concluderen dat hij het bestaan van God ontkende. Maar, zei hij, God bevindt zich niet in het bestaan, maar daarbuiten. Daarom lopen alle ware gelovigen het risico op atheïsme, omdat ze de God die ze zoeken alleen zullen vinden in Zijn afwezigheid. En omgekeerd houdt de afwezigheid van God voor de ware atheïst altijd het risico in dat hij Hem vindt.
Ook ik ‘ga door voor een atheïst’. Toch zoek ik in mijn poëzie het religieuze doelbewust op. Dat is geen gimmick, maar een balanceren op precies die grens die Derrida hier aangeeft. Voor mij is religie noch de panacee, noch de hoofdoorzaak voor de problemen in de wereld. Door een van beide te stellen, maak je van God iets dat evident is - evident goed of slecht, evident aan- of afwezig - terwijl bij Derrida God alles behalve evident is. En juist het niet-evidente is vandaag van veel groter belang dan we in ons rationalisme geneigd zijn te denken. Op grote schaal: is het grondprincipe van het kapitalisme, de eeuwigdurende groei (de grote oorzaak van ondermeer de klimaatcatastrofe) op enigerlei wijze minder magisch of onwaarschijnlijk dan het geloof in de wederopstanding? En ook persoonlijk: toen ik vorig jaar aan het ziekenhuisbed van mijn vrouw zat, die daar lag vanwege een zware hartaanval, was het absoluut noodzakelijk iets te affirmeren dat op dat moment helemaal niet meer evident leek, namelijk haar leven.
John Caputo duidt dat niet-evidente niet aan met ‘God’, maar met ‘dat wat gaande is in en onder de naam van God’. In zijn oeuvre, bestaande uit boeken met titels als The weakness of God en What would Jesus deconstruct?, bedrijft hij een theologische kritiek die zich probeert te onttrekken aan de ingesleten posities van atheïsme en theïsme. ‘God does not exist’, luidt zijn onvertaalbare axioma, ‘God insists’. God sticht niet Zijn koninkrijk, maar roept ons in Zijn afwezigheid op om dat namens Hem te doen. Het onlangs bij Fordham Press verschenen Hoping against Hope (in de reeks Theology for the People) maakt zijn gedachtegoed beschikbaar voor een algemeen publiek.
Caputo noemt het zijn ‘spirituele autobiografie’ en spiegelt het aan Augustinus' Belijdenissen, maar zo pijnlijk persoonlijk als Augustinus wordt hij nergens. De autobiografie is meer een instrument. Hij voert in zijn betoog versies van zichzelf als personages op, die zijn verschillende verhoudingen met religie vertegenwoordigen. Jackie, zoals Caputo als kind heette (net als, zo laat hij niet na meermalen te melden, Jackie Derrida), kijkt verwonderd naar de wereld. Brother Paul, zijn monniknaam in een orde van de Broeders van de Christelijke Scholen, verpersoonlijkt de vroomheid. En John D., ‘de professor’ die hij na zijn uittreding zou worden, belichaamt de denker. Geen van hen is Caputo's definitieve zelf, en zo is ook geen van de geloofsmodi finaal. Het gaat Caputo juist om de voortdurende spanning die er tussen die drie heerst. Zoals, volgens Derrida's notie van différance, betekenis wordt verkregen door uitstel van en interne tegenspraak in betekenis.
Halverwege het boek spreekt De Professor de andere twee Caputo's toe: ‘God God laten zijn betekent ten eerste erop toezien dat God niet wordt opgeblazen tot een Groot Wezen ergens [...] en daarna erop toezien dat dat niet betekent dat God van geen belang is. Dat Hij meer een afbeelding van of een verhaal over God is [...]. [En] zoals alle ver-