De dichter gebruikt in zijn woordenstromen volop herhaling en enjambement en laat interpunctie achterwege om de langgerekte teksten ritme te geven. Nul heeft een duister, bezwerend karakter, sterk bepaald door woordkeuze: ‘[...] en aan niets maar dan ook / niets is de glorie aan het einde en begin // ja aan het einde en begin.’ Daar lijkt het op een verering van het niets. Misschien bedoelt Fagel dat ook, is hij in zijn zoektocht naar een nieuwe god op niets gestuit en heeft hij dus God vervangen door nul, een fictief getal.
Je denkt: wat voor zin heeft het leven dan? Dat houdt ook Fagel wel bezig, blijkt uit een interview met Boekenkrant. ‘Het is die vraag naar wat we hier moeten. Je kunt je leven maatschappelijk op een bepaalde manier inrichten en zeggen: “mijn leven heeft zin”. Maar wat heeft dat dan weer voor zin? Dáár probeer ik een antwoord op te formuleren.’ Maar een acceptabel antwoord wordt in Nul niet gegeven. Wellicht omdat op die vraag geen ongelogen antwoord mogelijk is. Het is een eindeloos zoeken naar het antwoord dat voor het gevoel vooral de uitweg is op de vraag.
Die eindeloosheid zit ook in de bundel, alleen al symbolisch: de zon, het wiel, het oog, de draaiende bewegingen en perspectieven. De cirkel is een obsessie van Fagel, vertelde hij eens. Het is in Nul vooral een symbool voor een verzamel- en verdwijnpunt en voor de toegangspoort tot wedergeboorte. Het omslag toont een feller wordende rode stip, in het midden vuurrood. Je wordt erin gezogen en ziet alleen de mysterieuze felheid van vernietiging en samensmelting, twee gebeurtenissen die steeds aan de orde zijn in Fagels gedichten.
In het openingsgedicht beeldt een hij-figuur, naakt en poepend op zijn hotelkamertoilet, zich in dat de zij-figuur, die zijn houvast was, bij hem is en zegt: ‘[...] hoi heb je zin om samen met mij dood te zijn / geboren [...]’. Samensmelting en vernietiging in één. ‘haar borsten aan mijn borst en dan stroomt ze / over en dan stroom ik / over / de oevers stroomt ze / en in mijn lijf stroomt ze,’ staat in het gedicht ‘ze is net als ik’. Een voorbeeld van samensmelting. In het gedicht ‘ren duivel’, dat Mark David Chapman neerzet die John Lennon doodschiet, is er voldoening waar vernietiging aan te pas komt: ‘bleef kijken hoe hij uit zes gaten bloedde / hoe het bloed uit zijn mond liep / ik heb het licht gezien.’
In veel gedichten, waaronder het openingsgedicht ‘ze is net als ik’, denkt Fagels mannelijke hoofdfiguur steeds aan een vrouw. Hij ziet haar zelfs, al is het misschien niet echt. Het ligt voor de hand om de mannelijke figuur als seksbelust te beschouwen. Je kunt de vrouw ook interpreteren als het vrouwelijke evenbeeld van de bewuste man. Voelt de man zich (deels) een vrouw en verlangt hij naar een passend lichaam? Of ziet hij welke vrouw hij had kunnen zijn als een van zijn vaders zaadcellen met een x-chromosoom zich in het prille begin bij moeders eicel had gevoegd? En waar is dat prille begin het einde van? Nul biedt interpretaties, inzichten en vragen van het existentiële kaliber waar je u tegen zegt.
Een van de zes afdelingen in de bundel heet ‘nul zegt’. Deze afdeling herbergt een ongewone, ontroerende climax. Het begint met het gedicht ‘...’ dat als volgt eindigt: ‘want zij-ik is een illusie is / het centrum van alles alle / materialen en al het immateriële / wat god is hem is zij // ben ik’. In de laatste drie gedichten van ‘nul zegt’ voorspelt de ik-figuur zijn dood door een aanrijding. De ik denkt door vernietiging een te kunnen