| |
| |
| |
Roy de Jong
Wat het betekent om een mens te zijn
Michel Houellebecq in een romantisch perspectief
Het oeuvre van de Franse schrijver Michel Houellebecq (1958) staat bekend als explosief en omstreden. Hoe explosief blijkt onomwonden uit de slotpassage van Platform (2001): ‘Voor het Westen voel ik geen haat, hooguit een diepe minachting’, concludeert het hoofdpersonage Michel. ‘Ik weet alleen dat wij allemaal stuk voor stuk naar egoïsme, masochisme en dood stinken. We hebben een systeem gecreëerd waarin je domweg niet meer kunt leven, en we blijven het ook nog eens onvermoeibaar exporteren.’
De diagnose die Michel stelt van de westerse maatschappij als een onleefbaar, mensonterend systeem, sluit aan bij de diagnose die zijn geestelijk vader stelt in een interview uit 2013: ‘Sinds het verdwijnen van het geloof in religie, is de heersende filosofie materialisme geweest, die zegt dat we alleen zijn en de mensheid reduceert tot biologie. De mens is zo berekenbaar als biljartballen en volledig vergankelijk’, aldus Houellebecq aan the Paris Review.
In zijn cultuurhistorische beschouwing in the Paris Review noemt de schrijver twee ontwikkelingen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: de opkomst van de materialistische filosofie en de neergang van religie. Waar in het materialisme materie, oftewel het empirisch waarneembare, als enige bewijsvorm geldt, staat bij religie juist niet de empirie maar het geloof centraal. Daarmee sluit het één het ander dus per definitie uit. De maatschappelijke gevolgen van het materialisme staan in direct verband met de romankunst van Houellebecq. De liberalisering van normen en waarden, inherent aan een materialistische filosofie, is voor hem de voedingsbodem van zijn werk: ‘Je kan alleen observeren en beschrijven. [...] Maar dat is wat ik doe: ik laat de ramp zien die door de liberalisering van normen en waarden is ontstaan.’
Om Houellebecqs maatschappijkritiek beter te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de opkomst van het materialisme aan het begin van de zeventiende eeuw. De wetenschappelijke revolutie die toen plaatsvond in Europa ontaardde in een tweestrijd die tot op de dag van vandaag voortduurt. Deze tweestrijd ligt aan de basis van zowel Houellebecqs romankunst als de gehele moderne westerse cultuur: de strijd tussen het materialisme enerzijds en dat wat het betekent om een mens te zijn anderzijds.
| |
| |
| |
Tweestrijd
Vóór de zeventiende eeuw keken Europese wetenschappers met een teleologische blik naar de wereld om hun heen. Achter ieder natuurlijk fenomeen ging een doel schuil dat de mens door middel van onderzoek kon achterhalen. Tijdens de wetenschappelijke revolutie verdween deze manier van wetenschap bedrijven naar de achtergrond. In toenemende mate begonnen wetenschappers de wereld te beschouwen als het resultaat van vaste natuurwetten. De natuur gedroeg zich als een machine; een klok die zich volgens een vastliggend patroon bewoog. Door middel van empirisch en rationeel onderzoek, opgetekend in de abstracte taal van de wiskunde, konden deze bewegingen verklaard en voorspeld worden. Deze omslag betekende de geboorte van de moderne natuurwetenschappen en het mechanistische wereldbeeld in Europa, die via de Verlichting en de Franse Revolutie in 1789 uitmondde in de moderne tijd.
Hoewel de revolutie uiteindelijk een einde maakte aan de middeleeuwse structuren van feodaliteit, standen, privileges en traditionele macht, werd het nieuwe rationele denken in intellectuele kringen niet uitsluitend bejubeld. Met het aanbreken van de moderne cultuur ontstond er een lange traditie van moderne cultuurkritiek, waarvan Friedrich Schiller (1759-1805) als één van de eerste denkers aan het begin stond. In zijn gedicht ‘De goden van Griekenland’ uit 1788 betreurt de Duitse filosoof het verdwijnen van een zekere levensharmonie in wat hij de entgötterte Natur noemde. Was in het oude Griekenland de aanwezigheid van de goden overal merk- en voelbaar, de komst van de moderne wetenschap verstoorde deze harmonie en verjoeg de goden uit de betoverende natuur en haar wouden, zeeën en sterrenhemels. Niet langer was er nog bovennatuurlijke inmenging vereist om deze aardse fenomenen te verklaren. Aan de hand van de wiskunde kon de mens de wereld om zich heen begrijpen. De wereld van de Grieken moest zodoende plaatsmaken voor het mechanistische wereldbeeld, een verschuiving die Schiller in zijn gedicht markeert met de uitroep: ‘Mooie wereld, waar ben je? Keer terug.’
De wiskundige simplificering van de wereld bleek een succesvolle methode om de veel complexere moderne werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. In dit mechanistische wereldbeeld werden de oorspronkelijke verhoudingen echter in toenemende mate omgedraaid: de wetenschap beschreef niet langer de natuur maar dicteerde haar. De simplificering werd de werkelijkheid, waarmee de basis voor het materialisme werd gelegd. Zo verloor de mens volgens Schiller niet alleen oog voor de veelzijdige schoonheid in de natuur om hem heen, maar ook voor de veelzijdige schoonheid van zijn eigen natuur.
| |
| |
Tot dezelfde conclusie komt ook Schillers vriend en collega-romanticus Novalis (1772-1806). In het gedicht ‘Als niet meer getallen’ (1802) beschrijft hij hoe de verloren gegane harmonie opnieuw hersteld zal worden wanneer getallen en figuren niet meer als dé sleutel tot het wezen der dingen worden beschouwd.
Als niet meer getallen en figuren
sleutels zijn tot alle creaturen,
Als die zo zingen, of kussen
- geen hooggeleerde komt daar tussen,
Als zich de wereld in het vrije leven
en in de wereld terug zal begeven
Als dan weer schaduw en licht
verenigd zijn in helderheid tot één gezicht,
En men in sprookjes en gedichten
de ware wereldgeschiedenis ziet lichten,
Dan verdwijnt door één geheim woord
al wat liegt, al het verkeerde, het vervliegt.
De opkomst van het mechanistische wereldbeeld ging enerzijds gepaard met een groot vertrouwen in de reikwijdte van de nieuwe wetenschap. Maar in ‘Als niet meer getallen’ wijst Novalis juist op haar grenzen. Kunst en liefde, in het gedicht gesymboliseerd door zingen en kussen, zijn bij uitstek domeinen waar de wetenschap in haar verklaringen tekortschiet. Ze duiden op een kant van het leven die niet louter wiskundig verklaard kan worden. Een complexere werkelijkheid waarin niet alleen plaats is voor het verklaarbare, maar ook voor het onverklaarbare: het mystieke dat tijdens de Verlichting verloren zou zijn gegaan.
Dat kunst een apart domein vormt waarin de wetenschap en haar verklaringen tekort zouden schieten, is een idee dat in de Romantiek opkomt. Kunst bevindt zich niet alleen buiten het bereik van de wetenschap, zij is zelfs haar directe tegenpool. ‘[...] de grenzen van de kunst vernauwen zich, hoe meer de wetenschap haar grenzen uitbreidt’, schrijft Schiller in zijn belangrijkste filosofische werk Brieven over de esthetische opvoeding van de mens uit 1801. In tegenstelling tot het nut, dat in de moderne maatschappij voorop wordt gesteld, komt kunst volgens Schiller voort uit het vermogen van de mens om vrij (zonder extern doel) te zijn.
Net als ieder ander natuurlijk wezen kent ook de mens de instinctieve behoefte tot zelfbehoud. Als denkend wezen is de mens daarentegen in staat om zijn primaire instincten te beheersen en een eigen moraal boven de dwangmatigheid van de natuur te stellen. Juist dit vermogen maakt de mens volgens Schiller tot een vrij wezen. De ultieme verwezenlijking van deze vrijheid is kunst.
| |
| |
Dit betekent niet dat Schiller meende dat er in de mens helemaal geen plaats meer is voor de natuur. ‘Het verstand verlangt weliswaar eenheid, maar de natuur veelzijdigheid en door beide wetten wordt de mens in beslag genomen’, schrijft hij in één van zijn brieven. Waar het verstand in zijn streven om te begrijpen eenheid verlangt, verlangt de menselijke natuur juist veelzijdigheid. Het materialisme bevredigt met zijn neiging alles te reduceren tot empirie en wiskunde uitsluitend het verstand. Daarmee laat de filosofie nauwelijks ruimte voor de veelzijdigheid, die voor de mens als natuurlijk wezen even onmisbaar is als zijn verstandelijke vermogens.
| |
Proza of poëzie?
Schiller beschrijft in zijn brieven een paradoxale harmonie tussen twee ogenschijnlijk tegengestelde krachten: eenheid en veelzijdigheid. Houellebecq onderschrijft deze tweedeling, die volgens de schrijver als een strijd tussen proza en poëzie in zijn werk tot uiting komt. ‘De strijd tussen poëzie en proza is een constante in mijn leven’, aldus Houellebecq. ‘Als je gehoorzaamt aan de poëtische impuls, loop je het risico onleesbaar te worden. Als je weigert te gehoorzamen, ben je klaar voor een carrière als een oprechte “verteller”.’
De onbegrensde veelzijdigheid van de poëzie maakt aanspraak op de natuurlijke kant van de mens. Zou zij de overhand krijgen, dan is het verstand niet meer in staat het werk te bevatten. Een prozaïsch geschreven verhaal is daarentegen voor het verstand probleemloos te begrijpen, maar laat door zijn eenzijdigheid de natuur in de mens onbevredigd achter. De volgende passage uit Houellebecqs Platform is hier een goed voorbeeld van. Op vakantie in Thailand leest het hoofdpersonage Michel de Advocaat van de duivel, een bestseller van de Amerikaanse thrillerschrijver John Grisham. Met de kanttekening ‘het was een Amerikaanse bestseller, een van de beste - dat wil zeggen een van de bestverkochte’, maakt de verteller direct een scherp, typisch romantisch onderscheid tussen artistieke kwaliteit en kwantitatief succes. Over het boek concludeert hij:
[N]iet alleen was dat prul schaamteloos geschreven om te worden verfilmd, je voelde ook dat de auteur al over de casting had nagedacht, dat het duidelijk als een rol van Tom Cruise was bedoeld. [...] Het betrof een suspense novel, hoewel de suspense wel meeviel: vanaf het tweede hoofdstuk was duidelijk dat de bazen van de firma schoften waren, en het was niet de bedoeling dat de held aan het einde zou doodgaan; zijn vrouw ook niet, trouwens.
| |
| |
Het is duidelijk dat het verhaal, geschreven binnen de grenzen van de genreconventies, de natuurlijke behoefte van de verteller aan poëtische veelzijdigheid compleet onbevredigd laat.
Dat waar Grisham volgens de verteller van Platform niet toe in staat is, streeft Houellebecq in zijn werk wel na: de balans vinden tussen poëzie en proza. Zo vertelt hij aan the Paris Review:
Aanvankelijk gehoorzaam ik niet, heb ik geen plot, maar dan zeg ik van tijd tot tijd tegen mezelf: kom op, er moet toch een verhaal zijn. Ik beheers mezelf. Maar ik zal nooit een mooi fragment opgeven louter omdat het niet bij het verhaal past.
| |
Houellebecq in een romantisch perspectief
Houellebecq wil er in zijn romans voor waken de poëtische schoonheid door de verhaalstructuur te laten beknotten. Daarmee lijkt hij, net als Schiller, de balans te zoeken tussen het verstand en de natuur, tussen eenzijdigheid en veelzijdigheid. Maar waar dit evenwicht voor de romantici resulteerde in harmonie, is er van harmonieuze verhoudingen in de romans van Houellebecq geen sprake. Zijn romans zijn onveranderd het product van de rampzalige cultuur die door het materialisme is ontstaan. In hoeverre is Houellebecqs grillige romankunst dan nog aan de idealen van de Romantiek verwant?
Dat kunst niet louter in schoonheid geworteld hoeft te zijn, besefte de achttiende-eeuwse filosoof Karl Philipp Moritz (1756-1793) als geen ander. In ‘De Onschuld-wereld’ uit Fragmenten uit het dagboek van een ziener neemt hij de geschiedenis van de mens in ogenschouw en concludeert: ‘Wij schiepen een wereld van vernietiging en beschouwden in geschiedenis, tragedie en gedichten ons werk met welgevallen.’ De geschiedenis van de mens is er een van dood en verderf. Al deze vernietiging in de wereld diende volgens Moritz een hoger doel: zij stelde de mens in staat er kunst van te maken waarvan hij vervolgens kan genieten.
Dat Moritz in kunst het overkoepelende doel van de geschiedenis ziet en niet in de moderne vooruitgang, lijkt enigszins cynisch. Uit zijn tekst spreekt dan ook een grote afkeer van de moderne tijd, die voor hem werd gekenmerkt door winstbejag, geestdodende arbeid en plat vermaak. Het verband tussen Moritz' opvattingen en Houellecbecqs cultuurkritiek is op dit punt snel gelegd. Moritz beschouwt kunst als de geurende bloem die ontspruit uit het smerige puin dat de mens achterlaat. Zo zou je Houellebecqs romans ook kunnen zien: als de bloemen die opkomen uit de schrale grond van het materialisme.
| |
| |
Houellebecqs romankunst is in zekere zin een negatief van het romantische kunstideaal: zij probeert de disharmonie niet op te heffen door middel van harmonieuze kunst, maar spreidt daarentegen de maatschappelijke disharmonie onverbloemd tentoon, weliswaar op esthetisch behaaglijke wijze. Dit is ook in de volgende passage uit De kaart en het gebied (2011) duidelijk terug te zien.
Wanneer het hoofdpersonage Jed de kliniek wil bezoeken waar zijn vader een paar dagen eerder euthanasie heeft laten plegen, wordt hij per abuis bij het bordeel Babylon fkk Relax-Oase afgezet, dat zich in dezelfde straat bevindt. Jed vraagt zich vervolgens af welke onderneming beter bezocht wordt: het bordeel of de kliniek. De laatste is gevestigd in ‘een witbetonnen, onberispelijk banale flat, door en door Le Corbusier in zijn ornamentele kaalheid en zijn paal- en balstructuur’, waarmee de verteller openlijk de aanval op de moderne architectuur en een van haar pioniers opent. Terwijl Jed voor de deur wacht tot hij wordt binnengelaten, worden er op dat moment twee doodskisten naar buiten gedragen. ‘Om hun taak te vergemakkelijken hadden ze de veer van de deur vastgezet. Het bewijs was geleverd: aan zo'n bruisende activiteit kon de Babylon fkk Relax-Oase niet tippen’, stelt de verteller vast, waarna Jed concludeert dat ‘de handelswaarde van lijden en dood groter [was] geworden dan die van genot en seks.’ De veer van de deur van een euthanasiekliniek: het symbool voor een samenleving waarin de vraag naar de dood groter is dan naar lichamelijk genot. Een treffend voorbeeld van hoe Houellebecq in staat is een grimmige realiteit poëtisch te verbeelden.
| |
Toekomst van de mens
Ook in Onderworpen (2015) is de sublieme spanning tussen vorm en inhoud voelbaar. In het verhaal, dat zich afspeelt in Frankrijk aan het begin van het volgende decennium, wordt Mohammed Ben Abbes, de leider van de Moslimbroederschap, na een roerige presidentsverkiezing tot president verkozen. Zijn ideologische programma verschilt fundamenteel van die van de traditionele politieke partijen. Zo speelt voor Abbes, die is verzekerd van de financiële steun van de steenrijke islamitische oliestaten, de economie geen rol van betekenis. Educatie is zijn belangrijkste speerpunt en het middel waarmee hij de heersende materialistische filosofie kan vervangen door de traditionele normen en waarden van de islam.
Het hoofdpersonage François, docent aan de universiteit Paris iii - Sorbonne Nouvelle te Parijs, ervaart aan den lijve de gevolgen van de politieke verschuiving. Wanneer zijn universiteit onder het toezicht van de islamitische regering komt te staan, moet hij de keuze maken of hij zich tot de islam bekeert of zijn baan opgeeft. Net als Michel aan het slot van Platform, verkeert ook François in een staat
| |
| |
van complete onverschilligheid ten opzichte van zowel het leven als de dood. Romantische liefde lijkt voor hem een betekenisvolle uitweg te kunnen bieden, maar valt in de materialistische en individualistische samenleving voor hem niet in vruchtbare aarde. Het alternatief dat de islamitische regering biedt, is voor hem daarom zeker niet onaantrekkelijk: het betekent een herinvoering van het patriarchaat, de benoeming van de familie als belangrijkste maatschappelijke entiteit en religie als een overkoepelende betekenisgever.
Een samenleving gestoeld op traditionele normen en waarden en de religieuze belofte van verlossing; zo zou de islamitische werkelijkheid er voor François uit kunnen komen te zien. Het enige wat hem scheidt van deze ogenschijnlijke harmonie tussen het aardse en het bovennatuurlijke, is zijn bekering tot islam. Juist in deze onderwerping komt het paradoxale karakter van de islamitische harmonie aan het licht. Pas wanneer François zijn intellectuele vrijheid opoffert en onderwerpt aan de religieuze wetten van de Koran, kan hij een harmonieus islamitisch leven leiden. De pijn die door het aan banden leggen van de verstandelijke vermogens wordt veroorzaakt, wordt ironisch genoeg verlicht door de belofte van een riant salaris en het polygame huwelijk. François staat voor de keuze: vasthouden aan zijn westerse gedachtegoed of kiezen voor de gearrangeerde liefde, het geld en de religieuze verlossing die hem na zijn bekering in het vooruitzicht worden gesteld.
Het toekomstbeeld dat Houellebecq in Onderworpen schetst, kan gelezen worden als een kritische beschouwing van het huidige materialisme. Hoewel François naar materialistische maatstaven als maatschappelijk succesvol bestempeld kan worden, lijdt hij toch onder het complete gebrek aan betekenis in zijn leven. Daarin verschilt hij niet van Houellebecqs andere personages zoals Michel en Jed; bij allen lijkt alleen romantische liefde hun behoefte aan het hogere te bevredigen. Deze bevrediging is alleen altijd van tijdelijke aard. Uiteindelijk blijven zowel de personages als de lezers aan het einde van het boek ontredderd achter.
‘Hoewel ik pijnlijk helder de noodzaak van een religieuze dimensie besef, ben ik zelf door en door areligieus. Het probleem is dat geen enkele van de bestaande religies verenigbaar is met de algemene stand van de kennis’, vertelt Houellebecq in een geprek met Valère Staraselski dat is opgenomen in de bundel De Koude Revolutie uit 2004. Dit gebrek aan spirituele bevrediging in een maatschappij die onvermijdelijk wordt geregeerd door materialisme en individualisme, maakt de schrijver op bittere wijze voor zijn lezers voelbaar. Zodoende dwingt hij ze ertoe zichzelf de vraag te stellen wat het betekent om een mens te zijn. De belofte van een meer harmonieuzer bestaan die dit moment van bezinning onherroepelijk in zich draagt, maakt Houellebecqs romankunst uitgesproken modern en onmiskenbaar aan de Romantiek verwant.
| |
| |
| |
Geraadpleegde literatuur
Hardenberg, Friedrich von. ‘Wenn nicht mehr Zahlen’. Vert. Lectorium Rosicurcianum. 2006. |
Heumakers, Arnold. De esthetische revolutie. Boom, Amsterdam 2015. |
Houellebecq, Michel. Platform. Midden in de wereld. Vert. Martin de Haan. De Arbeiderspers, Amsterdam 2002. |
Houellebecq, Michel. De kaart en het gebied. Vert. Martin de Haan. De Arbeiderspers, Amsterdam 2011. |
Houellebecq, Michel. De koude revolutie. Confrontaties en bespiegelingen. Vert. Martin de Haan. De Arbeiderspers, Amsterdam 2004. |
Houellebecq, Michel. Unterwerfung. Vert. Norma Cassau, Bern Wilczek. DuMont Buchverlag, Köln 2015. |
Leezenberg, Michiel, Gerard de Vries. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen. aup, Amsterdam 2001. |
Moritz, Karl Philipp. ‘Die Unschuldswelt’. Uit: Fragmente aus dem Tagebuch eines Geistersehers: von dem Verfasser Anton Reisers. Berlijn 1787. |
Paris Review, the. ‘Michel Houellebecq, The Art of Fiction’. 2013. |
Schiller, Friedrich. Über die ästhetische Erziehung des Menschen, in einer Reihe von Briefen. Reclam, Stuttgart 2000. |
Schiller, Friedrich. ‘Die Götter Griechenlandes’. 1879. |
|
|