gen met Atalja reconstrueert Sjmoeël de politieke opvattingen van de verschillende (al dan niet overleden) huisbewoners. Daarin wordt Sjealtiël naar voren geschoven als een onbegrepen denker, ingaand tegen het regime van Ben Goerion. Hij probeert de Joodse staat te realiseren door voortdurend gesprek met Palestijnen. Het verlangen naar die Joodse staat wordt kunstig geparallelleerd aan het verlangen naar een koninkrijk waarin Jezus heerser is, eeuwen eerder. Sjmoeël onderzoekt bronnen die Judas' handelen plaatsen in het licht van dat verlangen.
Zo bevraagt Judas de klassieke opvatting over de Judas die een belangrijke rol speelde in de dood van Jezus. Sjmoeël bestudeert geschriften die Judas niet beschrijven als een verrader, maar als een groot volgeling van Jezus. Daarin komt een gelovig man naar voren, die een terughoudende Jezus overtuigt van een gang naar Jeruzalem. Judas gelooft, veel sterker nog dan Jezus, in diens macht. Judas weet dat Jezus' openbaring als koning een groots podium nodig heeft, en zet Golgotha in gang. Hij is ervan overtuigd dat Jezus van het kruis zal komen. Als zijn grootste adept wordt hij regisseur van een toneelstuk dat zijn held zal doden. Judas ziet geen andere uitkomst meer dan zelfmoord.
Dat de roman deze verhaallijn bevat, heeft gevolgen voor de manier waarop je de roman Judas leest. Ik ervoer een uitnodiging om ook andere Judassen in het verhaal op te sporen. Gersom, fervent aanhanger van een militaire, krachtige aanpak van het Joods-Palestijnse probleem - hij verliest zijn zoon. Sjealtiël, die door zijn partijgenoten als een Judas met foute opvattingen de partij uit wordt gezet. En op een kleiner niveau is er Sjmoeël, die zijn scriptie en studie - en daarmee zijn ouders - in de steek laat. Maar ook Atalja, die zich door de liefde en ‘de man’ verlaten voelt. Overal kruipen Judassen naar boven.
Een gespreksonderwerp dat steeds weerkeert, is de zoektocht naar vrede tussen Israël en Palestina. De onmogelijkheid daarvan is het stokpaardje van Gersom: hij vergelijkt het conflict van de twee volken die van hetzelfde land houden met twee mannen die verliefd zijn op dezelfde vrouw. ‘Ook als ze samen rivieren van koffie drinken, zullen die rivieren hun haat niet uitdoven’.
Het boek toont zich naast de vele gesprekken ook een ideeënroman in de parallellen die de gesprekspartners niet expliciet maken. Over zijn studie naar Judas zegt Sjmoeël dat wanneer de joden Jezus hadden geaccepteerd, de geschiedenis en de kerk er compleet anders hadden uitgezien; ‘misschien had heel Europa dan een milde, gelouterde versie van het jodendom aangenomen. Dan waren ons de diaspora, de vervolgingen, de pogroms, de inquisitie, de bloedsprookjes, de verordeningen bespaard gebleven, en ook de Sjoa.’ Sjmoeël heeft een alternatieve bijdrage aan de vrede, naast de gesprekken in het Rev Albalaantje over politieke besluiten die de vrede kunnen bewerkstelligen. Hij speurt ook de geschiedenis af voor een andere afloop, met vrede voor het joodse volk.
Judas beschrijft weliswaar vooral gesprekken over de politieke werkelijkheid: we volgen geen soldaten die de strijd aangaan. Toch wordt het pijnlijk reëel als de pijn over de dood van Micha wordt beschreven, de zoon van Gersom. De spanning tussen een vader die, anders dan Atalja, liever het wa-