Heijne zijn essay, waarin hij het conflict onderzoekt tussen de menselijke drang naar een rationeel geordende wereld enerzijds en de menselijke hang naar betovering anderzijds. Breughel kon zich nog vasthouden aan een vanzelfsprekend besef van een natuurlijke orde, maar inmiddels is de wereld onttoverd. Heijne legt uit wat Max Weber met de ‘onttovering van de wereld’ door het ‘intellectualiseringsproces’ bedoelde. Het is niet zo dat we meer weten over onze leefomstandigheden, maar het gaat om de zekerheid, of het geloof, dat we er alles over te weten zouden kúnnen komen. Weber voorzag dat de mens door dit proces geen door de natuur vastgestelde grenzen meer in acht zou nemen. Op die manier kan het verhaal van Icarus, concludeert Heijne, worden teruggebracht tot oorzaak en gevolg. Icarus gebruikte het verkeerde materiaal. Volgende keer beter. Einde verhaal.
Heijne gaat verder waar Weber stopt. Niet alleen ons wereldbeeld is onttoverd, de mens verklaart ook zichzelf hoe langer hoe meer vanuit de wetenschap. Heijne voert Daniel C. Dennett op, de natuurwetenschapper en denker die groot voorstander is van dit onttoverde denken. Volgens Heijne stuit Dennett terecht steeds op de angst van mensen dat er ‘in een biologische gedetermineerde wereld geen plaats meer is voor diepere zin. En dus ook niet voor moraal. Wanneer je de wereld iedere inherente zin ontzegt, lijkt alles wat mogelijk is immers ook toegestaan.’ Vervolgens laat Heijne de geschiedenis van die angst zien, en hoe grote schrijvers die angst tot onderwerp van hun romans maakten. Hang naar duiding en zingeving zijn niet verdwenen, laat Heijne zien: een neurowetenschapper laat haar genoom in kaart brengen, wat mogelijk is dankzij de vergevorderde wetenschap, dankzij het reiken naar de zon. Maar heeft zij de resultaten in handen, dan roept dat voor haar een verbondenheid op met haar voorouders, ja zelfs met de hele mensheid. Met dit treffende voorbeeld beargumenteert Heijne dat de wetenschap de feiten levert, maar dat die om interpretatie van de mens vragen. ‘Daarbij is [de mens] aangewezen op zijn denkvermogen, maar evenzeer op zijn gevoelsleven, zijn instinct en verbeeldingskracht. [...] de wetenschap voedt onze verbeeldingskracht.’
De was van het intellectualiseringsproces is gedoemd te smelten. Het loopt volgens Heijne tegen haar eigen grenzen op: ‘Je kunt wetenschappelijk vaststellen dat alles wat door de mens gebruikt wordt om zijn bestaan op deze planeet zin te geven te reduceren is tot een activiteit in de hersenen - wat ik ook zeker geloof - maar daarmee heb je die mechanismes nog niet gedeactiveerd.’ En met Heijne vraag ik me af of je die mechanismes ook wel zou moeten willen deactiveren. Want ‘wanneer men niet langer in staat is om betekenis te geven, blijft er slechts één vorm van zingeving over: calculatie.’
Heijne wijst naar de ontwikkelingen in de kunstenwereld, en ik lees net nu ik hiermee bezig ben de volgende twee onttoverende zinnen in een nieuwsbrief van een openbare bibliotheek, die zich om haar nut te bewijzen steeds bij de subsidiërende gemeente moet verantwoorden met cijfermateriaal: ‘De tijd dat de Bibliotheek een plek was waar alleen boeken werden uitgeleend, ligt ver achter ons. Zien wij jouw [sic] dit jaar ook weer als één van de 67.596 leden of één van de 1.129.483 bezoekers?’ De klanten worden getrokken met cijfers, in plaats van met een goed verhaal, waarin juist een bibliotheek toch zou moeten uitblinken. Waar moet het heen, als zelfs de bibliotheek ‘boeken uitlenen’ zo onbelangrijk vindt dat