Geloven als een kind
Maarten 't Hart past met Magdalena in een rijtje zonen dat schrijft over hun moeder: Tom Lanoye, Adriaan van Dis, Arnon Grunberg. 't Harts moeder komt er op het eerste gezicht niet best vanaf. Hij noemt weliswaar haar zorgzaamheid en bescheidenheid, maar meer indruk maken de meccanodoos die ongeopend in de kast moet blijven staan, de oorlog die Magdalena tegen het doorleren van Maarten voert en de voortdurende achterdocht jegens haar man, die steeds naar andere vrouwen (‘mokkels’) zou kijken. Misschien leveren bizarre karaktertrekken nu eenmaal mooiere verhalen op.
Liefde voor de moeder zit trouwens wel in de scène uit Maartens vroegste jeugd, wanneer hij haar als oudste nog voor zichzelf heeft en in adoratie naar haar kijkt terwijl ze zich aankleedt. Liefde van zijn moeder voor Maarten blijkt (later in zijn leven) uit de geheime ontmoeting die ze met hem organiseert wanneer haar tweede man weigert de ongelovige Maarten te ontvangen.
Geloof. Natuurlijk gaat het ook daarover. Wanneer de kleine Maarten zijn twijfels te berde brengt, zegt zijn moeder dat hij moet geloven als een kind. Maarten: ‘Ik ben een kind [...] maar ik geloof niet als een kind.’ Moeder: ‘[...] komt wel als je ouder wordt.’ Haar is het duidelijk wel gelukt een kinderlijk geloof te bereiken. Als de inmiddels volwassen Maarten haar op Hemelvaartsdag vraagt hoe je je zo'n hemelvaart nou precies moet voorstellen, is haar antwoord kinderlijk eenvoudig: Jezus ging gewoon opeens omhoog. De ijle luchtlagen en stratosfeer waarover Maarten dan begint, ketsen af op Magdalena's onverstoorbaarheid. Op de vraag waar God in Auschwitz was, durft ze zonder blikken of blozen te verwijzen naar het ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’.
Het zijn twee voorbeelden van de vele geloofsgesprekken die moeder en zoon voeren. En dan heb ik het nog niet gehad over de talloze, oeverloze gedachtenpassages die 't Hart aan zijn ongeloof wijdt. Daarmee gaat Magdalena minstens zoveel over 't Hart zelf als over zijn moeder. In een brief aan zijn oom schrijft 't Hart dat hij twintig jaar nodig had om het geloof uit zijn systeem te krijgen. De eerste stap op weg naar wat hij een bevrijding noemt, lag in zijn bewijs van