| |
| |
| |
Megan Milota
Goede genade!
De religieuze romans van Marilynne Robinson
In oktober 2014 werden de finalisten voor de jaarlijkse Amerikaanse National Book Award bekendgemaakt. Op de shortlist stond Marilynne Robinson met haar net verschenen vierde roman, Lila (vertaald door Janine van der Kooij in 2015). Hoewel de eer deze keer naar auteur Phil Kay ging, was het niet voor het eerst dat Robinsons werk op het punt stond om grote aandacht te krijgen. In 2008 dong ze mee voor dezelfde prijs met haar roman Home (vertaald door Ronald Vlek als Thuis in 2009); in 1980 was haar debuut Housekeeping (vertaald door Wim Dielemans als Een huishouden in 1982) een finalist voor de Pulitzerprijs en in 2004 heeft ze die ook gewonnen voor Gilead (vertaald door Henk Schreuder in 2005). Al haar romans worden meteen als meesterwerken beschouwd en in academische en literaire kringen wordt lyrisch over haar gesproken. Vanwaar al deze lof? Er is met haar werk iets bijzonders aan de hand. Ten eerste heeft ze een heel eigen schrijfstijl ontwikkeld. In al haar romans, maar ook in haar non-fictie, hanteert Robinson een bijzonder rijke woordenschat. Haar zinnen zijn elegant en bedachtzaam. Steeds weer is ze in staat de meest eenvoudige beschrijvingen om te toveren in magische, vaak ontroerende beeldspraak. Neem bijvoorbeeld de manier waarop ze de angsten van een moeder tijdens haar bevalling beschrijft in Lila: ‘Angst en troost konden hetzelfde zijn. Gek, als ze erbij stilstond. De wind, die altijd wel ergens met de bladeren en het licht van het kampvuur aan het rotzooien was.’ Zoals Robinson zelf toegaf in een interview, is een van haar doelen de taal buigzaam te maken, om metaforen ‘open te breken’. Zo wil ze uitkomen bij iets wat meer omvattend is.
Wat Robinsons werk verder fascinerend maakt, is dat zij in haar boeken keer op keer terugkeert naar dezelfde fictieve gemeenschap - Gilead, Iowa - in de midwest van de Verenigde Staten. Haar laatste drie romans beschrijven min of meer dezelfde periode in deze gemeenschap vanuit verschillende perspectieven. In Gilead, Thuis en Lila leren we de geschiedenis van het dorp kennen, meer bepaald de belangrijke rol die het speelde in de aanloop tot de burgeroorlog. Gilead zoals we het te zien krijgen in 1956, het jaar waarin de romans zich afspelen, is helemaal anders. Het lijkt wel ‘de bodem van de hel’, intriest en desolaat. Deze plek, waar vroeger zwarte en blanke burgers samen vochten voor gelijke mensenrechten,
| |
| |
speelt geen enkele rol in de beginnende Civil Rights Movement, die slechts voorkomt in de marges van het verhaal. Als Jack Boughton, een van de hoofdpersonen, terugkeert naar zijn geboortedorp Gilead om te zien of hij daar een leven kan opbouwen met zijn zwarte partner en hun kind, ziet hij al snel dat er geen plek is voor hen. Zo kan deze kleine dorpsgeschiedenis gezien worden als een historische snapshot van het Amerikaanse leven kort na de Tweede Wereldoorlog. Er gebeurt niet zo veel, maar dat is zo met de meeste mensen; kleine details, familieverhalen, dagelijkse rituelen maken het geheel net herkenbaar.
Het derde en misschien wel belangrijkste aspect dat Robinsons werk karakteriseert is de religieuze inhoud. Want Marilynne Robinson is een uitgesproken calvinist. In een hele serie essays, in interviews en in haar fictie, doet zij er alles aan om duidelijk te maken dat een protestant nog geen puritein hoeft te zijn. Haar oeuvre biedt zelfs een genuanceerd en scherpzinnig theologisch inzicht in het christelijke geloof, zonder daarbij dogmatisch of fanatisch te worden. En hoewel ik niemand zou aanraden de lectuur van Robinson te beginnen met haar essays over Calvijn, blijven deze opstellen op zijn minst amusant in hun verwoede poging Calvijn en zijn leer in een meer gevleid, positief licht te stellen. Calvijn schreef weliswaar het meest invloedrijke stuk gereformeerde theologie - de Institutio Religionis Christianae - maar daarnaast was hij, zo benadrukt Robinson, een doorsnee kerel, ‘die mensen huwde, begroef en doopte net als iedere andere dominee.’ Robinson stelt verder dat Calvijns slechte reputatie onverdiend is. Inderdaad heeft hij Michael Servetus ter dood veroordeeld (die had het bestaan van de triniteit ontkend) maar, zo zegt zij, dit was iets eenmaligs in zijn leven, en eigenlijk amper het vermelden waard in een tijd waarin inquisiteurs nog veel brutalere straffen uitdeelden.
De zogenaamde vijf punten van de calvinistische leer, een aantal theologische richtlijnen over de status van de mensenziel ten overstaan van god, worden onder de kundige hand van Robinson niets meer dan synoniemen voor - of een voorspel van - de genade, een onverwachte en geheel onverdiende zegening door God. Volkomen verdorvenheid? Volgens Robinson betekent dit gewoon dat alle spelers op het veld gelijk zijn, en verder: ‘Het geloof dat wij allemaal zondaars zijn, geeft ons een gegronde reden om elkaar en onszelf te vergeven, en is vriendelijker dan eender welke verwachting dat wij heiligen zouden kunnen zijn.’ Robinson gaat in haar essays zelfs zo ver de liefde en het wonderbaarlijke in Calvijns theologie te benadrukken: als wij mensen de wil van God toch niet kunnen doorgronden, kunnen we, in plaats van te tobben over de toestand van onze ziel, beter onze tijd spenderen aan het bewonderen van de schoonheid van de wereld, en al die kleine momenten van genade erin.
| |
| |
Net als haar essays, brengt haar fictie de gedachte naar voren dat er veel subtiele tekenen van genade zijn, die in al hun vluchtigheid kleine, maar niettemin betekenisvolle ogenblikken van vrede en troost bieden, ‘zelfs wanneer dit geen pijn verzacht, kwetsuren niet oplapt.’ Met haar drieluik - Gilead, Thuis en Lila - biedt Robinson zo een gediversifieerde blik op genade, die het thema van verschillende kanten telkens weer opnieuw belicht. De brief in Gilead van de bijna stervende, 76-jarige predikant John Ames aan zijn jonge zoon, is tegelijk een lange bezinning op de vele gedaanten van de genade. Ames kan zich verlost voelen tijdens nachtelijke wandelingen door het kleine dorpje Gilead, terwijl hij bidt voor al de slapende mensen in die stille huizen. Deze eerbied kan hem zelfs overvallen wanneer hij baseball kijkt met zijn zoon Robbie en koude casserole eet, gemaakt door zijn parochianen. Door de wijze, soms grappige en altijd erudiete stem van Ames kunnen wij als lezers ook de genade in zijn leven erkennen, en daardoor misschien ook de schoonheid van onze eigen dagelijkse levens zien.
Maar Gilead is niet alleen een boek over geloof en schoonheid. De auteur wil altijd ook de donkere, wilde, zelfs boze kant van de mens beschrijven en blootstellen. De kalme toon van Ames raakt verstoord wanneer zijn eigenzinnige petekind Jack Boughton thuiskomt. Diens onbeholpen pogingen zich te verzoenen met Ames en zijn eigen vader, veranderen de vrome, nostalgische toon van Ames' brief. Jack is de zoon van Robert Boughton, de beste vriend van Ames en ook predikant. We leren dat twintig jaar lang niemand iets van of over Jack vernomen heeft. Robinson portretteert Jack als de verloren zoon, die een teleurstellend leven geleid heeft; een alcoholicus die niet kan samenleven met zijn zwarte vriendin en hun zoon, omwille van de rassenwetten die destijds nog op veel plekken in de vs van kracht waren. Ames wordt verondersteld de vergevende vader te zijn, zoals we die uit de bijbelse parabel kennen. Maar zijn brief onthult dat hij niet kan vergeven en vergeten. Hij koestert wrok jegens Jack voor zijn misstappen. Jack liet als jonge man een onwettig verwekt kind in de steek. Pas aan het eind van Gilead leert Ames meer over de familiesituatie van Jack en over de aaneenschakeling van pech en ongeluk in zijn leven.
In Thuis verschaft Robinson ons meer informatie over het verleden van Jack: een verteller die anoniem blijft, beschrijft min of meer dezelfde serie van gebeurtenissen als die in Gilead. In Thuis is er wel iemand die begrip en empathie kan opbrengen voor Jack: zijn zuster Glory, net als hij teruggekeerd naar Gilead na een mislukte liefdesverhouding.
| |
| |
John Ames is in staat om eloquent zijn visie op genade en vergeving uit te drukken, maar zowel Gilead als Thuis tonen aan hoe moeilijk het is die ook in de praktijk te brengen. Ames schrijft: ‘[...] wil ik er toch nogmaals op wijzen dat ouders in de bijbel voortdurend het voorbeeld geven dat zij hun kinderen eren.’ Maar hij is niet in staat zijn petekind te waarderen, en hoewel hij zijn zoon schrijft: [...] laat ik allereerst zeggen dat Gods genade toereikend is voor elke overtreding en dat oordelen verkeerd is en de bron en de kern van veel vergissingen en hardvochtigheid’, leest Gilead toch als een lange afwijzing van Jack Boughton. Pas aan het eind van Gilead vindt Ames de moed om Jack te vergeven en te zegenen. Jacks vader, Robert Boughton, is hiertoe niet in staat, en Thuis eindigt met de verwerping van zijn zoon met de woorden ‘ik ben het zat’. Noch in Gilead, noch in Thuis lezen we hoe het Jack uiteindelijk vergaat. De terughoudendheid van Robinson om alle losse draden in het verhaal samen te knopen, onderscheidt beide romans van de stapel sentimenteel religieuze fictie.
De thema's van twijfel, onzekerheid en dakloosheid komen niet alleen in deze twee romans van Robinson voor. In haar debuut, Een huishouden, hervertelt Robinson het verhaal van de oudtestamentische Ruth, terwijl ze tegelijk een lange bezinning brengt op wat het betekent een huishouden te onderhouden, een familie te zijn, en thuis te zijn in de wereld. De verteller, Ruth, en haar zuster Lucille worden toevertrouwd aan de zorgen van hun tante Sylvia na de zelfmoord van hun moeder. Sylvia is een zwerfster. Zij zou liever op een goederentrein door het land rijden dan zich bezighouden met koken, schoonmaken, of erop toezien dat de meisjes netjes aangekleed zijn. Lucille, vol afschuw over de toestand van het huis, trekt in bij haar. Zij geeft naai- en kookles, en is dus diametraal tegenovergesteld aan Sylvia. Een huishouden beschrijft de kleine, maar beslissende stappen die Ruth en haar tante nemen, weg van Lucille, weg van het familiehuis, weg van de kleine dorpsgemeenschap, om een leven als vagebond te beginnen. Robinson noemde de roman haar Moby Jane en Een huishouden is geprezen als een feministische roman. Maar net als Gilead en Thuis heeft Een huishouden een open einde, dat in al zijn geheimzinnigheid zulke vlakke categoriseringen tenietdoet. Ruth en Sylvia lopen weg nadat ze het familiehuis in brand hebben gezet, maar wat we horen over hun leven als zwervers, is opwekkend noch voorbeeldig. Ze worden gedwongen voortdurend verder te trekken omdat ze nergens meer bij passen, in de wetenschap dat Lucille ‘niet kijkt, niet luistert, niet wacht, niet hoopt’ op hun terugkeer.
Deze aandacht voor en articulering van droefheid, is een andere rode draad die door de romans van Robinson loopt. In Gilead begint Ames het verdriet van Jack pas te zien door zijn vrouw Lila. Als de twee predikanten een gespannen gesprek
| |
| |
over predestinatie voeren met de verloren zoon, onderbreekt zij het gesprek met de woorden: ‘Een mens kan veranderen. Alles kan veranderen.’ Ames gaat ervan uit dat Lila alludeert op haar eigen grijze verleden, en haar recente bekering tot het christendom, tot een vast, geregeld leven. Door Lila - die door Ames geïdealiseerd wordt als een smartvolle Maria-figuur, tot en met blauwe jurk en zachte glimlach - kan Ames eindelijk leren Jack te vergeven, met het oog op zijn ‘vreemde lijden’.
In Robinsons jongste roman Lila leren we dat Ames' beschrijving van zijn jonge vrouw in Gilead opgepoetst is, verzacht, misschien met het oog op de persoon tot wie hij zich schrijvend richt, zijn zoon Robert. Wat we te weten komen in het laatste deel van Robinsons drieluik over Gilead, is dat Lila noch onschuldig is, noch bijzonder gedomesticeerd, en dat zij niet overtuigd is van het christendom dat haar echtgenoot zo trouw gelooft en belijdt. Lila heeft in een bordeel gewerkt, heeft rondgetrokken door de midwest, rolde van de ene tijdelijke baan in de andere, en is grootgebracht door Dot, een vrouw die haar als klein meisje gestolen heeft (met goede reden: Lila was vuil, zat onder de luizen en werd genegeerd in het huis waar ze woonde). We lezen dat Dot er niet voor terugschrok om anderen, als het moest, met een zakmes ernstig te verwonden.
Tot aan de geboorte van hun zoon Robert overweegt Lila van Gilead en Ames weg te vluchten, en haar leven als vagebond weer op te pakken. Het interessantst aan de roman, afgezien van het terugkerende thema van het zwerversleven en de bespiegelingen over eenzaamheid, is dat Robinson nogmaals het vraagstuk van predestinatie en verdorvenheid exploreert, nu vanuit het perspectief van Lila, een twijfelend personage zonder enige vorming. Lila kan bijvoorbeeld niet geloven dat Dot verdoemd zou zijn, enkel en alleen omdat ze niet naar de kerk ging. Ze wil er niet aan dat de vrouw die haar in een daad van liefde uit een verschrikkelijk huis redde en daarbij in een handgemeen een man om het leven bracht, vervloekt zou zijn. En hoewel Lila zichzelf oplegt te leren schrijven en thuis te blijven, is zij net zomin thuis in de wereld als Sylvia, Ruth en Jack, en zal zij het ook nooit zijn. Dat is wat haar gedachten zo intrigerend maakt en wat van Lila zo'n aangrijpend boek maakt, welk religieus standpunt de lezer ook heeft. Net als Een huishouden, Gilead en Thuis heeft Lila geen happy end, en laat het ons met meer vragen dan antwoorden achter. Maar, zoals Robert Boughton zegt in Gilead tijdens een vurige discussie over predestinatie, ‘Een conclusie zit er gewoon niet in bij dit onderwerp.’
|
|