Gert van de Wege
Genezing van de ziel
Inleiding op gebedsfragmenten van Blaise Pascal
‘Que Dieu ne m'abandonne jamais’, waren de laatste woorden van Blaise Pascal toen hij op 19 augustus 1662 overleed. Zijn leven had in het teken gestaan van een haast beangstigende genialiteit én van een beroerde gezondheid; sinds zijn achttiende had hij geen dag zonder pijn geleefd. Ziekte zag hij als een manier waarop God hem tot bekering riep.
Je zou kunnen zeggen dat Pascal (geboren in 1623) drie keer bekeerd is. De eerste bekering vond plaats rond 1646, toen zijn vader na een val op het ijs onder behandeling kwam van twee artsen die het jansenisme waren toegedaan - een stroming in de rooms-katholieke kerk die teruggreep op Augustinus. Onder invloed van de dokters werd Blaise, die inmiddels bekendstond als wetenschappelijk genie, een serieuze christen.
De tweede bekering kennen we mede door het Mémorial, een tekstje dat na Pascals dood in de voering van zijn jas gevonden werd en dat getuigt van een bijzondere religieuze ervaring uit het jaar 1654:
Vuur
God van Abraham, God van Isaäk, God van Jakob,
niet van de filosofen en de geleerden.
Zekerheid, zekerheid, besef, vreugde, vrede.
De laatste jaren van zijn leven was Pascal ernstig ziek en in 1661 besloot hij zijn tijd alleen nog maar te besteden aan bijbellezing, gebed en liefdadigheid. Pascal-biograaf Jean Mesnard spreekt ook hier over een ‘bekering’: de derde dus. In deze tijd, vermoedelijk in 1660, schreef Pascal het Gebed van een zieke, dat nu voor het eerst sinds 1946 weer in het Nederlands is vertaald.
Pascal noemde zijn tekst een ‘gebed om van God het juiste gebruik van ziekten te vragen’ (prière pour demander à Dieu le bon usage des maladies). De inhoud van de tekst maakt duidelijk wat hij onder juist gebruik verstaat: bekering tot God. Volgens het jansenisme was bekering een levenslange vereiste - dus ook voor Pascal, die