Liter. Jaargang 18
(2015)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Den HaagDe koffer
Een jongen vlucht, een knaap vindt in Den Haag zijn
pied-à-terre, blijft daar kreukvrij uit zijn koffer leven.
Later herstelde je van je aanwezigheid hier
je innerlijke beelden - papa, mama, broertjes
zusjes, jij, jullie, het huis in het dorp - scheurde je
tot ze in de koffer pasten. Je zei: ‘De afdruk van
grenzeloos land reflecteert losjes in mijn Russische
botten. Ik hou vast de wilde galop van mijn paardje
in het korte gras van de steppe.’ Jaren later zei je:
‘Want een man sluit zich aan bij het leger,
gaat naar de oorlog, test zijn kracht.
Ik werd officier in het leger van de laatste tsaar.
Gewond, miljoenen dood, de tranen in mijn ogen
bevroren, ik poetste de plaat
als zo veel van mijn sneue kameraden, we waren het beu
en drosten die genadeloze zomer voor de revolutie
van dat najaar.
Ik kocht het paspoort (een dode soldaat?)
een vaders- en een moedersnaam.’
| |
[pagina 49]
| |
Trouwdag
Vandaag is het vrijdag, trouwdag, de kalme lucht weerkaatst
een zweem van herfst en liefde. Kleine takken beginnen al te bewegen
stof en papier beginnen al van de grond op te dwarrelen
aan het strand matige koelte, matige wind, geen zon, geen regen.
Zijn naam is Eljie, naar de profeet, je hoort het er meteen
doorheen, draagt in zijn vleugels lucht en verzoening mee
maar noemt zich Pierre, koopt voor Gudes
- uit Warschau weggevlogen meisje, knappe handschoenenmaakster
met droeverige ogen, korte nek, wachtend lijf -
een zwartkantgekloste jurk (galante zwakheid van die tijd).
De kamer aan de Korte Poten heeft een gestuukt plafond
de synagoge is gezonken achter de horizon.
| |
[pagina 50]
| |
De fotograaf
Eerst kun je de grenzen aan de Korte Poten niet goed zien
maar al gauw verschijnt de gladste zee, met tussen jou en Gudes
en het spiegelende water in, de fotograaf.
Je draagt je beste pak, je hoed omklemt je hoofd
alsof iets scheefs bijna wegvliegen zal, maar zich nog vasthoudt.
Je zegt: ‘Alleen die schoenen kloppen niet, zo slonzig, ik heb geen beter paar
ze scheppen zand alsof ze rechtstreeks uit een woestijnoorlog komen.’
Je kijkt verlegen en uitdagend tegelijk, staat naast Gudes
in haar kanten elegante jurk, dito zonnehoed
ze ziet er in die strandstoel zwanger uit.
Samen met haar maak je in dat ongekende land
het smetteloze kind. Het is een leeuwtje
naar haar vader. Je zegt: ‘Kind dat nooit slaapt.’
| |
[pagina 51]
| |
Een zoon is geboren
‘Wat zich verstopt hield
in mijn kogelronde buik aan botjes, spiertjes
in een kleine romp, ik kijk en kijk het tot het klopt.’
Ben jij het Gudes die dit zegt? Je stuurt een foto
als een hart. Uit de kinderwagen (kap neer voor beter zicht)
kijkt je baby blakend toe, oogjes onder wenkbrauwboogjes
mondje breed, mondje open, twee tandjes in de schemer
tongetje, twee vogeltjes op het witte dekentje. Aan de randen
schuimt kant als water. Het heeft plezier, een grote mond
een kleine prins, meteen al in licht gegoten. Achterop
haast sprakeloos van ongeloof in Jiddisch, Duits en Nederlands tegelijk
dit is een foto van mijn lieve zoon en dat je die stuurt
als herinnering aan hem.
| |
[pagina 52]
| |
Kussen
Daarna kussen zij, wat heet, hun mogelijkheden
zij: handschoenenmaakster bij Ganterie Samdam Frères
(Paris-Grenoble-Bruxelles), het Haagse filiaal,
studeert succesvol af als fotografe
hij: berekenaar van planetenstanden
ontsluieraar van horoscopen (medisch)
zielenheelmeester (helpt ze verhuizen)
vrouwenveroveraar (hospita's, mannequins)
Haags kunstschilder van portretten voor rijkaards
landschappen voor boeren in Giethoorn. Ook fotograaf.
Alleen's nachts het schuiven van het bed dat
op een aardstraal staat. Ze scheiden.
| |
[pagina 53]
| |
Stijl Haagse school
Een zonnige dag aan het strand, een licht bewolkte lucht
een matige wind, een zucht. De zoon bracht's avonds het bericht
stond rokend bij de voordeur onderaan de trap, rookte
twee sigaretten tegelijk, een idioot gezicht.
Een stateloze Jood overleeft revolutie, oorlog, hongerwinter:
draagt geen ster, netwerk in orde, uitgestrekt
tot voorbij de Waterlinie en verder. Niet noemenswaardig
zijn onderduik of verzetswerk (was er wel klaar mee).
Wel zijn strooptochten over het platteland. Hij scoort aardappels
en opdrachten, zijn fiets kiept als hij afstapt, als hij zegt:
‘Ook in een oorlog willen mensen en boeren foto's van zichzelf
of van de boerderij. Een geschilderd portret stijl Haagse School.’
| |
[pagina 54]
| |
Een man sterft
Een man sterft, het is een vader
sterft aan een hartkramp, valt dood neer in de gang.
Een astroloog sterft - aan zijn ijsberen die ochtend
kon je het al zien, zeiden ze later.
Een man sterft, het is een grootvader
zijn kleinzoon noemt hem Ella.
| |
[pagina 55]
| |
Tijd is voor en achter tijd
Iemand zegt: besef is als een slinks dier dat je bespringt
je ziet jezelf verliefd weerspiegeld in een stuk
van elkaar, plant je voort, hunkert naar geluk.
Soms maak je oud brood vochtig, dan weer vers
soms slaat een oven alarm, schrik je van die wijs
die vijf minuten gingen razendsnel voorbij, te snel.
Je draait er vijf minuten bij. Tijd is voor en achter tijd.
Soms produceren onze breinen schaduw of
een onbegrepen vaag gevoel van pijn, soms huilen
we in onze zwarte slaap, dromen van het meisje
met de rubbertjes in haar keel dat stikt en dat geen armen
om zich weet die haar vasthouden, die haar op tijd wakker maken.
| |
[pagina 56]
| |
SobiborIk besta of niet
‘Later is er het uitzicht uit de trein
mijn overbelichte ogen knipperen tegen het witte
dat zinderend over mijn wankelige zinnen stort.
Voor de deuren verdringen zich onze vuile geuren
jachten mannen met zwepen in de hand, met brullen aan hun monden
drijven ons de wagon uit. Wij krijgen zwarte slaag.
Mijn paarse rok besmeurd. Ik heet Gudes. Drie dagen
geleden uit het Durchgangslager vertrokken. Ik heet
Gudes. Ik ben zevenenveertig jaar. Ik besta
of niet. Vandaag is het, het is vrijdag. Het lijkt
een stralende zomerdag. Waar zijn, hoe zeg ik
mijn dwarsverbanden, mijn man, mijn kind, mijn huis
is mij de vreze des Heren?’
| |
[pagina 57]
| |
Het leek een stralende zomerdag
De jongen vertelt: ‘Ik wist dat we gingen sterven
maar kon het niet geloven, zag
een mooi dorpje, een fraai stationnetje
zag barakken die op Tiroler huisjes leken
met geruststellende namen: Lustiger Floh, Gottes Heimat, Schwalbenest’
hij vertelt: ‘Hoewel ik tweehonderd meter verderop vuur zag en besefte.’
Bij een vernietigingskamp stelde hij zich een gevaarlijke plek voor
een plek die joden een Gehenna noemen, waar mensen smerig zijn
en ronddolen. Waar je overal vuur ziet.
De jongen vertelt: ‘Ik besefte dat dit het einde was
ik was vijftien
ik was klein en mager
ik dacht niet dat ik een kans had het te overleven
maar ss-man Frenzel zei: ik heb vijftien man nodig, dus kom mee
ik stond heel dicht bij hem, ik ging met hem mee
hij bracht ons naar een plek waar veel kledingstukken lagen.
Hij zei: pak die kleren op. Ik pakte zoveel mogelijk kleren op
die brachten we naar een grote barak met lange tafels
daar moesten we de kleren neerleggen. Ik besefte
dat deze kleren toebehoorden aan mensen uit ons transport
ik herkende de kleren van mijn moeder.
Zo kwam ik in Sobibor terecht
het was vrijdag, drieëntwintig april, de zon scheen
het leek een stralende zomerdag
ik heet Thomas, ze noemen me Toivi. Ik kom uit Izbica.’
| |
[pagina 58]
| |
De ogen van Toivi
Toivi, de jongen uit Polen, Gudes, de Poolse uit Nederland
Toivi leent zijn ogen aan Gudes
Gudes ziet haar ogen weerkaatst in die van hem
hun ogen zien op dezelfde dag
hetzelfde: het lieflijke
Toivi's handen beroeren Gudes kleren
zien een vogel vallen
| |
[pagina 59]
| |
Loof en takken
Negentien treinen tussen tweeëntwintig maart en twintig juli
uit Westerbork naar Sobibor. Gudes uit Warschau, uit Den Haag
uit barak zestig in het achtste transport. Na drie dagen direct
na aankomst met elfhonderd zesenzestig anderen vermoord
(in het nieuwe gaskamergebouw bedekt met loof en takken).
Gudes met een omweg retour naar haar oude land. Het was
Goede Vrijdag, die dag, die maand, dat derde oorlogsjaar.
| |
[pagina 60]
| |
Kaddisj
Iemand trekt het gras uit de grond en wast zijn handen
iemand slijpt een punt aan het potlood en zet een gave punt achter de woorden
iemand ziet zichzelf terug in de ander
ziet de barst in de spiegel niet.
Niemand zegt: je zag niet dat jij de barst was.
Iemand zegt kaddisj: verheven en geheiligd worde
Zijn grote Naam. Amen.
|
|