Liter. Jaargang 17
(2014)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Liesbeth Eugelink
| |
[pagina 54]
| |
‘Openstaan’, met andere woorden, is dus belangrijk, in tegenstelling tot de leeshouding die zelfvoldaan, ‘zelfgenoegzaam’ is. Jasper past zijn theorie toe op vier literaire werken: op de romans Boetekleed van Ian McEwan en De weg van Cormac McCarthy, op het gedicht ‘Dean Tait’ van de negentiende-eeuwse Engelse priester-dichter David Scott en op het Hooglied in de Bijbel. In mijn essay paste ik Jaspers leeswijze toe op de roman Een huishouden (1981) van Marilynne Robinson. Een boek dat niet te begrijpen is zonder de kern van het christelijk geloof erbij te betrekken: de kruisiging en wederopstanding van Jezus Christus en het geloof in het nieuwe leven, La Vita Nuova. Anders gezegd: je kunt het christelijk gedachtegoed in Een huishouden weliswaar buiten beschouwing laten, en dan is het nog steeds een prachtig, rijk boek. Maar je mist dan wel de essentie van het verhaal, waar de christelijke opvattingen per se deel van uitmaken. Na bijna vijftig jaar literaire secularisatie vergt een dergelijke leeshouding, behalve een andere instelling, ook oefening. Literatuurwetenschappers en critici moeten daarom een gevoeligheid ontwikkelen voor de religieuze tendensen in een tekst. Theologen moeten op hun beurt het literaire surplus van een tekst leren herkennen en beoordelen. | |
Stille ZaterdagMijn pleidooi voor onzelfgenoegzaamheid gaat vooral over de gewenste houding bij het lezen en ‘uitleggen’ van religieuze romans. Het opvallende is echter dat soortgelijke hermeneutische processen te zien zijn in fictie zelf: in de wijze waarop personages elkaar op geloofsgebied proberen te begrijpen. Nu speelt in elke roman het zien of ‘verstaan’ van de ander uiteraard een rol. Maar in romans met een expliciet religieus karakter, of met expliciet religieuze personages, lijkt dat streven, en het onvermogen elkaar te verstaan, extra prangend. (On)begrip van het eigen geloof door anderen - geliefden, ouders, vrienden - is in veel religieuze romans een uitgesproken thema, dat bovendien sterk het verloop van het verhaal bepaalt. Een mooi voorbeeld hiervan is de Nederlandse roman Stille Zaterdag (2011) van Désanne van Brederode. In deze roman krijgen kunstenaar Maurice Benders en Sara Mijland, burgemeester van Amsterdam, een relatie die vooral in geestelijke zin begrepen moet worden: dat ze hun geloofservaringen met elkaar kunnen delen, is essentieel voor de wederzijdse aantrekkingskracht. Zelfs waar Maurice katholiek is en Sara protestants. Beiden hebben immers, toen zij nog jong waren, onder het kruis van Christus gestaan, en hebben daar ‘allebei met dezelfde ontzetting naar de man met de spons en de stengel [...] gekeken.’ Beiden waren daar ook tot tranen toe door geroerd, ‘om hetzelfde. Dezelfde. Om de smalle weg. De enge poort’, zoals Van Brederode niet zonder pathos schrijft. | |
[pagina 55]
| |
Als veertienjarige jongen kon Maurice die ontroering niet met zijn biecht-priester delen; pas bij Sara vindt hij een luisterend oor. Sara is op haar beurt op zoek naar iemand ‘die ook haar geloof begreep, van binnenuit.’ Hun relatie, die drie jaar en drie maanden duurt, blijft al die tijd puur geestelijk. Vrij van lichamelijk verlangen is hun relatie echter niet. Van meet af aan gelooft Maurice dat de ervaring dat ‘hun hoofden doorlaatbaar waren voor elkaars gedachten’, een opmaat is voor méér. Het zijn de Bruidsbrieven uit de cel van Dietrich Bonhoeffer die hem helpen om zijn gevoelens ‘met wortel en tak uit te roeien.’ Voor Sara is het niet anders; uit respect voor het huwelijk van Maurice beperkt zij het contact op een gegeven moment tot semi-informele gesprekken over werk. Maurice, die een goed huwelijk heeft, kiest aanvankelijk voor zijn vrouw, Henriëtte. Pas in tweede instantie, na een half jaar waarin hij het contact met Sara op een botte manier verbroken heeft, kiest hij voor haar: ‘Hij had destijds voor de veiligste weg van de tweesprong gekozen. [...] Hij moest ditmaal het omgekeerde doen en voor Sara kiezen.’ Terwijl zijn vrouw en zoon op paasvakantie zijn in Rome, stuurt hij Sara een liefdesverklaring per sms. Sara, op dat moment in haar tweede huis in Berg en Dal, doet juist een brief op de bus, waarin zij haar liefde aan Maurice verklaart: ‘O ja, ze was zelfs bereid haar geloof te offeren, als hij alsnog voor haar zou willen kiezen.’ Deze keuze, die de twee geliefden dus bijna gelijktijdig maken - en in die gelijktijdigheid is iets te herkennen van de werking van de genade Gods - eindigt echter met een drama: Sara ‘danst en springt’ als ze de sms leest, en maakt zich ‘innerlijk los [...] van iedere verplichting [...].’ Tijdens het oversteken wordt zij echter door een auto geschept op een zebrapad en overlijdt. Een drama, én een offer: het ongeluk gebeurt op Stille Zaterdag, 3 april 2010, om kwart over drie. Waarmee Van Brederode de liturgische betekenis van Goede Vrijdag en Stille Zaterdag in één gebaar samenpakt - Jezus Christus sterft immer op Goede Vrijdag om kwart over drie; de dag erna is het Stille Zaterdag, een dag om te overdenken, rouwen, gedenken. Van Brederode lijkt met haar verhaal antwoord te geven op de vraag die (meen ik) Willem Jan Otten ooit stelde: ‘Kun je van iemand houden die niet (hetzelfde) gelooft?’ ‘Ja, dat kan’, lijkt Van Brederode te zeggen, maar die liefde is wel minder diep, minder vergeestelijkt, minder waar. Of beter: als je het geloof met elkaar kunt delen, dan krijgt die relatie een geestelijke, spirituele dimensie die er anders niet is. Zoals de lezer die bereid is mee te gaan in de geloofstaal van een roman die roman uiteindelijk beter verstaat dan wanneer hij of zij dat niet doet - om de vertaalslag te maken naar het niveau van de interpreterende lezer. Toch heeft Stille Zaterdag door het tragische slot iets onbevredigends, ook voor de empathische lezer. Want waarom moet Sara geofferd worden? Tot welk hoger doel? Om het ware geloof te bewaren dat, blijkens het einde, alleen kan bestaan | |
[pagina 56]
| |
bij gratie van een bloedoffer? Of is het antwoord te vinden in een diepere laag, namelijk dat Sara na haar dood ‘op een volkomener, intiemere manier’ mensen op aarde, Maurice dus, kon helpen? Van Brederode suggereerde deze mogelijke interpretatie eerder in haar zomerdagboek Barsten (2005). | |
Het einde van het spelOf is de uitleg platter? Moest Sara sterven omdat ook haar romaneske dubbelganger, Sarah Miles in Graham Greenes roman Het einde van het spel (1951), komt te overlijden? Weliswaar niet door een verkeersongeluk, maar door een fatale longontsteking. Van Brederode entte haar boek immers op deze roman der religieuze romans. Dat is geen groot geheim, want de verwantschap tussen beide boeken is al tot in de persoonsnamen zichtbaar: Van Brederodes personages Maurice Benders en Sara Mijland lijken sterk op die van Graham Greene: Maurice Bendrix en Sarah Miles. En er zijn meer parallellen: in het thema van de jaloezie en in de tekstuele verwijzingen. Zo zijn passages en motieflijnen in Stille Zaterdag soms eenvoudig te herleiden tot Het einde van het spel. Van Brederode verwijst zelfs expliciet naar haar inspiratiebron wanneer ‘haar’ Maurice op televisie de verfilming van deze roman kijkt. Stille Zaterdag lijkt, door alle gelijkenissen, soms bijna een remix van Het einde van het spel. Op sommige vlakken wijkt Van Brederodes uitwerking echter ook flink af. Waar de geliefden in Stille Zaterdag door hun geloof nader tot elkaar komen, drijft het geloof hen in Het einde van het spel juist uit elkaar. Als Maurice Bendrix en Sarah Miles elkaar voor het eerst ontmoeten, geloven zij beiden niet. Dat verandert als Maurice tijdens een van de vele bombardementen op Londen - de roman speelt zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog - bedolven wordt onder een laag puin en Sarah denkt dat hij dood is. ‘Ik laat hem voorgoed los’, zo bidt Sarah tot een God waar ze daarvóór nooit een gedachte aan gewijd heeft, ‘als U hem laat leven.’ Een belofte waar ze zich aan houdt: als Maurice bij nader inzien bijna ongedeerd blijkt, verlaat Sarah hem en bekeert zij zich, haast tegen wil en dank, tot het katholieke geloof. Gaandeweg ontvouwt zich hier het liefdesdrama dat Maurice bijna te gronde richt. Want wat hij in zijn blinde jaloezie niet beseft, is dat de derde partij geen andere minnaar is, zoals hij vreest, maar God: ‘[...] die derde, die ik haatte, zonder dat ik hem kende of zelfs maar in hem geloofde.’ De privédetective die hij heeft ingehuurd, drukt Sarahs dagboeken achterover. Daarin leest hij uiteindelijk het verhaal van haar bekering, zonder daarin vrede te vinden: ‘Waarom heeft U ons dit aangedaan? Als zij niet in U had geloofd, zou ze nu nog leven en zouden wij nog geliefden zijn’, verwijt hij God verbitterd. Zelfs God haten - zoals hij een | |
[pagina 57]
| |
andere minnaar zou haten - kan Bendrix niet: het zou betekenen dat hij Zijn bestaan erkent. Zijn weerstand tegen Sarahs geloof blijft daarmee tot het eind toe bestaan. Pijnlijk is het gegeven dat zowel Maurice als Henry, de wettige echtgenoot van Sarah, weigeren haar een katholieke begrafenis te geven, en kiezen voor crematie. Greene wilde met zijn roman de genade Gods in werking laten zien. Het is de genade Gods dat Maurice ‘opstaat’ uit de dood. En het is de genade Gods dat Sarah, of ze dat nu wil of niet, gaat geloven. De roman is, in al zijn briljantheid qua stijl en geëvoceerde emoties, daarin ook mislukt. Het einde van het spel laat niet zozeer de genade aan het werk zien, als wel het menselijk onvermogen te houden van iemand die een geloof aanhangt dat je veracht. Maurice Bendrix haat immers Sarahs geloof en is jaloers op de God die haar van hem afpakt. En precies dat onbegrip zorgt ervoor dat hij haar niet meer kan volgen. En haar dan voorgoed kwijtraakt. Lezers die niet uit de voeten kunnen met het geloof van een bepaald personage, raken waarschijnlijk op soortgelijke wijze het contact met een boek kwijt, als ze niet bereid of niet in staat zijn een eind met de personages mee op te lopen. Misschien zelfs wel tot hun eigen spijt, zoals Maurice overkomt. | |
ThuisDe roman Thuis (2008) van Marilynne Robinson is een ander sprekend voorbeeld van het onvermogen tot begrip. Thuis gaat voor een belangrijk deel over de moeizame relatie tussen Robert Boughton, voorganger van de presbyteriaanse gemeenschap in het dorpje Gilead, en zijn zoon Jack, de verloren zoon die nooit wilde deugen en die na twintig jaar afwezigheid weer opduikt. Het geloof speelt in de vader-zoonrelatie een cruciale rol. Waar Robert vol overtuiging gelooft in de leer van de voorbeschikking, wijst Jack die met evenveel passie af. En hoewel Jack zich daarover beschroomd voelt, lukt het hem niet het geloof van zijn vader te omarmen, want het is precies het geloof dat ervoor zorgt dat zijn vader hem niet zonder meer liefheeft. Jacks alcoholprobleem, zijn gebrek aan beheersing en zijn zwaarmoedigheid zijn, volgens de nogal mensvijandige moraal van het presbyteriaanse geloof, niet louter karakterzwaktes die vergeven kunnen worden, maar zonden, tekenen van verdoemenis. En het is alleen met en door het geloof dat Jack, zo gelooft de vader, gered kan worden. Complicerende factor is het gegeven dat Jack zijn eigen verdoemdheid heeft geïnternaliseerd: hij denkt werkelijk dat hij een ‘slecht’ mens is. Het geloof leidt aldus tot een ‘duivels’ dilemma tussen vader en zoon: voor Robert is het geloof noodzakelijk voor verlossing, terwijl het voor Jack het begin van alle ellende is. De zoon weigert te geloven in (zijn) voorbestemming, terwijl hij zich er ook niet van kan losmaken.Ga naar eind4. De gesprekken tussen Jack en zijn familie bieden pijnlijke staaltjes van on- | |
[pagina 58]
| |
begrip. ‘Als ik gelovig was’, zo zegt Jack tegen zijn broer Teddy, ‘zouden sommige dingen makkelijker zijn. Tenminste, mogelijkerwijs.’ En hij vervolgt: ‘Soms lijkt het alsof we in twee verschillende werelden leven. Jullie in de ene wereld, en ik in de andere wereld.’ Praten over geloof, over uitverkiezing en genade, en de overeenkomst tussen die twee, is daarmee een belangrijke onderstroom in deze roman. De gesprekken veroorzaken de plot en stuwen haar voort. De discussies met zijn vader en collega-dominee Ames, hoe goed ook bedoeld, maken Jacks wanhoop, zijn gevoel van verlatenheid en verdoemenis alleen maar groter. Tot een (mislukte) zelfmoordpoging aan toe. Vader en zoon komen niet dichter tot elkaar. Als Jack vertrekt en zijn vader gedag zegt, keert deze zich van hem af: ‘De oude man trok zijn hand terug in zijn schoot en draaide zich weg. “Ik ben het helemaal zat!” zei hij. Jack knikte. “Ik ook. Spuugzat.”’ Jack vertrekt, zonder hoop op latere vereniging met zijn familie. | |
LiefdeVan Brederode, Greene en Robinson beschrijven alledrie de moeizame relatie tussen gelovigen en niet-gelovigen. De romans spiegelen het onbegrip en de vooringenomenheid van de (seculiere) wereld waarin hun personages leven, die een goed verstaan van hun (on)geloof in de weg staan. Zoals ook het goed verstaan van een religieuze roman gehinderd kan worden door de verlichte zelfgenoegzaamheid van haar lezers en critici. Toch wijzen de auteurs, in de weergave van deze ‘strijd’, ook naar een antwoord. Of het nu gaat om het geloofsgesprek tussen gelovigen en niet-gelovigen, of om het lezen van romans met een religieus thema, zonder empathie voor het andere standpunt lukt het gewoonweg niet. Liefde alleen is niet genoeg. |
|