‘Hoewel het bijna zestig jaar geleden is, kan ik me die middag op het exercitieterrein herinneren, toen ik het nieuws ontving van de dood van mijn oom Julius. [...] Een van de bedienden van mijn moeder bracht me het nieuws, en ik weet nog dat ik het uitschreeuwde alsof ik pijn had [...] Maar op dat eerste moment, Nicolaus, voelde ik niets. [...] En toen ik alleen over dat veld liep en probeerde een gepast gevoel van verdriet en verlies bij mezelf op te wekken, was ik plotseling verrukt, zoals je overkomt als je paardrijdt [...] Ik kende mijn bestemming.’ (370-371)
Augustus wordt in dit boek overtuigend neergezet als een man met een bestemming, die hij handig, niet zonder fortuin maar zeker ook niet zonder politiek en militair talent, heeft nagejaagd. Dit is een boek over macht, over de balans tussen onze binnenwereld en onze ambities, over de keuzes die we maken en over wat dat betekent voor de vriendschap en de liefde. En over wat we er achteraf allemaal van vinden. Want John Williams (1922-1997) was ondertussen zelf een schrijver van vijftig jaar oud toen dit boek klaar was. Dat is uiteindelijk goed te horen aan Augustus, zeker in het laatste en derde deel van het boek.
‘Maar de man op leeftijd moet, als hij de hem toegewezen rol goed speelt, het leven als een komedie zien. Want zijn triomfen en zijn mislukkingen voegen zich aaneen, en de een is niet meer aanleiding voor trots of schaamte dan de andere, en hij is noch de held die zichzelf ten overstaan van die krachten bewijst, noch de hoofdpersoon die erdoor wordt vernietigd.’ (374)
Afgezien van mijn vermoeden dat juist hier de vertaler, die soepel werk geleverd heeft, met ‘en de een’ (of met het meervoud van triomf en mislukking, naar keuze) een steekje laat vallen: dit gevoel van afstandelijkheid, van onverschilligheid haast, na alle grote en historische gebeurtenissen, is dan toch de slotteneur van het boek. Het doet er allemaal niet veel toe, aan het einde van de reis. Alles heeft Augustus gegeven voor Rome, maar zijn grote liefde, zijn dochter, heeft hij moeten laten verkommeren op een eiland, om zich uit een ingewikkeld complot te redden. En zijn beste laatste gedachten, opgetekend in zijn laatste brief aan zijn laatste vriend, zijn voor de liefde in het algemeen en die voor zijn dochter in het bijzonder.
Subtiel is de epiloog, vier decennia na de dood van Augustus, Anno Domini 55. Philippus van Athene schrijft aan Lucius Annaeus Seneca, vanuit Napels:
‘En nu is onze nieuwe keizer iemand die als jongen door u is onderwezen [...] laten we tot de goden bidden dat Rome, onder Nero, uiteindelijk de droom van Octavius Caesar zal vervullen.’ (417)
En dus misschien toch wéér geen succesverhaal. Een prachtig boek.
John Williams (vert. Edzard Krol), Augustus. Lebowski, Amsterdam 2014 (1972), 448 blz., €19,95.
Menno van der Beek