dezelfde gedachte: o, maak er snel een eind aan, schiet nou toch op, stop dat afgrijselijke geluid!
Plotseling nam de directeur een besluit. Hij wierp het hoofd in de nek en gebaarde energiek met zijn stok. ‘Chalo!’ brulde hij bijna.
Er klonk een ratelend geluid, toen viel er een doodse stilte. De gevangene was verdwenen, en het touw draaide om zijn as. Ik liet de hond los en hij holde meteen naar de achterkant van het schavot; maar daar aangekomen stond hij plotseling stil, blafte, en droop af naar een hoek van de binnenplaats, waar hij ons van tussen het onkruid angstig in de gaten hield. Wij liepen om de galg heen om het lichaam van de gevangene te inspecteren. Hij bungelde met zijn tenen recht naar beneden en draaide langzaam rond, morsdood.
De directeur porde met zijn stok in het naakte lichaam; het begon licht te slingeren. ‘Ziet er goed uit,’ zei de directeur. Hij liep achteruit onder de galg vandaan en slaakte een diepe zucht. De sombere uitdrukking was opeens van zijn gezicht verdwenen. Hij keek op zijn horloge. ‘Acht minuten over acht. Nou, dat was het dan voor vanmorgen, godzijdank.’
De bewakers klapten hun bajonetten in en marcheerden weg. De hond, tot bedaren gekomen en zich bewust van zijn wangedrag, glipte achter hen aan. We verlieten het galgenveldje en liepen langs de dodencellen met de wachtende gedetineerden de centrale binnenplaats van de gevangenis op. Onder het toeziend oog van bewakers met bamboe wapenstokken kregen de gevangenen ondertussen hun ontbijt.
Ze zaten gehurkt in lange rijen, elk met een tinnen pannetje, terwijl twee bewakers rondliepen met grote emmers en rijst uitdeelden. Na de executie leek het een nogal opgewekt en huiselijk tafereel. Nu het karwei achter de rug was, waren we enorm opgelucht. Je kreeg zin om uit volle borst te gaan zingen, ongemanierd te giechelen of te gaan rennen. Opeens begon iedereen vrolijk door elkaar heen te praten.
De Indo-Europese jongen die naast me liep, knikte met een veelbetekenende glimlach in de richting waar we vandaan kwamen: ‘Weet u, meneer, toen onze vriend...’ (hij bedoelde de dode man), ‘toen die hoorde dat zijn hoger beroep was afgewezen, pieste hij op de vloer van zijn cel. Van angst. - Neemt u toch een sigaret van mij, meneer. Vindt u mijn zilveren sigarettenkoker niet mooi? Gekocht bij een straatventer, voor twee en een halve roepie. Echt sjiek Europees.’
Verschillende mensen begonnen te lachen, niemand wist precies waarom.
Francis liep honderduit te praten tegen de directeur: ‘Nou, meneer, alles is naar grote tevredenheid verlopen. Het was allemaal - floep! - in een oogwenk bekeken. So gaat het niet altijd - ooh, nee! Ik heb gevallen gehad dat de dokter onder de galg moest gaan staan en aan de gevangene s'n benen trekken om 'm te helpen doodgaan. Niet so plesierig, hoor!’