Innerlijkheid
Dichter en filosoof Renée van Riessen (1954) wijdde haar Leidse inaugurele rede (christelijke filosofie) aan de ziel. Hoe zag men de ziel van oudsher, waarom lijkt zij er nu niet meer te zijn, kunnen we wel buiten? We kunnen niet buiten, zegt Renée van Riessen. We verliezen te veel als we de ziel uit het vocabulaire bannen. We hebben het begrip ziel nodig om over het wezen van ons mens-zijn te kunnen spreken: onze innerlijkheid, de innerlijkheid waarin ieder van ons verschilt van de ander, het innerlijk waartoe we toegang zullen moeten vinden willen we menselijk kunnen leven.
De gewone aanname is echter dat we ons de ziel inbeelden op dezelfde manier als onze hersenen ons op dromen trakteren en net zoals we de kinderlijke neiging hebben om ons een god voor te stellen. Er is een grote verlegenheid om erover te spreken.
Het betoog is een rondgang, een zoektocht naar zinvolle standpunten en kunstwerken, uitlopend op een koersbepaling. Van Riessen laat verhelderend zien wat enkele denkers in de westerse cultuur over de ziel te berde hebben gebracht en lardeert dit met korte besprekingen van recente kunstwerken en gedichten. Kunst kan immers toegang geven tot het innerlijk, gewoon achter elke psychologische of medische verlegenheid langs. Iets van het weldadige daarvan is te proeven in De ziel opnieuw. Religie heeft ook zo'n vermogen. Voor het christendom zijn vanouds onze zielen in contact met Gods boventijdelijkheid.
Het christendom is in zijn denken over de ziel sterk beïnvloed door Plato. Voor mij was het verrassend om me lezend weer te realiseren dat dezelfde Plato, met zijn leermeester Socrates, een vóórbestaan van de