De verzamelde nauwkeurigheid van Gerbrandy
Een tijdspanne van nog geen twintig jaar aan poëzie omvat deze bundel, en toch kent deze klassiek aandoende hardcover het formaat en gewicht van een grote bijbel. Piet Gerbrandy's Voegwoorden (ondertitel: De gedichten) bestaat uit zijn tien dichtbundels, twintig niet eerder gebundelde gedichten onder de titel Kelderwijn en een nawoord waarin Gerbrandy (Den Haag, 1958) in verleden tijd terugblikt op zijn leven alsof hij gestorven is: ‘Van meet af aan was hij zich van zijn futiliteit bewust, wat niet betekent dat hij die ook altijd even lijdzaam onderging. Zijn gereformeerde achtergrond had hem ervan doordrongen dat geluk geen recht, maar hoogstens een speling Gods was.’ Een geintje; Gerbrandy is springlevend en vol (zelf)spot.
Twee voordelen van verzamelbundels zijn dat je in één boek kunt zien hoe een oeuvre zich ontwikkeld heeft, en hoe een dichter zelf met zijn werk omgaat. Wat het laatste betreft: Gerbrandy is klaar met zijn gedichten wanneer ze in een bundel staan. De gedichten uit de bundels zijn, voor zover ik heb ontdekt, ongewijzigd gebleven. Vreemd is het niet, gezien het onstuitbare verlangen naar nauwkeurigheid waarmee Gerbrandy zijn gedichten uit de taal beitelt.
Door zijn verlangen gebruikt Gerbrandy eigenaardige woordvolgordes en laat hij woorden en komma's achterwege. Deze dichter, essayist, criticus en classicus kiest woorden met grote zorgvuldigheid. Dat verraadt de enorme woorddiversiteit van neologismen, archaïsmen, grove en statige woorden, alles daartussenin en termen uit andere talen. Doordat in veel gedichten de grammatica niet klopt, hij gebiedende wijs gebruikt en de tekst in tegenwoordige tijd staat, klinkt het geschrevene nadrukkelijk. Alsof al het geschrevene van levensbelang is en met noodzaak overgedragen moet worden. Neem dit fragment uit ‘Tong’ (uit Morgen ben ik vrij, 2010): ‘Dat kun je nu wel zeggen maar op grond van? / Je zonden zijn te vlezig voor vergeving. / Neem eindelijk eens op dat je sprak en brak wat heel leek.’
Gerbrandy is gematigd experimenteel. De gedichten uit zijn debuut Weloverwogen en onopgemerkt (1996) en de twee dichtbundels hierna gepubliceerd, zijn qua strofebouw traditioneel, maar de tekstopbouw is meteen opvallend en doet denken aan de poëzie van Faverey en Kouwenaar. Met de publicatie van Drievuldig feilloos vals (2005) bleek dat Gerbrandy graag onderzoekt hoe de tekst van een gedicht over een pagina verspreid kan staan. In deze bundel komen inspringingen voor en, bijzonder, onderaan de (titelloze) gedichten staat steeds een motto.
Tien jaar na zijn debuut doet de dichter het heel anders: in Krang en zing (2006) houdt hij zich niet langer aan strofen van maximaal vijf regels en er is veel typografische springerigheid. De eerste bundel waarin prozagedichten staan volgt in 2008: Vriendinnen. Smijdige witheid (2011) en Vlinderslag (2013) zijn explosief, met zeer lange teksten