend is ook dat de firma Bergmann voor zijn Dada-artikelen de nodige reclame maakt. Advertenties, aanplakzuilen, uithangborden, lichtreclames en geschilderde muurreclames geven de stad Zürich aan het begin van de twintigste eeuw een nieuw aanzien. Ze zijn emblemen van
| |
| |
de moderne, kapitalistische handelsgeest, die de dadaïsten in de kunst willen binnenhalen. Reclame is dan ook een prominent thema in de kunst van dada en in dada als beweging. Een belangrijke slogan in ‘Manifeste Dada 1918’ luidt: ‘Dada est l'enseigne de l'abstraction’ - ‘Dada is het waarmerk van de abstractie’. ‘L'enseigne’ kan echter ook als ‘vaandel’, ‘handelsmerk’ en ‘uithangbord’ worden vertaald. En om die laatste betekenissen is het Tzara eveneens te doen, gezien de opmerking die daar direct op volgt: ‘Reclame en handel zijn evengoed poëtische elementen.’ In hetzelfde manifest gaat aan de opmerking ‘dada betekent niets’ een wijzend handje vooraf. Dit handje duikt in veel dadaïstische geschriften op en wordt tegenwoordig vaak als ‘dadahandje’ aangeduid. Feitelijk stamt het uit de bak met speciaal zetsel voor reclamedrukwerk. In 1919 richten de Berlijnse dadaisten zelfs een ‘dadareclamebureau’ op. Deels misschien ironisch bedoeld, maar toch ook met een serieuze strekking: de reclamebranche biedt immers een mogelijkheid om het broodnodige geld te verdienen. Van het Berlijnse reclamebureau komt echter weinig terecht. Later sprokkelen dadaïsten als Hans Richter en Kurt Schwitters hun inkomen bijeen in de reclamebranche.
Wie als eerste op het woord ‘dada’ kwam, blijft onduidelijk. Zeker is dat het woord al in februari 1916 circuleert in het Zürichse kringetje waaruit de beweging voortkomt, hoewel die zich pas vanaf juni 1917 ‘Mouvement Dada’ noemt. ‘Dada’ mag een internationaal woord zijn, het is voor hen bovenal een Frans woord, dat bovendien naar links wijst. De Zürichse dadaïsten zijn van Midden-Europese afkomst, uit het Duitse keizerrijk en de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, een paar van nog iets verder: Roemenië en dan nog Russisch Polen. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang. Oorlogsgeweld, massaslachtingen en chauvinistische bewustzijnsvernauwing houden op dat moment rondom Zwitserland Europa in hun greep. Unaniem zijn de dadaïsten tegen de oorlogspolitiek van de ‘Centralen’: Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Ze kiezen partij voor de Entente, het bondgenootschap dat deze landen bevecht, en in dat bondgenootschap is Frankrijk hun favoriet. Voor zover de dadaïsten politiek stelling nemen, is dat zonder uitzondering links in het politieke spectrum, en ze zijn zonder uitzondering zeer gecharmeerd van Frankrijk en alles wat Frans is. Dit geeft ook de naam aan waaronder de dadaïsten zich in eerste instantie manifesteren: Voltaire.
| |
Van Voltaire naar dada
Dat het groepje avant-gardistische schrijvers en kunstenaars rondom het Zürichse Cabaret Voltaire zich met de Franse filosoof Voltaire als schutspatroon verbond, was allerminst toevallig. Hij was Frans, hij stond voor vrijheid van meningsuiting en een denken dat zich niets aantrok van taboes, bekrompen moraal en heilige huisjes. De naam ‘Voltaire’ impliceert dus een stellingname voor Frankrijk en de
| |
| |
Entente. Deze stellingname gaat zeker op voor de oprichter van het cabaret, Hugo Ball. Hij is fel anti-Duits en idolaat van alles wat uit Frankrijk komt. Enkele maanden voor de opening van het Cabaret Voltaire prijkt het portret van Voltaire op de voorpagina van het links-radicale tijdschrift Der Revoluzzer. Dit tijdschrift werd uitgegeven door de Zwitserse socialist Fritz Brupbacher. Nadat Ball samen met zijn vriendin Emmy Hennings uit Duitsland is vertrokken, werken Ball en Hennings aan het tijdschrift mee en zijn ook vaste deelnemers aan een links-radicale discussiekring, die elkaar rond Brupbacher regelmatig in het restaurant Weisses Schwänli ontmoet. Op het open podium van het Cabaret Voltaire treden ook verschillende ‘Schwänlianer’ op. Bij de eerste dadasoiree zit Brupbacher op de eerste rij. In zijn memoires zal hij later, zonder namen te noemen, ironisch opmerken dat er tijdens de oorlog nogal wat jonge intellectuelen in Zürich waren die Voltaire met de Franse wapenfabriek Schneider-Creusot verwisselden. Ball was er daar ongetwijfeld een van. Na dada wordt Ball in 1917 medewerker en later hoofdredacteur van Die Freie Zeitung in Bern, een door de Franse oorlogspropaganda opgezet blad, waarin Duitse ballingen hun gal konden spuwen over Duitsland en hun aanhankelijkheid aan Frankrijk toonden.
Het cabaret presenteert zich nadrukkelijk als Künstlerkneipe - kunstenaarscafé. Aan de wanden wordt beeldende kunst geëxposeerd en de bühne biedt een ‘literair’ programma, zoals dat aan het begin van de twintigste eeuw in literaire cabarets in steden als Berlijn, München, Wenen en Parijs gangbaar is. Aanvankelijk is er een zeer brede programmering met lezingen en (poëzie)voordrachten, soms voorzien van muzikale omlijsting. Het aanbod reikt van Toergenjev tot Apollinaire. Maar al snel ontpopt het Cabaret Voltaire zich als alternatief podium. Avantgardistische ‘nieuwe kunst’ van Picasso, Giacometti en Macke, en futuristische, kubistische en expressionistische poëzie worden onder de aandacht gebracht. Steeds vaker brengen de schrijvers die bij het cabaret zijn betrokken eigen experimenteel werk ten gehore: klankgedichten, ‘negerliederen’ en meerstemmige simultaangedichten.
Het cabaret is een succes en de onderlinge verstandhouding is goed. Dit doet een aantal schrijvers en kunstenaars besluiten zich in april 1916 te verenigen als Künstlergesellschaft Voltaire. Het stelt zich ten doel het avantgardistische repertoire ook buiten de muren van het cabaret te presenteren, in een omgeving waar het beter tot zijn recht komt. Er worden plannen gemaakt voor een bloemlezing, een tijdschrift en een tentoonstelling. Maar de naam Voltaire brengt ook ongewenste associaties met zich mee. Hij verwijst bijvoorbeeld naar de verlichting, en de schrijvers en kunstenaars rond het Cabaret Voltaire hebben daar weinig mee op. De beoogde nieuwe kunst staat in veel opzichten juist haaks op die van de verlichting - eerder is er sprake van een terugverlangen naar de ‘duistere’ middel- | |
| |
eeuwen. Bovendien ziet het kunstenaarsgenootschap zichzelf als een esthetisch, artistiek en literair alternatief voor de misère van de oorlog. Daarbij past een politiek beladen naam als Voltaire niet. Zoals Richard Huelsenbeck later schrijft, zien de ‘aanhangers en medewerkers van het Cabaret Voltaire’ af van ‘alle politiek, sociologie etc. etc.’ en zijn ze vooral geïnteresseerd in ‘nauwe relaties met dat, wat men jongste kunst noemt’.
Ten slotte heeft de naam Künstlergesellschaft Voltaire ontegenzeggelijk iets bedaagds over zich. Wanneer eind mei 1916 een kleine bundel in tijdschriftvorm met bijdragen in het Duits en Frans verschijnt, waarin het genootschap zichzelf presenteert, heet het blad nog Cabaret Voltaire. Maar er wordt een nieuw tijdschrift in aangekondigd: een ‘revue internationale’, dat de naam ‘Dada’ zal krijgen. Het nieuwe blad zal, aldus Ball in Cabaret Voltaire, ‘het volgende doel van de hier verzamelde kunstenaars’ zijn. Cabaret Voltaire bevat ook een gedicht van Tristan Tzara, getiteld ‘La Revue Dada 2’ - alsof het blad al lang bestaat. Een titel die raadsels opgeeft, zoals ook het woord ‘dada’ dat doet.
Dat dada in figuurlijke zin stokpaardje betekent, past bij de hang naar zelfironie, zelfrelativering en het op losse schroeven zetten van stellig geponeerde opvattingen. Als aanduiding voor babygebrabbel verwijst ‘dada’ naar de terugkeer naar oerklanken, klankgedichten, de ontwikkeling van een nieuwe taal en een voorliefde voor primitivisme in ruimste zin des woords. De Italiaanse betekenis ‘kubus’ past uitstekend bij het door de dadaïsten zeer gewaardeerde kubisme. Daarnaast is dada een internationaal woord en dat wil in een tijd van nationalistische hysterie, die alom in Europa te vinden is, ook iets zeggen: dat de nieuwe kunstbeweging nadrukkelijk een internationale kunstbeweging wil zijn. Natuurlijk ligt het woord goed in de mond en het gehoor. Al met al: ‘dada’ was een gouden vondst. Ergens in de late lente van 1916 wordt ‘dada’ het nieuwe label voor de avant-gardistische kunst die de Künstlergesellschaft Voltaire voorstaat, die tot mei van dat jaar nog onder andere labels firmeerde: ‘Futurisme, Cubisme, Expressionisme’, zoals op een wikkel om het bundeltje Cabaret Voltaire te lezen viel.
Hoewel een eerste nummer van het nieuwe internationale tijdschrift Dada voor augustus 1916 wordt aangekondigd in Cabaret Voltaire, zal het pas een jaar later verschijnen, zoals dada zich pas in de zomer van 1917 als Mouvement Dada zal gaan manifesteren. Ook een aangekondigde tentoonstelling loopt behoorlijke vertraging op, zij het wat minder dan het tijdschrift: in januari 1917 vindt de 1re Exposition Dada plaats. Wel verschijnen in de zomer van 1916 de eerste drie deeltjes van een nieuwe brochurereeks, Collection Dada, met werk van Huelsenbeck en Tzara, geïllustreerd door Hans Arp en Marcel Janco. Ook houdt Künstlergesellschaft Voltaire op quatorze juillet een Autoren-Abend in het Zürichse gildehuis Zur Waag. Het Cabaret Voltaire heeft inmiddels zijn deuren gesloten. De Holländische
| |
| |
Meierei gaat gewoon als ‘Oome Jan's lunchroom’ verder, de schrijvers en kunstenaars uit het cabaret ook - in het vervolg als dadaïsten.
Advertenties in de Zürichse pers kondigen de Autoren-Abend op de gedenkwaardige veertiende juli van het jaar 1916 als manifestatie aan, die in het teken zal staan van ‘Futurismus Dadaïsmus Cubismus’. Op de avond zelf wordt het publiek van een programma voorzien, waarop de soiree als i. Dada-Abend wordt gepresenteerd. Aan het begin van deze eerste dada-avond proclameert Hugo Ball zijn ‘Erstes dadaistisches Manifest’. ‘Dada is een nieuwe kunstbeweging. Dat kan je daaraan zien dat tot nog toe niemand er iets van wist en morgen heel Zürich erover zal spreken’, stelt hij aan het begin van zijn manifest en besluit: ‘Het woord, mijne heren!’ en hij bedoelt: dada ‘is, om zo te zeggen, een publieke aangelegenheid van de eerste orde.’
Of inderdaad heel Zürich over dada sprak op 15 juli 1916? Niet bepaald. Een enkel kort krantenstukje berichtte over een wat lauwe respons van een braaf publiek. De notabelen van de stad op de eerste rij applaudisseerden waar het paste, en gingen na een avond vreemd vermaak rustig naar huis. Nu, een eeuw later, is dada in ieder geval in Zürich een publieke aangelegenheid van de eerste orde - en niet alleen daar, en niet alleen als woord. Ook als beweging, die de kunst een ander gezicht gaf, honderd jaar geleden in Zürich.
|
|