Liter. Jaargang 18
(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Benno Barnard
| |
's AvondsDie schat van een Daniel Lawless, de hoofdredacteur, is verrukt van dit staaltje van verwaand exhibitonisme. | |
Begin aprilSterke nieuwe bundel van Luuk Gruwez, De eindelozen. Het gedicht ‘De eindeloze’ begint aldus: Stel je hier een geliefde en ginds een slagveld voor. Het gaat naar middernacht en de kanonnen zwijgen. Terwijl dat lief maar hijgen blijft in het holst van haar bed. En het is, bijvoorbeeld, negentienveertien. | |
[pagina 49]
| |
Leest u het zelf maar. Jezus. Maar ik mag niet vloeken van mijn dooie moeder. | |
Twee dagen laterPresentatie van Wiel Kusters' bundel Hohner in boekhandel De Tribune te Maastricht. Christopher vergezelt me en steekt zijn zestienjarige neus in boeken over geschiedenis en politiek. Een biografie van vader Bush interesseert hem - die godvruchtige Potus was al afgegaan toen mijn zoon geboren werd. Nu bladert hij in Churchill... Maar dan wordt Wiel op een geestelijk schild geheven en tussen de boekenmuren rondgedragen. Hij laat zich weer naar terra firma zakken en leest voor: Wij zaten rond jouw kist, gelaten maar zonder
gezicht, verzonken in ieder
gedicht dat van jou gelezen werd.
De eerste strofe van ‘Uitvaart van Gerrit Kouwenaar’. En een ondraaglijke gedachte stort zich op me: ieder gedicht dat door iemand anders dan zijn maker wordt gelezen is een postuum gedicht. Christopher zit naast me en kijkt neutraal voor zich uit. Hij vindt gedichten ‘wel mooi’; hij moet er op zijn Frans-Engelse internationale school heel wat lezen: Baudelaire is saaie onzin, Shakespeare is lekker citeerbaar, vooral over politiek. Poëzie ontroert hem niet: hij is net als Joy niet echt ontvankelijk voor die mysteriecultus. (In Chartwell, het huis van Churchill, keek hij samen met mij naar een filmpje dat ik me nog uit januari 1965 van een flakkerende televisie herinnerde: de begrafenis van Churchill. Het liet me niet onberoerd, wat niet zo vreemd was. Maar stel u voor, ook de ogen van mijn puber glansden.) | |
Nog een dag in aprilOp de website van het steil-linkse tijdschrift mo las ik een apologie van de dichtkunst door Geert van Istendael die me wel beviel. Zoals gebruikelijk lanceerde hij een aanval op de waanwijsheid van het grove kapitalisme; zijn borstwering was de nutteloosheid der dichtkunst; hij eindigde zijn betoog met deze woorden: Wij, dichters, zijn klein grut. Wij, dichters, produceren een haast onhoorbaar gebazel. Wij zijn een frivole tegenstem. Maar zolang wij behekst worden door onze stiel, zolang wij tegen beter weten in dingen blijven schrijven als ‘je est un autre’ (Rimbaud) of dat boven de blauwe hemel een zwarte regenboog zal staan (García Lorca) of over ‘een schemer van scepters, van diademen / Van Mechelse kant en rinkelend zilver’ (Rodenko), zolang wij woorden blijven | |
[pagina 50]
| |
zeven als goud, zolang de onrust ons voortjaagt tot het gedicht de volmaakte staat van genade heeft bereikt, zolang wij met de hazen dansen onder de manestralen (Leopardi), zolang zal onze stem, hoe licht ook, voor het polyfone koor der ketters onmisbaar zijn en dat koor zélf is onmisbaar. Want wanneer zij die op de troon van de macht zitten, verkondigen dat hun afgod de enige ware is, staat of valt de beschaving met tegenspraak, met een alternatief, dit wil vandaag zeggen, met ketterij. Een Thomas Münster, die Geert. Van weinig mensen heb ik zoveel geleerd. Maar zodra de tegenspraak het voor het zeggen heeft, zoals op de website van mo, eis ik wel het recht op tegenspraak. | |
13 aprilGünter Grass dood. Als ik romans las, vond ik hem vast een groot romanschrijver. Met zijn gedicht over Israël - o, o, o, wat een slecht land is me dat, ze hebben atoomwapens en willen iedereen doodmaken - demonstreerde hij maar weer eens dat menig groot schrijver een politiek warhoofd is. | |
Eind aprilEen Frans tijdschrift vroeg aan Samuel Beckett om een antwoord op de vraag ‘Wozu Dichter in dürftiger Zeit?’ Die thematische vraag komt voort uit deze regels van Hölderlin, te vinden in ‘Brot und Wein’: [...] Indessen dünket mir öfters
Besser zu schlafen, wie so ohne Genossen zu sein,
So zu harren, und was zu tun indes und zu sagen,
Weiß ich nicht, und wozu Dichter in dürftiger Zeit?
Beckett schreef terug: ‘Cher monsieur, Wozu? Je n'en ai pas la moindre idée. Pardonnez-moi.’ Iets analoogs ben ik geneigd te antwoorden op de vraag naar het waarom van dit dagboek. Dat de tijden duister zijn, zoveel is zeker... maar waartoe dient dit gepieker? Ik zou het niet weten, geachte heer. En toch dient het. Als ik nu iets ijveriger ben dan Beckett en een beetje op die vraag blijf kauwen, bedenk ik dat het fundamenteel de verhouding tussen literatuur en religie ter discussie stelt. Het dient dus om te beginnen het onmodieuze (dat altijd actueel is). Ik beloof u hier verder over te blijven piekeren. | |
[pagina 51]
| |
Tegen de schemeringNu doemt Ad den Besten op, een schim van zichzelf. Door Hölderlin moet ik aan hem denken, want hij heeft het volledige dichtwerk vertaald. ‘Oom Ad’. Onlangs overleden: ik kreeg een kaart via mijn zus. Hij was 92 en had geen idee meer waarom hij op aarde was, misschien zelfs nauwelijks dat hij dat was. Mijn zus was een van zijn verzorgers in het tehuis voor diep-demente bejaarden waar zij werkt. Tussen die vegetatie wiegde hij een beetje in de wind. De kaart was een toonbeeld van verfijnde beschaving, met een zwart-witfoto van Ad die aan een bosrand over een weiland uit naar iets Hollands staart; daaronder strofen uit een gedicht van hem, ‘Veerhuis’: Straks als ik van de hoogten kom,
zal het ditzelfde landschap zijn:
de holle wegen naar de Rijn,
vee gaat in wei en wolken om...
Hij was goed bevriend met mijn vader, al takelde die vriendschap eerder af dan Ad zelf. Ik ken de details niet, maar weet wel dat mijn vader in de knoop zat met het troebele oorlogsverleden van Ad, wiens vader als burgemeester van Apeldoorn had gecollaboreerd en die zelf als jongeman blijkbaar ook niet geheel... maar wat weten wij van onze medemensen, wat snappen wij van de motieven in die wandelende raadsels. Hij mankeerde nooit op mijn vaders verjaardag; toen ik de jaren des onderscheids naderde, knoopte ik op zo'n augustusdag - zon, taartjes, bier, sherry voor de dames, tegen de avond toenemend gelach - wel eens een praatje met hem aan, puttend uit mijn beperkte kennis van de Duitse poëzie. Ik zie zijn glimlach en zijn zwarte haardos, waarin de scheiding leek aangebracht met een voorzichtige degenhouw. Aardig. Oom Ad was aardig. Ja, verdomd, dat was een aardige kerel. | |
Een meidag: zonTegen elven meld ik me aan, zenuwachtig, ongeïnspireerd. ‘Waarom ben je toch altijd te laat?’ snauwt Über-Ich, zelf chronisch uit zijn humeur. ‘Ik zat hier gisteravond anders wel overuren te maken,’ zeg ik moe. ‘En waar is Es?’ ‘Die was niet uit bed te krijgen.’ Maar zonder Es kunnen we niet beginnen, dus het heeft nog heel wat voeten in de aarde voor we mijn eerste zin van de dag aan het papier kunnen toevertrouwen. | |
[pagina 52]
| |
Die eerste zin luidt: ‘Wij houden niet van stakers’ (dit in antwoord op de vraag van een weekblad over stakingsrecht). De tweede: ‘In de socioeconomische zin van het woord kunnen wij zelf ook niet staken: dan waren we onze eigen beurzensnijder.’ Meent u dat wij rechts zijn? Maar er ontbloeide applaus op onze zes handpalmen toen een rekkenvuller van Albert Heijn zijn narcistische baas op de aandeelhoudersvergadering om een redelijk minimumloon vroeg! | |
Meer mei, meer zonEen Londense antiquaar biedt in zijn nieuwe catalogus een eerste druk van Eliots The Cocktail Party aan, door Graham Greene geschonken aan Norman Douglas. Maar niet de handtekening van Greene is het interessantste (overigens een romancier die ik hoogacht); dat is de toegevoegde opmerking van Douglas: ‘British literature is suffering from sleeping sickness owing to the T.S.E.T.S.E. fly’ (trouwhartig legt de antiquaar uit dat dit ‘a play on Eliot's initials and the fly which causes sleeping sickness’ is). Haha! Hahahahaha! Weg met die ouwehoer van een Tom, met zijn onuitstaanbare geneuzel over de modernistische plichtenleer, zijn valse verwijdering van het ik uit het gedicht (want The Waste Land gaat over zijn huwelijk, weten we van Paul Claes), zijn hypocriete gedrag jegens vrouwen, het koudvuur van zijn formalistische anglokatholicisme! Ik ontken ten stelligste iedere gelijkenis tussen hem en mij! £ 2,250 voor dat boekje. Ik zal het kopen om me dagelijks te herinneren aan de waardeloosheid van die vlieg. | |
Dezelfde dag, inmiddels regent hetNog een catalogus. The Kasîdah of Hâjî Abdû el-Yezdî van de ontdekkingsreiziger, vertaler en Britse excentriekeling Richard Burton (1821-1890), die dit lange strofische gedicht vertaald zou hebben uit het Perzisch, maar het waarschijnlijk zelf geschreven heeft, ter verspreiding van het Soefigeloof. Er staat een illustratie bij van het opengeslagen boek (een luxe-editie uit 1931), waarop drie kwatrijnen te lezen zijn - en het derde is verbluffend: That gentle Moon, the lesser light,
The Lover's lamp, the Swain's delight,
A ruined world, a globe burnt out,
A corpse upon the road of night.
| |
[pagina 53]
| |
Weinig Victoriaanse dichters bij wie je zulke geweldige beelden aantreft: gelieve op te merken, o lezer die geneigd bent niet te lezen maar met uw ogen te scannen, dat ‘Swain’ (boerenjongen of ‘vrijer’) als het ware het mindere licht van het woord ‘Lover’ vormt; en dat de vergelijking van de dode maan met een bleek lijk, op zichzelf al verbazingwekkend genoeg, het logo van de islam bespot, die het soefisme immers altijd als een heterodoxie heeft beschouwd en het daarbij zelden ‘gentle’ heeft behandeld. Nou ja, misschien zou Burton stomverbaasd zijn als hij dit las. Maakt niet uit. Grootse poëzie zet nu eenmaal aan tot grootse interpretaties. | |
7 juniOm 4 uur 40 word ik wakker en realiseer me dat er voor het Nederlands vrouwenelftal nog vijf minuten voetbal resteren in de eerste wedstrijd op het wereldkampioenschap in Canada. Ik tol de trap af en zet de tv aan - precies op dat moment komt Tessel Middag het veld op als invalster. Deze voetbalster is de dochter van Guus Middag, poëziecriticus. Moge Christopher profvoetballer worden! Hij heeft er het talent voor en dichten levert niks op - enige compensatie in de volgende generatie zou ik erg waarderen, o Fatum. | |
Zondag 14 juniHet is niet zo dat ik perse in een kerk moet zitten op zondagmorgen, dat zou de vrije wil lelijk ondermijnen. Maar ik bemin het ritueel en tot het ritueel behoort de regelmaat, alsmede de emotionele noodzaak om mijn lege handen uit te steken naar een vaderfiguur en iets te krijgen, net als de blonde vrouw en de blonde jongen naast me. Soms is de man die de vader belichaamt een Nigeriaan van een jaar of veertig en hooguit 1 m. 60 lang; hij heet Augustine en ik spreek hem met ‘Father’ aan, wat helemaal prachtig is zoals u wel zult begrijpen. Dit alles terzijde, hoewel het het centrum is. Vanochtend is mijn kerk de Marché de la Poésie in Parijs. Zomerbenaderend weer. Duiven. Parijzenaars, maar vooral duiven. Er staan tientallen stalletjes op de Place J'ai-Oublié-le-Nom, bemand door hun uitgever, gewoonlijk een smoezelige middelbare man, naast wie een verlepte vrouw kruidenthee zit te drinken, al reanimeren een paar gerontofiele meisjes de levensgeesten van een paar gelukkige ouwe bokken. Veel gepraat - veel duiven maar tienduizend keer zoveel woorden vliegen in het rond (of slagen er niet in zich van de grond te verheffen). Godsallemachtig, wat kunnen die Galliërs toch... maar daar zie ik Luuk Gruwez, die deelneemt aan een panelgesprek en een zin uitspreekt die perfect bij mijn gemoedstoestand past: | |
[pagina 54]
| |
‘Je déteste la poésie parce que j'en ai trop besoin’. Ik ben hier omdat een nummer van het poëzietijdschrift Inuits dans la jungle wordt voorgesteld, nummer 6 van het jaar 2015, met daarin ‘Dix poètes néerlandais autour de Martinus Nijhoff’: Rob Anker, Huub Beurskens, Eva Gerlach, Guillaume van der Graft, Hester Knibbe, Willem Jan Otten, Hans Tentije, Willem van Toorn en de man die mijn naam rondzeult. Dezen zijn uitverkoren door de beste Franse vertaler die ik ken, Daniel Cunin, een filmsterachtige kerel met een absoluut gehoor voor poëzie. De onnavolgbare Paul Claes heeft voor deze bloemlezing Awater vertaald. Ik zit er op een terras in te bladeren. Uitstekende koffie. De opmonterende gedachte dat ik erin sta. Pompom. Babbelende Fransen. Zon. Duiven. | |
's Avonds (weer thuis)Rob Anker schreef me naar aanleiding van het nummer deze gedenkwaardige woorden: ‘Mooi dat Awater in het Frans vertaald is, of bestond er al een vertaling? Een internationaal meesterwerk dat wat mij betreft The Waste Land, om iets verwants te noemen, ruimschoots overtreft. Geen dorre verzinsels waar je een bijsluiter voor nodig hebt (maar niet die van de dichter zelf) maar echt leven.’ | |
Een uur laterPennewip kijkt nooit werkeloos toe en mompelt, terwijl hij zich op de sokkel van zijn pedanterie vooroverbuigt: ‘Tuttut, barst Awater soms niet van de citaten?’ Inderdaad. Maar het verhoudt zich tot The Waste Land als de Radetzkymars tot De man zonder eigenschappen. |
|