en formele contrasten dan die tussen ‘Jezus was genezer’ en ‘De kalketer’, tussen ‘Hantering van de nagelclipper’ en ‘Gezwel’ zijn nauwelijks denkbaar. Ze vormen in elk geval stuk voor stuk wezenlijke toevoegingen aan Murrays oeuvre, en het bewijs dat deze Australische ‘hersenboer’ - zoals hij zichzelf weleens gekscherend genoemd heeft - ook op zijn oude dag nog in staat is tot het schrijven van verrassende, springlevende poëzie. Dit in weerwil van de voorspellingen van sommige critici, die beweren dat de oude Murray zijn kruit zo langzamerhand wel verschoten heeft (aldus onder andere J.M. Coetzee, in een overigens zeer lezenswaardige hommage, ‘The Angry Genius of Les Murray’). Met name ‘Jezus was genezer’ en ‘Hantering van de nagelclipper’ - zo'n beetje de twee uitersten van onze selectie - zijn naar mijn idee voorbeelden van een nieuwe ontwikkeling in Murrays oeuvre: het eerste gedicht van een streven naar grotere eenvoud en directheid, het laatste, ondanks het uitbundige, typisch Murrayaanse taalgebruik, van eenvoud op een heel ander niveau: een (zelf?) portret van een mens die volledig opgaat in een welbeschouwd tragikomische, creatuurlijke worsteling met zijn eigen lichaam: ‘Het schuin opstaande hefboomroer / ketst af, misduimd, van de overkaak / bijt weer toe, en trimt a tempo / de haken van middelst loopwerk.’ Deze mens bestaat, net als het primitieve instrumentje dat hij tracht te hanteren, uit twee polen: niet zozeer ‘lichaam en geest’ als wel: handen en tenen, onderwerp en lijdend voorwerp, oftewel, bij de nagelclipper: kaak en overkaak. Tegelijkertijd is dit deemoedige genrestukje, dat je van een vooraanstaand dichter op leeftijd toch niet zo gauw zou verwachten, een soort memento mori: kever-bix zijt gij, en tot kever-bix zult gij wederkeren. (Bix is zowel in het Engels als in het Nederlands de
benaming voor een soort schapenvoer in de vorm van kleine, harde brokjes...)
Wanneer ik me voorbereid op het vertalen van een gedicht van Murray overvalt me altijd weer een soort angst, die tijdens het werk vaak nog toeneemt of omslaat in fasen van totale moedeloosheid. Zoals bekend, is het vertalen van poëzie een variant op de taak die Sisyphus in de onderwereld werd opgelegd: je moet een steenblok, een taalbrok, naar de top van een berg rollen, naar de ijle hoogte waarop de brontekst zich altijd al bij voorbaat bevindt, stralend in zijn eigen ongenaakbare vanzelfsprekendheid. Je mag al blij zijn als dat blok weerspannig Nederlands op zeker moment niet helemáál terugrolt naar de voet van de berg, maar ergens halverwege de helling blijft liggen.
Toen die angst me in de laatste, duistere maanden van 2014 weer eens in alle hevigheid bekroop, had ik de gelukkige ingeving Dorien de Vries te vragen een aantal gedichten voor haar rekening te nemen. Met zijn tweeën is het allicht gezelliger duwen. We spraken af elkaars vertalingen van terughoudend commentaar te voorzien. Dit voornemen ontaardde al spoedig in zulke eindeloze discus-