Liter. Jaargang 18
(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Les Murray
| |
[pagina 56]
| |
neer ik iemand hoor zeggen dat dit land een oorlog nodig heeft om de gemeenschapszin te herstellen en te verstevigen, dan herken ik dat als een roep om letterlijke mensenoffers. En dat ondanks de Verlichting, die we hebben begroet als onze bevrijding van dergelijke flauwekul, maar ook ondanks het werk van Christus, die dat oeroude menselijke motief van het offer op zich heeft genomen en het als het ware heeft vervuld en bezegeld, zodat we nooit meer ten koste van een levend slachtoffer aan die complexe impuls gehoor hoeven geven. Het sacrament van de eucharistie is hier interessant, omdat dit zich halverwege het letterlijke en het figuurlijke bevindt, als een soort middenterm die een cruciale spanning tussen beide in stand houdt. Een veel moeilijker te verteren implicatie van het offer van Christus is de suggestie dat de drang om mensenoffers te brengen in onze soort zit ingebakken en even universeel is als bijvoorbeeld rituelen. Die drang kon niet worden afgeschaft, zoals het rationalisme heeft geprobeerd; ze moest worden opgelost, en die oplossing moest vervolgens levend worden gehouden. Het christelijke geloofsleven is aan slijtage onderhevig geraakt en sindsdien valt de mensheid ten prooi aan krachten die eerder nog konden worden beteugeld. Na de massale zelfmoord van de volgelingen van Jim Jones in Guyana (1978) kunnen we moeilijk volhouden dat de evoluerende mens bezig is het stadium van hoogontwikkelde religie te ontgroeien. Meestal tuimelt hij daar ruggelings uit, terug in archaïsche praktijken in een moderne verpakking, en in dilemma's waarvoor allang een oplossing is gevonden. Uiteraard zijn niet alle quasireligieuze manieren om de spirituele dimensie te voeden even bedenkelijk. Eén ervan wil ik wat nader bekijken. | |
Australisch shintoïsmeVolgens de inheemse religie van Japan, het shintoïsme, is de godheid (kami) aanwezig in allerlei objecten, zoals bepaalde spiegels, bronnen, rotsen, zwaarden, bergen en heiligdommen. Zelfs levende wezens, zoals de keizer, kunnen de goddelijkheid belichamen en hebben dan recht op onze eerbied. Dit lijkt een formalisering van een wijdverbreide vroege respons op tekenen van de aanwezigheid van de Geest. In het Westen vinden we een moderne analogie in een romanticisme dat aan Wordsworth doet denken, ‘een subliem gevoel/van iets dat dieper nog met alles is versmolten’. Iets soortgelijks kan zich afspelen bij de verering van iconen, ondanks de herhaalde waarschuwingen van de geestelijkheid dat het gewijde object de geestelijke werkelijkheid niet belichaamt, maar alleen voorstelt. Eigenlijk kent ieder volk zijn eigen vorm van shintoïsme, misschien niet zo uitgewerkt als de Japanse variant, maar toch aanwezig in al die vertrouwde, | |
[pagina 57]
| |
gemeenschappelijke kwaliteiten en typerende trekjes waarin de geest of de ziel van dat volk lijkt te huizen. Australië vormt hierop geen uitzondering; we hebben onze vertrouwde bakens, zoals het Great Barrier Reef en het operahuis van Sydney, onze karakteristieke dieren, zoals de kangoeroe en de kookaburra, we hebben de eucalyptusboom, de schapenfarm en zelfs voortbrengselen van menselijk vernuft zoals pavlova en Australisch football. Sommige van onze heilige plaatsen en objecten vallen onder het priesterschap van de Monumentenzorg, van andere worden de riten begeleid door natuurbeschermers en parkwachters. Veel plattelandsstadjes beschikken over een speciaal heiligdom, dat vaak wordt beheerd door ouden van dagen en op willekeurige tijden geopend is: de zogeheten Oudheidkamer, die onderdak biedt aan de memorabilia van de gemeenschap. Je vindt er niet alleen documenten, portretten en voorwerpen van echte historische waarde, maar ook een allegaartje van ouderwetse spullen die het museum moet tentoonstellen op basis van wat ik het O'Hennessy-principe noem: weiger de prullaria die je worden aangeboden door iemand van het geslacht O'Hennessy of een andere plaatselijk gewortelde familie, en de hele clan zal zich tegen je keren. Zoals in alle laat-koloniale samenlevingen wordt ook in Australië weleens minachtend gedaan over die gekoesterde identiteitssymbolen, waardoor de echte liefde die ze half-heimelijk in zich bergen over het hoofd wordt gezien. Daarnaast doen zich bij ons nog een paar andere ontwikkelingen voor. Ten eerste is er consensus over de vraag welke symbolen je vrijwel altijd serieus behoort te nemen - niemand steekt de draak met het Great Barrier Reef en er zijn nog maar een paar subculturen die geen fundamenteel respect opbrengen voor de cultuur van de Aboriginals. Ten tweede is er een categorie ontstaan van wat je clown-iconen kunt noemen, met de bijbehorende, steevast door spot gekenmerkte rituelen: tomatensaus, de bromvlieg, de gladiool, en het extreem ongezellige plattelandscafé dat sluit voor de lunch en waar saus over de biefstuk met eieren wordt beschouwd als een knieval voor het feminiene - om er maar een paar te noemen. De kunst van het lachen om wat je vereert en om alles wat ontzagwekkend of levensgevaarlijk is - denk aan de soldaten die in Noord-Afrika ten strijde trokken onder het zingen van: ‘En we reizen naar de Tovenaar, de Tovenaar van Oz’Ga naar eind1. - zal waarschijnlijk het grootste geschenk van Australië aan de mensheid blijken. Het is ten diepste een spirituele lach, een vrolijkheid die tragiek, zinloosheid en ijdelheid hun plaats wijst. Het was een van de dingen die me terugbrachten bij het christendom: de liefdevolle manier waarop mijn katholieke vrienden de heilige zaken van hun geloof belachelijk maakten door het opdreunen van Dominoes and biscuitsGa naar eind2.. Zoiets had ik bij de puriteinse presbyterianen van de Free Church uit mijn jeugd nooit meegemaakt, behalve misschien wanneer mijn vader het woord ‘vroom’ op listige wijze gebruikte voor een mistroostige, chagrijnige manier van doen: ‘Vooruit, haal die grijns van je gezicht en kijk een beetje vroom!’ | |
[pagina 58]
| |
Waarschijnlijk besteden veel Australiërs op dit moment meer spirituele energie aan de zoektocht naar een nationale identiteit dan aan enig ander thema. Die zoektocht doet soms denken aan het nationalisme van oudere staten, maar dat is alleen op het eerste gezicht. De poging van een jong volk om zichzelf te vinden lijkt me gezonder dan de verheerlijking van het Nationaal Belang, een afgod waaraan in de afgelopen eeuw miljoenen mensenlevens zijn geofferd. Uiteraard is iedere staat een min of meer criminele organisatie, maar het vinden van een nieuwe stijl, een nieuwe melodie die men desgewenst over de hele wereld kan meefluiten, kunnen we beschouwen als noodzakelijke boetedoening voor het feit dat we dit continent hebben gestolen - en daar nu goed van leven. Dat de kerken tot nu toe weinig aan deze boetedoening hebben bijgedragen, is niet alleen maar te betreuren: zij verschaffen ons het begrippenkader om onze situatie mee te duiden, maar hun bediening is uiteindelijk niet plaatsgebonden. Het christendom is weliswaar ontstaan vanuit een bepaalde traditie, door een daad ‘voor alle mensen, ter vergeving van de zonden’, maar het is universeel in zijn opzet en juist daardoor onze beste verdediging tegen de afgoderij van het nationalisme. Het christendom kan zij aan zij bestaan met een flinke dosis shintoïsme, vooral als dat door humor binnen de perken wordt gehouden, omdat het zich richt op andere spirituele behoeften. De vorm van shintoïsme waarover ik het heb, heeft niets te melden over de Laatste Dingen. Anderzijds past het met zijn eerbied voor bepaalde plekken, voorwerpen of dieren wonderwel bij de oudste spirituele tradities van Australië, op een manier die christenen zou moeten interesseren. In Australië is God een uitgestrekt blauw, lichtgoud en roodbruin landschap, en Zijn volgelingen dragen rafelige korte broeken en hebben hetzelfde gevoel voor humor als Hij. Het is daarom goed denkbaar dat humor uiteindelijk de toetssteen zal blijken voor de levensvatbaarheid van alles wat in Australië is geïmporteerd. De heilige Filippus NeriGa naar eind3. zou eigenlijk onze schutspatroon moeten zijn, want Australië lijkt de plaats waar God de lippen van de westerse mens met een sardonyx beroert om hem de lach van de wijsheid te leren. | |
Het christendom in de spirituele supermarktDoor het afkalven van de toonaangevende positie van het christendom in de westerse wereld zijn we beland in een soort spirituele supermarkt vol wedijverende systemen en merknamen. Dit is uiteraard deels het gevolg van een hoger opleidingsniveau en van de opkomst van de paperback, en dat is niet schamper bedoeld: het is ook een zichtbare uiting van een behoefte, van een zoektocht, een | |
[pagina 59]
| |
pelgrimage zelfs. Zo langzamerhand is het christendom in het Westen misschien wel de godsdienst waar de mensen naar terugkeren, nadat ze allerlei andere opties hebben uitgeprobeerd. We mogen nooit vergeten dat de paperbackpelgrim vaak iemand is met een grote spirituele begaafdheid die wanhopig op zoek is naar een manier om daar uiting aan te geven. De supermarktsituatie is mede het gevolg van de antropologische revolutie van de twintigste eeuw: tegenwoordig staan alle culturen van de mensheid uitgestald voor de ogen van de geletterde en tv-kijkende westerling. Dankzij de retoriek van de dekolonisatie in de derde wereld hebben onze vroegere superioriteitsgevoelens terecht een flinke deuk opgelopen. Terwijl de traditionele samenlevingen hun eigen industriële revolutie doormaken, veranderen westerse steden en universiteiten in een soort cultureel museum waarin de geliefde monumenten van het tribale of agrarische verleden van de mensheid worden bewaard en verkeerd geïnterpreteerd. Het spreekt vanzelf dat mensen die genoeg hebben van hun eigen traditie uit dit museum putten. De religieuze attitude van de meerderheid valt het best te omschrijven als ‘residuair christelijk’. Daar bedoel ik mee dat de meeste mensen in Australië nog steeds in God geloven en onmiskenbaar zijn gevormd door de achter ons liggende duizendjarige worsteling om de menselijke trots en overmoed aan banden te leggen. Tot die meerderheid behoren uiteraard veel praktiserende christenen, maar het christendom is in Australië niet langer de nummer één en dat kan weleens een heilzame ervaring voor ons worden. De tijd van het kerkisme, dat in plaats van God de zichtbare kerk vereert, is voorbij. We kunnen het ons niet meer veroorloven anderen te vervelen of te intimideren ten behoeve van het algemeen fatsoen. We kunnen niet langer eisen dat de wet afdwingt wat we zelf zouden moeten bewerkstelligen met ons goede voorbeeld. We kunnen anderen geen tweederangs denkwijze en een achterhaald beeld van de kosmos meer opdringen, met God aan de top, wij halverwege en de hel beneden. We hebben geen enkele rechtvaardiging meer voor de oorlog tussen de denominaties, die de afgelopen vier eeuwen zoveel schade toebracht aan Gods zaak op aarde. En ten slotte: aangezien we nooit als de geestelijke elite van de wereld zullen worden aanvaard, kunnen we maar beter blijven wat we van onze Grondlegger moesten zijn, namelijk het zout der aarde en de gist in het brood van de mensheid. Zout en gist zijn geen elitaire stoffen, maar wel essentieel. Mijn tweede indruk is dat het christelijk geloof weliswaar niet langer domineert, als het dat ooit heeft gedaan, maar dat ditzelfde geldt voor de andere levensovertuigingen van deze tijd. Onze samenleving ontbeert een visie die hetzelfde gezag opeist als de onze en zich op vergelijkbare wijze presenteert als de basis van alles, het grote hulpfonds om op terug te vallen in tijden van nood. Veel aanbod in de spirituele supermarkt bestaat uit mooiweerspullen, franje bij een | |
[pagina 60]
| |
welvaart die vrijwel zeker zal verdwijnen. Ongeloof, ooit een gewaagd en aristocratisch gebaar, heeft niet langer het aureool van exclusiviteit en rebellie. Hetzelfde kan worden gezegd van seksuele losbandigheid, pornografie en wat dies meer zij: als lokaas om de mensen ertoe te verleiden hun traditionele levenswijze en geloofsovertuiging op te geven en nieuwe verbintenissen aan te gaan, heeft het zijn houdbaarheidsdatum wel zo'n beetje overschreden. De reactie op de victoriaanse ethiek duurt inmiddels langer dan de regeringsperiode van koningin Victoria zelf. De cultus van eeuwigdurende jeugdigheid en lichamelijke schoonheid zal het buitengewoon moeilijk krijgen te midden van de vergrijzende bevolking die hij heeft helpen voortbrengen. Het progressieve humanisme is inmiddels even ernstig verdeeld en versplinterd als het christendom vroeger en de vurigste aanhangers ervan bekruipt vaak een heimelijk gevoel van onbehagen over het gebrek aan zachtmoedigheid, de bereidheid om de feiten geweld aan te doen en het troosteloze geloof in het leven vóór de dood. In de ogen van mensen die zich humanist noemen zie je soms op onbewaakte momenten een bijna wanhopige smeekbede: bewijs alsjeblieft mijn ongelijk, laat me geloven dat er meer is dan dit, toon me die God en die Genade waar je het over hebt. We worden meer dan we denken beoordeeld naar onze eigen hoogste maatstaven, en de mensen verwachten nog steeds van ons, met een grotere vasthoudendheid dan we prettig vinden, dat we de hoeders van de diepste dimensie zijn. We zullen worden gestraft als we proberen te leven naar wat we belijden, maar we zullen nog veel erger worden gestraft als we dat niet doen, aangezien onze vijanden ons maar al te vaak nodig hebben. Wie de naam van God en van Christus noemt en vasthoudt aan wat hij daarmee bedoelt, staat weliswaar niet alleen, maar komt er evenmin zonder kleerscheuren vanaf. We mogen niet in de verleiding komen onszelf te zien als een team dat de wedstrijd voor God zou moeten winnen; Hij is niet hulpeloos - trouwens, Zijn idee van overwinning is het Kruis. Wanneer het gaat om handelen en niet om ‘zijn’, dus om de actio en niet om de passio, de Passie die het hart van onze traditie vormt, is de belangrijkste taak waar ons geloof in dit tijdsgewricht voor staat wellicht niet gelegen in de herkerstening van de afvalligen, maar in de verzoening van zwart en blank Australië en in de verbetering van de leefomstandigheden van de armen. En daarnaast misschien in de verbreiding van een positievere houding tegenover het contemplatieve leven, in een land dat hiervoor tot op heden weinig waardering had, behalve dan in de gedaante van de eenzaat in de bush, die hier te lande doorgaans bepaald geen vrome kluizenaar was. Ook dienen we onze intellectuele aanwezigheid in de samenleving te versterken; als we maar nooit vergeten dat alleen al een zweem van waarachtige visie en van waarlijk heilig leven als getuigenis meer uitricht dan alle strijdlustige discussies bij elkaar. Daarom is het uiteindelijk toch vooral | |
[pagina 61]
| |
belangrijk dat we er gewoonweg zijn en dat we ons dienend opstellen; dat we de wanhopigen ontvangen als ze bij ons komen en in elk geval voor hen bidden, of ze nu komen of niet. Of anders alleen maar dat we het geloof bewaren dat ons ter bewaring is gegeven. Maar zodra het gaat om de genade waarvan dit geloof getuigt, en om de overige wezenlijke dingen des geloofs, durf ik niet langer te vertrouwen op mijn proza en zoek ik liever mijn toevlucht in mijn eigen medium, dat van de poëzie. |
|