De kracht die voortkomt uit onmacht
Er bestaat een filmpje van het nk Poetry Slam 2010 waarin een slungelige jongeman poëzie bidt. Het publiek moet hebben vermoed dat de jongeman Nederlands kampioen zou worden. Vorig jaar werden achtentwintig van zijn gedichten opgenomen in Ademgebed. Een postuum debuut. Martijn William Zimri Teerlinck overleed op 10 december 2013. Hij leefde 26 jaren en ging sinds zijn geboorte gebukt onder het syndroom van Marfan (een aandoening aan het bindweefsel), een aspect waar zijn poëzie nauwelijks zonder kan.
In de internationale muziekwereld stond Teerlinck bekend als The Child of Lov, een artiestennaam die herinnert aan een liefdeskind in het bijzonder: Jezus Christus. Geen toeval, Teerlincks poëzie is doorspekt van religieuze termen en in het Ademgebed-voorwoord van Erik Jan Harmens staat dat Teerlinck geloofde in God.
Teerlincks poëzie is gevuld met eindigheidbesef en daar komt veel ademhaling aan te pas, zoals in deze strofe: ‘in adem opgeslo- / ten / en bewaard in deze / nauwe klokdarm.’ Vaak met mysterieuze taal betrekt de dichter in zijn poëzie over de vergankelijkheid van het menselijk lichaam ook andere lichaamsvormen, zoals boom, dier en steen. Wellicht is dat de uiting van een al bij leven missen van aardse zaken, en wilde Teerlinck uit dat vooruitlopende gemis zelfs die dingen zijn die mensen niet kunnen zijn; een ultieme poging tot verbondenheid met het aards bestaan. Deze gedichten zijn de in taal gevatte kracht die door ernstige onmacht werd uitgelokt. Ze zijn onvermijdelijk emotioneel, en sterk en veelzeggend met passages als ‘mijn ribben zijn de bergen van jeruzalem’ en ‘mijn opengekorven vijgengezicht / werd vanuit de schaduw van de steen / in het oog van de woestijn ge- / worpen.’
In enkele gedichten, zoals ‘Vanuit de mozeswolk’, lijkt de dichter bij wijze van visioen zichzelf in de hemel te positioneren en van daaruit zijn stoffelijke rest te herkennen: ‘in jouw lijn van witte as / druk ik mijn vinger af // zo bezaai ik / mijn verdoofde / niethuid // en het hartland / klopt mij toe // nacht nacht nacht.’ Zijn poëzie is een openbaring. Er zijn lastig te bevatten passages, waaronder de openingsregels ‘ik heb een brede lach van afgeknipte takken / en eeuwwervels houden mijn rug bij elkaar / en hoog in mijn oren fluisteren kinderen / hun liedjes door luchtgedroogd tandvlees’, en er zijn minder lastige passages die ongelofelijk doordacht ogen: ‘spreken is worstelen met licht, / de vertaling van een litteken, / een altijd nieuwe wond.’
Gedichten zo beheerst qua woordgebruik en tekstpositionering, en taal zo poëtisch als die in Ademgebed, zijn zeldzaam. Volgens mij behoort de bundel tot de krachtigste poëziedebuten die de laatste jaren, ja decennia, in het Nederlandse taalgebied zijn verschenen. Onbegrijpelijk is het als je leest dat Teerlincks poëzie keer op keer werd afgewezen door literaire tijdschriften en uitgeverijen. Pas bij zijn overlijden kwam men tot inkeer en gingen Harmens en uitgeverij Lebowski aan het werk met een nagelaten manuscript om recht te doen aan Teerlincks levensvatbare inzet.
Niet alleen schreef Martijn Teerlinck poëzie, hij dacht er ook goed over na. In 2008 stelde hij in een interview met Op Ruwe Planken dat ‘een dichter boven alles een oprechte stem moet zijn van zichzelf.’ Bij Ademgebed kun je van oprechtheid uitgaan. Dat merk je aan de woorden, de klanken, de persoonsvormen waarvoor de dichter koos. Daarachter steekt het besef van een levens-