Liter. Jaargang 18(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Liesbeth Goedbloed Gedichten I - Rite Zij heeft het landschap van je huid geschreven. Wie is besmet mag niet meer weg. Zo'n knokkelkoortsig kind moet lijden, want jong geleerd is oud gedaan. Je hand wordt afgepakt. De zwarte naald graaft in de rotte huid. Onrein ben je, melaats tot aan de voetzool. Er bloeien rode bloempjes op je hand. Ze lossen op in keihard water dat wit en dampend op de tafel staat. Je hand vliegt langzaam in de brand. Je bent tot op het bot bedorven, dus vurig goedbedoeld word je ontsmet. Wat went. Zo is het leven. Zij heeft het landschap van je huid geschreven. [pagina 47] [p. 47] II - Luisteren Twee dochters heeft de bloedzuiger: ‘Geef’ en ‘Geef’. Twee dikke, luie wijven rollen zich loom om. Onder zijn huid kronkelen de gruwelijkste beesten rond. Bloedzuigers. Wormen in een volkstuin. Slangen in een hof. Hij weet van niets - hij luistert. Ik teken aders na, zet levenslijnen uit: de wegen van het blauwe bloed die ik nog met gemak verleg. Ik ben een kind en speel met hem. Verkalkertje. Infarctje. Aderlatertje. Ik stel hem aan mij voor en zie, ik zag een bloedrivier. Geen monding en geen bron. [pagina 48] [p. 48] III - De typejuffrouw Het wachten is op haar, zij leert ons schrijven. Niet met de hand, maar machinaal. We hameren de inkt aan het papier: ‘Het woord was God’, in het begin. Het woord is vlees geworden, schommelt onze kamer in. Haar rok spant als een tentdoek om haar benen en in de warme kieren van haar vleeshuis wonen muizen. Haar schoot: een morsig altaar vol met offerkruimels. Ze voedt zichzelf met koek en chocola. Mij is verteld dat zij vaak naar het zwembad gaat en daar het vleesmes wordt dat het meegaande water opensnijdt. Zij is een tabernakel en een abattoir. Achter zijn krant zit hij en wacht op wat er komen gaat aan woord en vleselijkheid. Hij veegt de drukinkt uit tot oorlogskreten op zijn bezweet gezicht dat trilt en trilt. De letters dansen voor zijn ogen. Zijn dochter danst hem tegemoet van het papier. Zij staat geschreven en hij ziet haar bijna voor zich. (‘Zingt Jefta al een rouwzang?’ ‘Ja.’) Een rouwzang: ‘Ook vandaag is het verbeurd, verzondigd.’ Maar Jefta's dochter danst en zingt: ‘Hij moet gewoon in bad. Driemaal mag hij kopje onder, driemaal opstaan uit de dood. Wie weet, is het nog niet te laat. Wie weet of dat vervloekte trillen stopt als hij met haar te water gaat.’ [pagina 49] [p. 49] IV - Lezen Mijn vader leest - ik luister - en zijn stem roept me om mee te lezen en ik zou wel willen. Alsof dat ooit zou kunnen. Hij is wat doof de laatste tijd en bovendien verkouden. Zolang hij dat blijft, hou ik van hem, hou ik van hem. Vorige Volgende