Liter. Jaargang 18
(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
len, raakte ik gefascineerd door schrijvers die een omvangrijk oeuvre bij elkaar bleken te hebben geschreven, maar toch altijd in de marge van de ‘officiële’ literatuur waren blijven steken. Het fascineerde me: niet echt doorbreken, en toch maar doorgaan, boek na boek. Blijven schrijven, omdat je niet anders wilt, of misschien ook: niet anders kunt? Rico Bulthuis was zo iemand, en Ab Visser, en ook Jan H. Eekhout was zo iemand. Van hem kwam je op elke rommelmarkt wel zijn Pastoor Poncke tegen, of Warden, een koning. Eekhout was voor mij extra interessant, omdat hij vóór de oorlog behoord had tot de groep van de ‘Jong-Protestanten’, in de oorlog ‘fout’ was geweest, na de oorlog zwaar gestraft was met een publicatieverbod van tien jaar, en daarna nog talloze boeken had gepubliceerd in diverse genres (detective, streekroman-achtige boeken, gedichten). Zijn totale werk bleek uit meer dan zestig titels te bestaan. Eekhout riep bij mij een beeld op van een per saldo wat sneue schrijver, een beetje wereldvreemd, idealistisch en naïef, maar ook ijverig en productief, hunkerend naar erkenning en succes, maar als gevolg van het uitblijven daarvan behept met een groeiend gevoel van miskendheid en verongelijktheid. Rond de tijd dat ik in Bloknoot de briefwisseling tussen Gerrit Kamphuis en Jan H. Eekhout publiceerde over de juiste politieke houding aan het begin van de oorlog, verdiepte ik mij nader in Eekhouts leven. Ik ontdekte dat hij na de oorlog contact kreeg met andere foute schrijvers en dat ze elkaar versterkten in een gevoel van verongelijktheid en verontwaardiging over de behandeling die hen na de oorlog ten deel viel. Ik ontdekte ook persoonlijke zaken: dat hij vijf huwelijken achter de rug had toen hij stierf in 1978. Ik kwam in contact met zijn weduwe, die eerst enigszins op haar hoede was, en vertelde dat ze aanvankelijk niets had geweten van Eekhouts foute oorlogsverleden en van diens eerdere huwelijken. Ze maakte mijn beeld van Eekhout, die ook nog geschilderd bleek te hebben en die schilderijen ondertekende met ‘Nemo’ (= niemand) alleen maar intrigerender. Daarom was ik verrast toen ik hoorde dat Lo van Driel, Zeeuws schrijver en biograaf van Van Dale, een boek voorbereidde over Jan Eekhout. Dat boek is nu verschenen - tot mijn vreugde! Het is een zeer leesbaar, ronduit spannend boek, dat ik met rode oortjes heb gelezen. Eén tip: begin met het nawoord. Het boek is een soort middenweg tussen ‘biografische schets’ en ‘biografie’. Vanwege Eekhouts geringe literaire waarde heeft Van Driel zijn boek binnen proporties gehouden, en zich in diverse opzichten beperkt: wat betreft de bespreking van Eekhouts werk, citaten uit brieven, fotomateriaal - het boek ontbeert zelfs een titellijst van Eekhouts werken. Van mij had het boek wel twee keer zo dik mogen zijn! Maar ik heb veel bewondering voor de grote hoeveelheid feiten die Van Driel boven water heeft gekregen. Daar ligt een enorme inspanning aan onderzoek op diverse terreinen en gespeur in vele archieven aan ten grondslag. Intussen is Van Driel altijd zorgvuldig in zijn formuleringen en conclusies, ook waar soms slechts vermoedens geuit kunnen worden vanwege het ontbreken van harde gegevens. Eekhout groeit op in Zeeuws-Vlaanderen. Als hij 13 is, overlijdt zijn vader. Zijn moeder runt een kruidenierswinkel. Eekhout ontdekt de literatuur en gaat gedichten schrijven en journalistieke stukjes. Hij probeert in Den Haag een bestaan als journalist op te bouwen, maar dat lukt niet en hij keert weer terug naar Sluis. P.J. Meertens zoekt hem daar op, Eekhout is dan al 28. Deze | |
[pagina 73]
| |
schrijft na het bezoek: ‘Hoe gaarne wilde ik, dat ik uit Sluis weg kon en omgaan met menschen als U! Doch ik vrees dat daarvan wel nooit iets komen zal. Denkt U eens aan: 28 jaar. Als je 28 bent wil niemand je meer hebben. Ons huishouden dook sinds een week weer dieper de put in. Thans ligt mijne moeder ernstig aangetast (nierziekte) te bed en ik speel volledig de kruidenier. God weet, wat er in de toekomst van ons gaat terechtkomen.’ Zijn vriend Leo van Breen typeerde hem als een dromer, die zich afwendde van de maatschappij, en schreef aan Meertens: ‘Het ontbreekt hem aan innerlike zelfstandigheid, en hij is voor elke invloed toegankelik.’ Meertens typeerde hem als ‘een zwakke, stuurloze jongen’. Eekhout typeerde zichzelf later als ‘iemand, die nooit recht heeft geweten hoe men dat doen moet: leven. Ik was een dichter, een dromer’. Toch bouwde Eekhout wel een bestaan op als schrijver; behalve gedichten schreef hij literaire romans die tegen de streekroman aanleunden, en hij kon daar gaandeweg goed van leven. Hij vond enige aansluiting bij - maar bleef ook een vreemde eend in de bijt van - de Jong-Protestanten rond Opwaartsche Wegen, maar de erkenning waarnaar hij zo hunkerde van seculier-literaire zijde bleef uit. Zijn poëzie werd bekritiseerd als te weinig oorspronkelijk, het poëtische en gestileerde Zeeuws-Vlaams in zijn romans (geïnspireerd door Stijn Streuvels en Felix Timmermans) werd als gekunsteld ervaren, zijn thematiek als ouderwets. Men miste ook de eigenheid in zijn werk: Eekhout leek altijd beïnvloed te zijn door literair werk van anderen - hierop duidt de titel Een plooibaar talent, die Lo van Driel aan zijn boek gaf. Dat dit boek zo goed leesbaar is, is natuurlijk ook te danken aan ‘de kwestie Eekhout’. Daarbij denk ik niet in de eerste plaats aan de affaire rond Eekhouts roman Pastoor Poncke uit 1941, waarbij Eekhout van plagiaat werd beticht, maar aan het feit dat hij in de oorlog de kant van de nsb en het nationaal-socialisme koos. Hij publiceerde tijdens de oorlog lustig voort en nam in 1941 de Meesterprijs van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten in ontvangst. Daardoor is Eekhout de geschiedenis ingegaan als ‘foute schrijver’, als literair collaborateur van de hoogste graad. Na de oorlog was hij fysiek en geestelijk een gebroken man, die in 1954 met zijn roman Vlucht naar de vijand rekenschap aflegde van zijn keuzes en belevenissen tijdens en na de oorlog, maar die nauwelijks meer in zijn onderhoud kon voorzien en als schrijver alleen nog een moeizaam bestaan in de marge van de literatuur kon vinden. Ook in ‘de liefde’ kende hij enkele diepe dalen. Zijn huwelijk vanaf 1931 met de Groningse dichteres Elisabeth Reitsma, waarvoor hij naar Groningen verhuisde, waar het echtpaar bij haar moeder inwoonde, lijkt nooit ‘geconsumeerd’ te zijn, naar de wens van Reitsma. Gezien de nadrukkelijke thematiek van de onvruchtbaarheid in Eekhouts vooroorlogse romans zou hij ook dat als een drama ervaren kunnen hebben. Hij zat bovendien enorm onder de plak bij zijn vrouw en schoonmoeder. Tijdens de oorlog kreeg hij een relatie met huishoudster Alie, scheidde van Reitsma en ging met Alie in Leeuwarden wonen. Toen Eekhout na de oorlog gevangen zat in diverse interneringskampen en steeds zieker werd, was zij zijn steun en toeverlaat. Na de oorlog woonden ze in Bolsward, in 1955 keerde Eekhout met haar terug naar Zeeland en woonden ze in Sint Anna ter Muiden, waar Alie overleed in februari 1957. Eekhout kreeg contact met een ‘jeugdliefde’, trouwde met haar in september 1957, maar ze bleek - volgens Eekhout | |
[pagina 74]
| |
een ‘hysterica’ te zijn en ze scheidden al driekwart jaar later. Daarna had hij een relatie met een vrouw die ook een ‘fout’ oorlogsverleden had, vervolgens met een of twee andere vrouwen, tot hij in 1961 voor de vierde maal in het huwelijk trad. Deze echtgenote overleed in 1974, waarna Eekhout in 1977 nog trouwde met een dan veertigjarige vrouw, die in 1978 zijn weduwe werd. Hoe kleurrijk dat ook allemaal is, het meest interessante in dit boek is uiteraard de geschiedenis van Eekhouts ‘collaboratie’. Lo van Driel is nauwgezet en genuanceerd in zijn beschrijving van de feiten en van de oorzaken waardoor het kon gebeuren dat Eekhout zich aangetrokken voelde tot de ‘nieuwe orde’. Diens gevoel van miskendheid speelde daarin een rol, en angst voor het ‘bolsjewisme’, maar ook het karakter van zijn werk, waarin het ‘volkse’, het belang van ‘bloed en bodem’, maar ook het mythische een rol speelden, en dat Eekhout herkende in nationaal-socialistisch gedachtegoed. Eekhouts ‘spijt’ achteraf is een interessant punt. Telkens sprak hij zelf over ‘verkeerd gericht idealisme’. Lo van Driel is enerzijds terecht kritisch over de mate van zelfinzicht die Eekhout na de oorlog tentoonspreidde ten aanzien van zijn houding, maar anderzijds ook terughoudend in een gemakkelijke veroordeling achteraf. Niettemin is het wat mij betreft interessant en verdere geschiedschrijving waard hoe niet alleen Eekhout, maar ook andere foute auteurs na de oorlog soms met wrok terugkeken op de manier waarop zij werden gestraft. In dit verband verdient ook ‘mecenas’ Joan Th. Stakenburg en de kring schrijvers rond hem nader onderzoek, en zou ik zeker ook meer willen lezen over andere Zeeuwse auteurs, zoals Martien Beversluis en Willem Enzinck. Het zou mooi zijn als Lo van Driel daar eens licht over zou laten schijnen.
Lo van Driel, Jan H. Eekhout. Een plooibaar talent. Uitg. Durenkamp, Aardenburg 2015, 352 blz., met illustraties/foto's, €22,95.
Dirk Zwart |
|